<Desc/Clms Page number 1>
Afstandhouder voor bewapening van wanden, vloeren, betonconstructies en dergelijke.
De uitvinding heeft betrekking op een afstandhouder voor een bewapening met minstens twee onderling nagenoeg evenwijdige bewapeningslagen voor vloeren, wanden of andere betonconstructies, waarbij deze afstandhouder bestemd is om tussen deze bewapeningslagen bevestigd te worden.
In de huidige stand van de techniek wordt bij het construeren van bijvoorbeeld betonnen vloeren of wanden een bewapening gebruikt welke twee nagenoeg parallelle bewapeningslagen, gevormd door stalen roosters of netten, bevat die met behulp van staaldraad vastgebonden worden aan tussenliggende afstandhouders. Hiertoe wordt eerst een eerste bewapeningslaag aangebracht, waarop vervolgens door gekwalificeerde arbeiders, zogenaamde binders of vechters, de afstandhouders manueel worden vastgebonden. Deze afstandhouders bestaan uit balkvormige draadstrukturen welke een lengte tot 14 meter kunnen hebben en dan ook moeilijk te dragen of te plaatsen zijn. Eénmaal de afstandhouders op de eerste bewapeningslaag aangebracht zijn, wordt aan de tegenoverliggende zijde van de afstandhouders een tweede bewapeningslaag aangebracht en eveneens vastgebonden met staaldraad.
Dit is een tijdrovende en kostelijke werkwijze welke in het bijzonder voor het wapenen van wanden, waar de bewapeningslagen vertikaal dienen opgehangen te worden, omslachtig is en gekwalificeerde arbeidskrachten vereist.
Een bijkomend nadeel, bij het gebruik van afstandhouders welke relatief lang zijn en parallel geplaatst worden, is, voor een vloerbewapening, het
<Desc/Clms Page number 2>
doorbuigen van de netten van de bovenste bewapeningslaag tussen twee opeenvolgende afstandhouders.
De uitvinding heeft o. m. tot doel aan deze nadelen te verhelpen door een afstandhouder voor te stellen welke toelaat om op een snelle en economisch voordelige manier bewapeningen te construeren.
Tot dit doel is genoemde afstandhouder van minstens een bevestigingsorgaan, dat toelaat om deze afstandhouder op minstens één van genoemde bewapeningslagen vast te zetten, voorzien.
Doelmatig is genoemd bevestigingsorgaan op minstens één van de beide uiteinden van de afstandhouder voorzien.
Op een voordelige wijze is genoemd bevestigingsorgaan nagenoeg haakvormig en zodanig gericht dat deze door een relatieve nagenoeg evenwijdige onderlinge verschuiving van minstens één van de bewapeningslagen en desbetreffende afstandhouder op deze bewapeningslaag vastgeklemd kan worden.
Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding zijn de haakvormige bevestigingsorganen aan beide uiteinden van de afstandhouder voorzien, waarbij deze in dezelfde zin en volgens de langsrichting van de afstandhouder gericht zijn, zodanig dat door een relatieve verschuiving, volgens genoemde langsrichting, van deze laatste ten opzichte van een bijhorende bewapeningslaag, de bevestigingsorganen aan eenzelfde zijde van de afstandhouder ten opzichte van genoemde bewapeningslaag, geklemd worden.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor het toepassen van de afstandhouder volgens de uitvinding.
Doelmatig worden, door de werkwijze volgens de uitvinding, na het plaatsen van een van de bewapeningslagen, afstandhouders, die voorzien zijn van bevestigingsorganen welke bij voorkeur gericht zijn volgens een vlak evenwijdig aan de langsrichting van deze
<Desc/Clms Page number 3>
afstandhouders, bevestigd aan de geplaatste bewapeningslaag door de afstandhouders ten opzichte van deze bewapeningslaag te verschuiven zodanig dat genoemde bevestigingsorganen vastgeklemd worden op bewapeningsstaven van genoemde bewapeningslaag. Vervolgens wordt een tweede bewapeningslaag geplaatst aan de zijde van de afstandhouders tegenoverliggend aan de eerste bewapeningslaag. Deze tweede laag wordt ten opzichte van de afstandhouders verschoven ten einde deze laag op genoemde bevestigingsorganen vast te klemmen.
Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving van enkele uitvoeringsvormen van de afstandhouder en de werkwijze voor het toepassen van deze afstandhouder volgens de uitvinding ; deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de draagwijdte van de gevorderde bescherming niet ; de hierna gebruikte verwijzingscijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde figuren.
Figuur 1 is een perspectiefaanzicht van een afstandhouder van een eerste uitvoeringsvorm volgens de uitvinding.
Figuur 2 is een perspectiefaanzicht van een afstandhouder van een tweede uitvoeringsvorm volgens de uitvinding.
Figuur 3 is een schematisch bovenaanzicht van een bewapeningslaag.
Figuur 4 is, op grotere schaal, een doorsnede volgens de lijn IV-IV uit figuur 3.
Figuur 5 is, op grotere schaal, een doorsnede volgens de lijn V-V uit figuur 3.
Figuur 6 is een schematisch zijaanzicht van een bijzondere uitvoeringsvorm van een afstandhouder volgens de uitvinding.
Figuren 7 en 8 geven schematisch een bijzondere uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding weer.
<Desc/Clms Page number 4>
Figuren 9 en 10 geven schematisch een variante op de uitvoeringsvorm van figuren 7 en 8 weer.
Figuur 11 is een schematisch zijaanzicht van een bijzondere uitvoeringsvorm van een afstandhouder volgens de uitvinding.
Figuur 12 is een schematisch bovenaanzicht van een bewapeningslaag.
De afstandhouder l, volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding zoals voorgesteld in figuur 1, heeft de vorm van een langwerpig prisma met driehoekige dwarsdoorsnede. De ribben, volgens de langsrichting van het prisma, worden gevormd door steunstaven 2,3 en 4. Tussen de steunstaven 2 en 3 en de steunstaven 2 en 4 is een netwerk voorzien dat bestaat uit twee in zig-zag geplooide staven 5 welke aan de hoeken 6 van deze zig-zag-vorm bevestigd zijn aan de staven 2,3 of 4. Aldus wordt een nagenoeg star geheel gevormd. Merk op dat deze afstandhouders 1 gemakkelijk stapelbaar zijn aangezien tussen de steunstaven 3 en 4 geen netwerk aanwezig is en de afstandhouders 1 bijgevolg in elkaar geschoven kunnen worden.
Deze afstandhouder 1 is voorzien van minstens een bevestigingsorgaan 7 dat toelaat om deze op een hierna beschreven bewapeningslaag 10 vast te zetten.
Aldus wordt dit bevestigingsorgaan 7 bij voorkeur aan minstens één van de uiteinden van de afstandhouder 1 voorzien. Dit bevestigingsorgaan 7 is, in deze uitvoeringsvorm, haakvormig en zodanig gericht dat door een relatieve verschuiving van dit bevestigingsorgaan 7 over een bewapeningslaag 10 of 11 de afstandhouder 1 aan deze laatste bevestigd wordt. Bij voorkeur is aan beide uiteinden van de afstandhouder 1 een dergelijk bevestigingsorgaan 7 voorzien. Deze organen 7 kunnen zowel aan de boven-als aan de onderzijde van de afstandhouder 1 aanwezig zijn. De bevestigingsorganen 7 aan de bovenzijde dienen dan bij voorkeur in tegengestelde zin ten opzichte van deze van de onderzijde gericht te zijn. Om een zekere
<Desc/Clms Page number 5>
speling van de bewapeningslaag 10 of 11 te kunnen opvangen vertonen de bevestigingsorganen 7 opeenvolgende klemmingsstanden.
Meer bepaald worden, in de uitvoeringsvorm volgens figuur 1, de bevestigingsorganen 7 aan een uiteinde van steunstaven 3 en 4 gevormd door een over een hoek van 1800 omgebogen uiteinde van deze staven, waarbij dit uiteinde gegolfd wordt uitgevoerd teneinde een haakvormig bevestigingsorgaan 7 te bekomen dat verschillende klemmingsstanden vertoont. Het overeenkomstig uiteinde 14 van de staaf 2 wordt enigszins naar binnen geplooid over een hoek van 15 ä 200 dit om te vermijden dat bij het bevestigen van een bewapeningsnet aan de afstandhouder 1, dit zou blijven haperen aan deze staaf 2.
Aan het andere uiteinde van de steunstaven 3 en 4 wordt dit bevestigingsorgaan 7 gevormd door een gegolfd uiteinde van de staven 5 dat zich uitstrekt tot buiten de afstandhouder 1 en tot ongeveer parallel met de steunstaven 3 en 4 omgebogen is, terwijl het overeenkomstig bevestigingsorgaan 7 aan de staaf 2 gevormd wordt door het over een hoek van 1800 omgebogen uiteinde van deze laatste.
Aldus, worden, in de uitvoeringsvorm volgens figuur 1, de haken van de bevestigingsorganen ter hoogte van de steunstaven 3 en 4 naar links gericht en deze aan de steunstaaf 2 naar rechts gericht.
In figuur 2 is een tweede uitvoeringsvorm van de afstandhouder 1 volgens de uitvinding voorgesteld. Deze vertoont twee, in parallelle vlakken liggende, zigzagvormig geplooide steunstaven 2 en 3 welke onderling verbonden zijn door een netwerk dat uit een eveneens in zig-zagvorm geplooide staaf 5 bestaat welke aan de hoeken 6 van deze zig-zagvorm bevestigd is aan de staven 2 en 3. In deze uitvoeringsvorm is aan elk uiteinde van de onderzijde van de afstandhouder 1 een haakvormig bevestigingsorgaan 7, dat opeenvolgende klemmingsstanden kan innemen, voorzien. De bovenzijde ervan vertoont slechts aan een uiteinde een
<Desc/Clms Page number 6>
dergelijk bevestigingsorgaan 7, dat gericht is in de tegengestelde zin ten opzichte van deze aan de onderzijde.
De figuren 3 tot 5 stellen een bewapeningslaag 10 voor waarop afstandhouders 1 geplaatst zijn. Deze afstandhouders 1 worden, voor de duidelijkheid, in figuur 3 schematisch voorgesteld door langwerpige balkjes.
De bewapeningslaag 10 is samengesteld uit een reeks rechthoekige netten 12 welke gevormd worden door elkaar loodrecht kruisende dwarse en langse bewapeningsstaven 8 en 9, zodanig dat vierkante mazen ontstaan. Elk van deze netten vertoont aan twee opeenvolgende randen zogenoemde stekeinden 15 en 16, welke gevormd worden door de zich loodrecht op deze randen uitstekende uiteinden van de bewapeningsstaven 8, respectievelijk 9. Het betreft hier op zichzelf bekende bewapeningsnetten 12.
Zoals geillustreerd door figuur 3 gaat men voor het plaatsen van een bewapeningslaag 10 als volgt te werk.
Een eerste net wordt in één van de hoeken van de te vormen vloer, wand of andere betonconstructie geplaatst zodanig dat de stekeinden 15 en 16 ervan naar binnen gericht zijn.
Vervolgens wordt op dezelfde manier een tweede net geplaatst zodanig dat dit een van de stekeinden 15 of 16 van het eerste net overlapt. De bewerking wordt herhaald tot het vormen van de volledige bewapeningslaag 10.
De netten 12 worden bij voorkeur zodanig gepositioneerd dat de afstand tussen de uiterste dwarse bewapeningsstaven 8, respectievelijk langse bewapeningsstaven 9, van twee naast elkaar liggende netten 12 gelijk is aan de grootte van genoemde mazen of aan een geheel veelvoud hiervan.
Tegen deze eerste bewapeningslaag 10 worden vervolgens de afstandhouders 1 geplaatst. Dit gebeurt door deze laatste in een richting parallel aan de langse bewapeningsstaven 9 van een net 12 te verschuiven zodanig dat de haakvormige bevestigingsorganen 7, die aan de steunstaven 3 en 4 voorzien zijn, dus aan de onderzijde van de afstandhouder 1, zich elk rond een dwarse
<Desc/Clms Page number 7>
bewapeningsstaaf 8 vastklemmen, zoals voorgesteld in de figuren 3 en 4. Hiertoe zijn de bevestigingsorganen 7 op eenzelfde steunstaaf 2,3 of 4 op een afstand van elkaar geplaatst die een veelvoud bedraagt van de maasgrootte of de afstand tussen twee opeenvolgende parallelle dwarsstaven 8.
Teneinde eventuele afstandvariaties op te vangen tussen dwarsstaven 8 van, bijvoorbeeld, opeenvolgende netten 12 vertonen de bevestigingsorganen 7 opeenvolgende klemmingsstanden. Hiertoe wordt een bevestigingsorgaan 7 gevormd door een haak waarvan minstens een van de benen, bij voorkeur het omgebogen been, zoals in figuur 1 voorgesteld, golfvormig is, zodat bij het bevestigen van een afstandhouder 1 op een bewapeningslaag een dwarse bewapeningsstaaf 8 tussen de benen van de haak in verschillende opeenvolgende standen geklemd kan worden.
Meer bepaald wordt de dwarse staaf 8 tussen een holte van het golfvormig been en het andere been geklemd, zodat voor elke holte van de golfvorm een andere klemmingsstand ingenomen kan worden.
De afstandhouders 1 worden bij voorkeur in parallelle rijen op regelmatige afstanden van elkaar op de bewapeningslaag bevestigd, waarbij de afstandhouders 1 van twee zieh naast elkaar uitstrekkende parallelle rijen zodanig geschrankt worden dat de afstandhouders 1 van de ene rij zieh tegenover de tussenruimte van twee opeenvolgende afstandhouders 1 van de andere rij bevinden. Deze geschrankt schikking beperkt de doorbuiging van de op deze afstandhouders 1 rustende bewapeningslaag in vergelijking met de schikking toegepast bij lange afstandhouders. De afstandhouder 1 heeft bij voorkeur een lengte tussen 50 en 200 cm.
Om een voldoende bevestiging van een afstandhouder 1 aan een bewapeningslaag te bekomen kunnen eventueel bevestigingsorganen 7 tussen de uiteinden van de afstandhouder 1 aan een steunstaaf 2,3 of 4 voorzien worden.
<Desc/Clms Page number 8>
Nadat de afstandhouders 1 aldus op de netten 10 van een eerste bewapeningslaag 10 bevestigd werden, wordt op deze afstandhouders een, aan de zijde tegenoverliggend aan de eerste bewapeningslaag, tweede bewapeningslaag 11, welke niet in figuur 3 maar enkel in de figuren 4 en 5 werd voorgesteld, bevestigd. Dit gebeurt door de netten 12, in een bij benadering juiste positie, tegen de afstandhouders 1 te plaatsen en vervolgens ten opzichte van deze laatste te verschuiven zodanig dat dwarse bewapeningsstaven 8 van deze netten 12 vastgeklemd worden in de bevestigingsorganen 7 van de bovenzijde van de afstandhouders 1.
Zoals hierboven reeds vermeld werd, om te vermijden dat de netten 12 van de tweede bewapeningslaag zouden blijven haperen aan de afstandhouders 1 is het uiteinde 14 van de steunstaaf 2 aan de bovenzijde van deze laatste, dat niet voorzien is van een bevestigingsorgaan 7, naar de langsas van de afstandhouder 1 toe omgebogen, zoals voorgesteld in de figuren 1 en 6.
Ten einde verder te voorkomen dat, door het vastklemmen van de tweede bewapeningslaag 11, de afstandhouders 1 van de eerste bewapeningslaag 10 zouden los geraken, zijn, zoals hierboven reeds vermeld werd, de haakvormige bevestigingsorganen 7 van deze afstandhouders 1 aan hun bovenzijde in tegenovergestelde zin gericht ten opzichte van deze van de onderzijde.
In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding, zoals voorgesteld in figuur 6, worden deze bevestigingsorganen 7 aan de bovenzijde van de afstandhouder 1 gevormd door recht opstaande staafuiteinden 13, welke zich na het plaatsen van de netten 12 doorheen deze laatste uitstrekken en rond de dwarsstaven 8 dienen gebogen te worden ten einde de afstandhouders 1 aan de netten 12 te bevestigen. In dit geval worden de haakvormige bevestigingsorganen 7 aan de bovenzijde van de afstandhouders 1 dus gevormd nadat deze laatste ter plaatste gebracht werden tussen de twee bewapeningslagen 10 en 11.
<Desc/Clms Page number 9>
In een bijzondere uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding, zoals voorgesteld in de figuren 7 en 8, worden de afstandhouders 1 in parallelle rijen geplaatst tegen een eerste bewapeningslaag 10. De langsas van deze afstandhouders 1 staat hierbij dwars op genoemde rijen, zodanig dat de bevestigingsorganen 7 welke bij voorkeur aan een uiteinde van de afstandhouders 1 voorzien zijn van eenzelfde rij, zich nagenoeg op een rechte lijn bevinden.
Na het bevestigen van de afstandhouders 1 op de eerste bewapeningslaag 10, worden de bewapeningsnetten 12 van een tweede bewapeningslaag 11 aangebracht. Hiertoe wordt een bewapeningsnet 12 met een bewapeningsstaaf 8 welke zich aan de rand van het net 12 bevindt tegen een eerste rij afstandhouders 1 geplaatst zodanig dat genoemde staaf 8 in de bevestigingsorganen 7, welke zich op genoemde rechte lijn bevinden geklemd wordt terwijl het net 12 in een schuine stand, onder een bepaalde hoek ten opzichte van de bewapeningslaag 10, gehouden wordt.
Vervolgens wordt genoemd net gekanteld rond genoemde bewapeningsstaaf 8 tot tegen minstens een tweede rij afstandhouders 1 welke voorzien zijn van bevestigingsorganen 7 die gevormd worden door een staafuiteinde 13, zoals bij de afstandhouder 1 voorgesteld in figuur 6. het net 12 wordt dan bevestigd aan deze tweede rij afstandhouders 1 door genoemde staafuiteinden 13 rond de overeenkomstige staaf 8 van het bewapeningsnet 12 te buigen. Op deze manier wordt dus vermeden dat de netten
12 over de afstandhouders 1 over relatief grote afstanden dienen geschoven te worden.
In een variante op deze uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding worden enkel afstandhouders
1 gebruikt welke slechts van een haakvormig bevestigingsorgaan 7, zoals in figuur 1 voorgesteld, i voorzien zijn. Aldus wordt bij het plaatsen van een bewapeningsnet 12 tegen een eerste rij afstandhouders 1 de bewapeningsstaaf 8 nog niet vastgeklemd maar slechts tot
<Desc/Clms Page number 10>
tegen genoemde, op een rechte lijn liggende, bevestigingsorganen 7 gebracht. Pas nadat het net 12 rond genoemde staaf 8 gekanteld werd en tegen de afstandhouders 1 rust, wordt dit net 12 verschoven tot de staaf 8 vastgeklemd wordt in de bevestigingsorganen 7 van de afstandhouders 1 van de verschillende parallelle rijen van afstandhouders 1. Deze werkwijze is schematisch voorgesteld in de figuren 9 en 10.
In figuur 11 wordt nog een andere uitvoeringsvorm van de afstandhouder 1, volgens de uitvinding, voorgesteld welke zich onderscheidt ten opzichte van deze van figuur 1 door het feit dat deze aan beide uiteinden van de steunstaaf 2 aan zijn bovenzijde voorzien is van twee in dezelfde zin gerichte identieke haakvormige bevestigingsorganen 7. Deze afstandhouders 1 zijn bijzonder geschikt voor het bewapenen van wanden.
Aldus worden de afstandhouders 1 eerst eenvoudig opgehangen aan de eerste bewapeningslaag 10 van een wand, waarbij de bevestigingsorganen 7 aan de beide uiteinden van de onderzijde van een afstandhouder 1 vastgezet worden op deze eerste bewapeningslaag 10. Vervolgens wordt de tweede bewapeningslaag 11 aan beide bevestigingsorganen 7 van de bovenzijde van deze afstandhouders 1 opgehangen.
In figuur 12 wordt heel schematisch de tweede laag 11 van een bewapening weergegeven om duidelijk de plaatsing van de netten 12, met stekuiteinden 15 en 16, te illustreren. De afstandhouders 1 worden schematisch voorgesteld door hun aslijn in streep-punt lijn. Aldus, toont deze figuur 12, op schematische wijze, de werkwijze voor het plaatsen van de netten 12, zoals in figuur 3 geïllustreerd werd.
De uitvinding is natuurlijk geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in bijgaande figuren voorgestelde uitvoeringsvormen van de uitvinding. Zo kan de richting van de haakvormige bevestigingsorganen 7 dwars op de afstandhouder 1 staan. Ook kan de afstandhouder 1 andere vormen aannemen dan deze voorgesteld in de figuren,
<Desc/Clms Page number 11>
zo kan de afstandhouder 1 uit figuur 2 bijvoorbeeld aan zijn boven-en onderzijde voorzien zijn van verstevigingsstaven in de langsrichting, ten einde een stijver geheel te bekomen. Deze afstandhouders worden bij voorkeur uitgevoerd in staal, maar kunnen eventueel uit aluminium of andere metalen of materialen bestaan.
Alhoewel, zoals in bijgaande figuren voorgesteld werd, de afstandhouder 1 bij voorkeur uit een vakwerkligger van zeer uiteenlopende aard bestaat, dienen andere uitvoeringsvormen niet uitgesloten te worden. Wat essentieel is volgens de uitvinding, is dat hij van minstens een bevestigingsorgaan voorzien is, bij voorkeur aan één van zijn uiteinden.
Tenslotte, kan de afstandhouder volgens de uitvinding eveneens gebruikt worden in bewapeningen van constructies die niet van beton zijn.