<Desc/Clms Page number 1>
GORDIJNOPHANGINRICBTING EN HECHTBAND DAARVOOR
De uitvinding betreft een gordijnophanginrichting zoals aangeduid in de aanhef van conclusie 1. Een dergelijke gordijnophanginrichting is bekend. Daarbij omvat het middenstuk een haak die gestoken kan worden door een oog dat aan het bovenstuk aanwezig is.
De uitvinding heeft ten doel een vereenvoudigde gordijnophanginrichting te verschaffen. Deze heeft het kenmerk van conclusie 1. Daarmede worden de vervaardiging van de ophangorganen en de werkzaamheden voor het ophangen van gordijnen vereenvoudigd.
Terwijl het bij bekende gordijnen gebruikelijk is om een gordijneinde op te hangen aan een vast aan de rail te bevestigen oog, kan bij de gordijnophanginrichting volgens de uitvinding een eindophangorgaan opgesloten worden tussen twee vast aan de rail te bevestigen aanslagen.
De uitvinding verschaft tevens een hechtband volgens conclusie 10.
De genoemde en andere kenmerken van de gordijnophanginrichting volgens de uitvinding zullen in de hiernavolgende beschrijving aan de hand van een tekening worden verduidelijkt. In de tekeningen stellen schematisch voor :
Fig. 1 een perspectivisch aanzicht van een met behulp van een gordijnophanginrichting volgens de uitvinding opgehangen gordijn ;
Fig. 2 en 3 op grotere schaal fracties van een gordijnophanginrichting van figuur 1 in geopende respectievelijk niet-opgehangen stand ;
Fig. 4,6, 7,10-14, 18 en 19 elk een fractie van een aan een gordijnrail opgehangen bovenrand van een gordijn ;
Fig. 5 op kleinere schaal een bovenaanzicht van een gordijnophanginrichting met fracties van figuur 6 ;
<Desc/Clms Page number 2>
Fig. 8 en 9 bovenaanzichten van de gordijnophanginrichting van fig. 7 ;
Fig. 12 een plooiinrichting voor de fractie van figuur 11 ;
Fig. 15-17 hulpmiddelen voor het vervaardigen van de gordijnophanginrichting van fig. 14 ; en
Fig. 20 en 26 elk een ophanginrichting volgens de uitvinding met anders gevormde ophangorganen ; en
Fig. 21-25 varianten van ophangorganen voor de inrichting van fig. 20.
Volgens fig. 1-3 is een gordijn 1 opgehangen aan een bekende rail 2 middels een gordijnophanginrichting volgens de uitvinding. Deze omvat een veelvoud van ophangorganen 6 die elk uit een stuk bestaan, en die elk omvatten een aan een bovenrand 5 van een gordijn 1 te bevestigen onderstuk 7 dat een richtelement 3 vormt, een boven het onderstuk 7 en in het middengebied daarvan opgesteld bovenstuk 8 en een het bovenstuk 8 en het onderstuk 7 verbindend verbindingsstuk 15.
De richtelementen 3 zijn telkens opgesteld tussen twee opvolgende plooien 4 en wel dwars daarop, dat wil zeggen bij voorkeur horizontaal, en bevinden zieh telkens in hoofdzaak verticaal onder een bovenstuk 8, dat in de rail 2 verschuifbaar is opgenomen.
De richtelementen 3 hebben elk een lengte b in horizontale richting die bij voorkeur iets kleiner is dan het zieh tussen twee opvolgende plooien uitstrekkend gordijnstuk a. Ter plaatse van de plooi kan het gordijn een natuurlijke, dit wil zeggen fraaie plooi vormen met een kleine ronding. Daardoor is weinig gordijnstof vereist bij een fraai uiterlijk.
De richtelementen 3 zijn vervaardigd van een materiaal, bijvoorbeeld kunststof, met zodanige dikte dat zij tenminste enige stijfheid hebben, dat wil zeggen zo stijf dat zij een gordijnstuk tussen twee plooien in bedwang kunnen houden. Daarbij mogen zij wel enigszins elastisch buigzaam zijn. De ophangorganen 6 bestaan uit spuitgietstukken van kunststof die aan hun einden ten minste een haak 11
<Desc/Clms Page number 3>
hebben die op een geselecteerde plaats aangrijpt in een lus 12 van een hechtband 13. Zo'n hechtband 13 met op regelmatige korte afstanden aangeweven lussen 12 is op zich bekend.
De richtelementen 3 hebben uitsparingen 14 voor materiaalbesparing.
Volgens fig. 4 zijn de richtelementen 3 eerst op regelmatige onderlinge afstand a van hun hartlijnen 19 die groter is dan hun lengte b gelijmd of tijdens een spuitgietproces aangevormd aan een eenvoudige hechtband 13. Deze hechtband 13 met de daaraan gehechte richtelementen 3 wordt aan de bovenrand 5 van het gordijn 1 vastgenaaid, eventueel met onderbroken stiknaden 18.
Fig. 5 en 6 tonen hoe in de gesloten gordijnstand de plooihoek c wordt beperkt middels een kralenkoord 29 dat aangrijpt in een uitsparing 30 met vernauwde ingang 31 van elk richtelement 3.
Het ophangorgaan 6 vanaf het richtelement 3 tot en met het bovenstuk 8 bestaat uit een en hetzelfde spuitgietstuk waarbij het bovenstuk 8 uitgevoerd is als een schuifkop 36 met een hals 37 en kraag 38, zodanig dat een en ander passend verschuifbaar is tussen de flenzen 39 van de rail 2.
Deze richtelementen 3 zijn op gelijke onderlinge steekafstand a aan een hechtband 13 gelijmd of aangegoten. Door de hechtband 13 aan de bovenrand 5 van het gordijn 1 te naaien zijn tegelijkertijd de ophangers 8 meteen op de gewenste afstanden aan het gordijn 1 bevestigd. Men hoeft nog slechts het kralenkoord 29 te bevestigen.
Fig. 7 is ten opzichte van figuur 6 gewijzigd doordat het kralenkoord 29 is vervangen door nokvormige aanslagen 40 aan de koppen 41, die de zwenkhoek d begrenzen tot bijvoorbeeld 450 zodanig dat de opvolgende richtelementen 3 in de gesloten gordijnstand dan een onderlinge hoek van 900 insluiten. Fig. 8 en 9 tonen de diverse hoekstanden.
In de geopende gordijnstand grijpen de aanslagen 40 in uitsparingen 48 van aangrenzende ophangorganen 6.
Het ophangorgaan 6 van fig. 10 bestaat bijvoorbeeld uit een draadstuk dat met haken 11 op lussen 12 van hechtband 13 aangrijpt en dat volgens figuur 11 rechtstreeks
<Desc/Clms Page number 4>
aan een bovenrand 5 wordt vastgeniet. Deze richtelementen 3 omvatten elk tenminste een aanslag 40 doch bij voorkeur twee aanslagen 40 die elk aanslaan tegen de buitenzijde 42 van de rail 2, zodanig dat een bepaalde beperkte zwenkhoek d bijvoorbeeld tussen 300 en 600, bij voorkeur van de ordegrootte van 450 wordt gerealiseerd.
Het richtelement 3 van fig. 12 heeft haken 11 die uit het verticale plaatvlak 45 over een geringe hoek f enigszins, liefst elastisch naar voren staan, opdat zij zich beter aan de lussen 12 vastgrijpen.
De richtelementen 3 van fig. 13 zijn aan een hechtband 13 gelijmd, aangespoten of er aan gelast door smelting van de oppervlakte, liefst in de vorm van smeltribben, van de eigen kunststof onder invloed van warmte en druk.
De kop 41A van het laatste richtelement 3A wordt in de diverse uitvoeringsvormen opgesloten tussen twee dicht bij elkaar opgestelde railaanslagen 46 die in de sleuf 47 zijn vast te zetten door de klemwerking tussen een onderflens 48 en een over 900 verdraaide binnenstaaf 49.
De richtelementen 3 van het gordijn 1 van fig. 14 zijn direct aan de gordijnstof gelast volgens fig. 15 doordat zij liggend in een mal 49 op onderlinge steekafstand a eerst vastgelast zijn met een warm strijkijzer 50 aan een hechtband 13 of doordat zij liggend op een mal 49 volgens fig. 16 met hun gaten gepositioneerd zijn op pennen 51 en dan direct vastgelast worden middels een warm strijkijzer 50 aan de gordijnstof 52 waarvan de bovenrand 5 later wordt omgestikt.
Volgens fig. 17 worden de volgens fig. 15 aan een hechtband 13 bevestigde richtelementen 3 aan een reeds genaaide bovenrand 5 vastgelast.
Fig. 18 toont slechts een richtelement 3 van een serie zonder bijbehorend gordijn 1 met slechts een aanslag 40 per richtelement 3 in combinatie met een bijbehorende halfrond rail 2.
Fig. 19 toont richtelementen 3 die aan een bovenrand 5 zijn gelast en die elk een bovenstuk hebben in de
<Desc/Clms Page number 5>
vorm van een ruim om een als ronde bar uitgevoerde rail 2 grijpende ring 54. Deze rail 2 heeft aan elk einde een dragende uithouder 55 en een eindknop 56 die telkens een ophangorgaan 6 tussen zieh opsluiten.
De ophangorganen 6 van fig. 20-24 bestaan elk uit een kunststofelement waarvan het onderstuk 69 aan een hechtband of onmiddellijk aan een gordijnbovenrand 5 op regelmatige afstanden a zijn bevestigd, bij voorkeur door warmtelassen of door ultrasonore aansmelting van uitstekende smeltpunten 68 (fig. 21) of smeltranden 67 (fig. 22,23) of van een smalle smeltzijde 70 (fig. 24). In fig. 25 bestaat het onderstuk 69 uit vorktanden 71 met smeltranden 67, waartussen een gordijnrand 5 of een hechtband 13 wordt geklemd, terwijl de smeltranden 67 er aan vast worden gesmolten. Het onderstuk 69 van elk van deze ophangorganen 6 is middels een verbindingstuk 15 verbonden met een in de rail 2 aan te brengen, zwenkbaar bovenstuk 8. De hechtvlakken 80 en 70 bevinden zich nagenoeg centraal onder de ronde bovenstukken 8.
Volgens fig. 26 wordt een bovenrand 5 van een gordijn gemakkelijk geklemd tussen ten opzichte van elkaar versprongen reeksen van haaientanden 95, die bij invoering van een bovenrand 5 uit elkaar worden bewogen door elastische vervorming van de klembekken 96 van het ophangorgaan 6 van elastische kunststof. In dit geval is lijmen of vastsmelten van de tanden 95 aan de gordijnrand 5 niet nodig, ofschoon lijmen of vastsmelten wel denkbaar is.