<Desc/Clms Page number 1>
BLAASINSTRUMENT EN SLUITORGAAN DAARVOOR
De uitvinding heeft betrekking op een blaasinstrument, zoals een saxofoon, klarinet, dwarsfluit, fagot, hobo of dergelijk van kleppen voorzien blaasinstrument.
Een dergelijk blaasinstrument omvat een basislichaam waarin zieh ten minste een door een omtrekswand van het basislichaam begrensd centraal kanaal uitstrekt. In de omtrekswand is een aantal het kanaal met de omgeving verbindende openingen gevormd. Ten minste een aantal van deze openingen kan worden geopend en gesloten door middel van aan het instrument gemonteerde kleppen. Tijdens het bespelen van het instrument wordt met name de voortgebrachte toonhoogte bepaald door de open of gesloten stand van de kleppen, waarbij in het algemeen een hogere toonhoogte wordt verkregen naarmate een hogere klep is geopend.
Bij bekende blaasinstrumenten van deze soort omvatten kleppen telkens een komvormige houder die deel uitmaakt van de bedieningsmiddelen en waarin een afdichtingskussen, bijvoorbeeld met zegellak, is vastgezet. Dit afdichtingskussen vormt het sluitorgaan dat de bijbehorende opening in de omtrekswand af kan sluiten en vrij kan laten. Het afdichtingskussen is volgens de stand van de techniek bijvoorbeeld samengesteld uit een met leer omtrokken viltkussen. In sommige gevallen wordt nog een kartonnen basislaag toegepast en een daarop geklonken, dun plaatje van metaal of kunststof.
Vcor een goede werking van het blaasinstrument is het essentieel dat de sluitorganen ook werkelijk goed afsluiten in de gesloten stand. Zelfs bij een geringe lekkage kan de gewenste toon of kunnen de gewenste tonen niet of in elk geval niet goed worden gevorr. d. Het nauwkeurig aanbrengen van de sluitorganen is daarin van groot belang. Dit geldt vooral, indien een veelvoud van kleppen met gemeenschaFpelijke bedieningsmiddelen tegelijk gesloten wordt.
<Desc/Clms Page number 2>
Doordat de afdichtingskussens slijten en/of vervormen, moeten deze geregeld worden vervangen. Dit is een tijdrovende en kostbare bewerking. De afdichtingskussens worden gewoonlijk met zegellak in de komvormige houders vastgezet en, indien niet reeds bij de aanvang een volledige aanligging in de gesloten stand is bereikt, wordt vervolgens nog een fijnafstelling van de afdichtingskussens verkregen door achter de kussens kleine opvullingen, bijvoorbeeld van papier of karton, aan te brengen, opdat de kleppen over de hele omtrek goed afdichten en/of opdat de gelijktijdig sluitende kleppen volledig afdichten.
De uitvinding beoogt een blaasinstrument van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen waarbij die genoemde bezwaren van bekende instrumenten zieh in mindere mate voordoen.
Volgens de uitvinding wordt dit bereikt door toepassing van het kenmerk van conclusie 1. Door de plaat van hard materiaal zal het sluitorgaan, wanneer dit tegen de opening wordt aangedrukt, automatisch over de gehele omtrek van de opening goed aanliggen. Door deze aanliggende positie van het sluitorgaan met de bedieningsmiddelen wordt in een keer de juiste stand van het sluitorgaan ten opzichte van de opening verkregen. Door de meegevende middelen kan de sluitslag en de hefhoogte van het sluitorgaan van de ene opening zich verend, dat wil zeggen automatisch, aanpassen aan de sluitslag respectievelijk hefhoogte van het sluitorgaan van een andere opening, welke beide openingen gelijktijdig middels gemeenschappelijke bedieningsmiddelen bediend worden.
Hierdoor ; z vcorko- men dat de ene klep lekt, wanneer de andere, daarmee gekoppelde, klep reeds is gesloten. De onderlinge afstelling van deze onderling gekoppelde kleppen vergt, dankzij de toepassing van deze inventieve maatregel, niet meer een uiterst fijne klepinstelling. Het vervangen van de sluitorganen wordt hierdoor zeer eenvoudig. Instelwerkzaamheden zijn niet of nauwelijks meer nodig. Het bedieningsmecha-
<Desc/Clms Page number 3>
nisme is in mindere mate aan slijtage onderhevig en de aanslagkurkjes van het bedieningsmechanisme geraken in mindere mate bekneld, zodat zij een langere levensduur hebben.
In het bijzonder bij een bekende saxofoon waarbij de kleppen zeer grote afmetingen kunnen hebben, heeft het afdichtingskussen een aanmerkelijke invloed op de klank, doordat dit als dempingsoppervlak werkt. In het bijzonder de hege harmonischen in de voorgebrachte toon worden hierdoor snel uitgedempt. Gebleken is dat bij het blaaswerktuig volgens conclusie 2 de klank van het blaasinstrument aanzienlijk verbeterd is en in het bijzonder meer hogere harmonischen bevat. Door toepassing van het harde, bij voorkeur metalen, plaatmateriaal dat hoofdza- kelijk onbedekt blijft, wordt bovenbedoelde demping vermeden.
De kleppen verhogen de hoeveelheid materiaal, het gewicht en de werkzaamheid van blaasinsruemen. De uitvinding Verschaft een blaasinstrument volgens conclusie 3, dat minder materiaal vergt, een lager gewicht heeft en gemakkelijker te vervaardigen is.
Een geschikte uitvoeringsvorm worde verder gekenmerkt in conclusie 4. Het schuimmateriaal kan over een geringe hccgte juist de gewenste meegevenczeid van de verbinding tot stand brengen.
Een verder ontwikkeld blaasinstrument is gekenmerkt volgens conclusie 5. Daarbij zijn de sluitorganen door middel va : : een eenvoudige, een kanteling' : celatende
EMI3.1
wijze met bedieingsstangen Dccr 6 wordt , een geringe een voldcende oze te centrerer.. Bovendien is het sluitorgaan dan aan zijn beide zijde vrij en daardoor minder gedempt.
<Desc/Clms Page number 4>
De uitvinding betreft en verschaft tevens een sluitorgaan volgens een van de conclusies 7-10.
De uitvinding zal verder worden toegelicht in de volgende beschrijving aan de hand van de bijgevcegde figuren, waarin tonen
Figuur 1 in perspectivisch aanzicht een saxofoon, zijnde een blaasinstrument volgens de uitvinding ;
Figuur 2 een detailaanzicht van een klep van de saxofoon van figuur 1 volgens pijl II ;
Figuur 3 een dwarsdoorsnede van de klep van figuur 2 ter plaatse van de opening ;
Figuren 4, 5, 7-13,15, 18,19, 21, 23-25 en 28-
EMI4.1
3 3 elk een mez f ic.. L 3 3 overeenkomend aanzicht van een telkens andere uitvoeringsvorm ;
Figuren 6 en 20 elk een perspectivisch aanzicht van een fraktie van telkens een ander instrument volgens de uitvinding ;
Figuur 9A een perspectivisch aanzicht van detail IX.
Figuren 14 en 16 elk een fraktie van he boven- aanzicht van figuur 13 respectievelijk 15 ;
Figuur 22 een bovenaanzicht van de fraktie van figuur 21 ; en
Figuren 26 en 27 een geexplodeerd perspectivisch aanzi-cht resieczievelijk een doorsnede docr een andere klep volgens de uitvinding.
In de tekeningenbeschrijving zijn funxtioneel identieke elementen hetzelfde genummerd.
EMI4.2
De in basislichaan 2 van waarin zieh een van harde kunststof zoals geraten met epoxyhars, ils bij bepaalde instrumenten cok mogelijk.
Die kanaal strekt zich uit van het mondstuk 3 tot aan de opening 4 aan het vooreinde van het basislichaam 2. Bij he* : bespelen van de saxofoon l wordt de kolom
<Desc/Clms Page number 5>
lucht in het kanaal in resonantie gebracht. De resonantiefrequentie en dus de voortgebrachte toonhoogte hangt af van de lengte van de resonerende luchtkolom.
In de omtrekswand van het basislichaam 2 is een aantal openingen gevormd, die door kleppen 5 afgesloten of geopend kunnen worden. De lengte van de resonantiekolom wordt in het algemeen bepaald door de het dichtst bij het mondstuk 3 geopende klep.
De kleppen 5 omvatten sluitorganen die door bedieningsmiddelen 6 beweegbaar zijn tussen een geopende stand op een afstand van de bijbehorende opening 4 en een gesloten stand waarin de opening 4 door het sluitorgaan 15 wordt afgesloten. De kleppen 5 worden met de hand bediend teneinde de gewenste toonhoogte voort te kunnen brengen.
Figuur 2 laat het principe van een klep 5 van de saxofoon 1 zien. Bij deze uitvoeringsvorm omvat de klep 5 een komvormig deksel 8 waarin een nog nader te beschrijven sluitorgaan 15 is opgenomen. Het deksel 8 is verbonden met een stang 21 die bij 10 scharnierend verbonden is met een steun 11 welke vast met het basislichaam 2 is verbonden.
Aan het tegenoverliggende einde is de stang 21 voorzien van een toets 9. Aan de stang 21 is een bladveer 12 aangebracht die, bij dit voorbeeld, de stang 21 in de richting tegen de klok in dwingt, dat wil zeggen het deksel 8 op de opening 4 dwingt. Door op de toets 9 te drukken kan het deksel 8 met het sluitorgaan 15 daarin, dus van de opening 4 af bewogen wordt. De geopende stand van de klep 5 wordt bepaald door een aanslagelenent 13, dat gewoonlijk van kurk is vervaardigd.
Figuur 3 toont de uitvoering van de kle ? 5 ter plekke van de opening 4. Het eigenlijke sluitcrgaan 15 omvat een in hcofdzaak stijve plaat 16, althans een plaat van hard materiaal, die aan de naar de opening 4 toegekeerde zijde voorzien is van afdichtingsmateriaal 17. Bij deze uitvoeringsvorm bestaat het afdichtingsmateriaal uit een direkt met de plaat 16 verbonden ring 18 van schuimmateriaal, zoals een dunne laag celrubber, met dikte van de
<Desc/Clms Page number 6>
ordegrootte van 0, 5 2 nun, die eventueel bekleed is met een dunne laag soepel leer 19 of uit zeer zacht massief rubber, dat bijvoorbeeld aan de plaat 16 gevulcaniseerd is.
De rand 20 rondom de opening 4 is gewoonlijk gevlakt, zodat het oppervlak van het afdichtingsmateriaal goed afdichtend aan kan liggen. Bij voorkeur is de lederen laag 19 afwezig en bestaat de dunne laag celrubber uit celrubber met zeer kleine gesloten cellen. Bijvoorbeeld is dit afdichtingsmateriaal aan de buitenzijde bedekt met een afdichtfilm ter vermijding van infiltratie van vocht. Bij kleine kleppen, bijvoorbeeld van een klarinet is de genoemde ring 18 bijvoorbeeld vervangen door een rond schijfje van hetzelfde materiaal.
De harde plaat 16 is bij voorkeur een gevlakte metaalplaat, zodat deze zieh nauwkeurig op een constante afstand van de rand 20 uitstrekt en het dichtingsoppervlak dus nauwkeurig in een vlak wordt ondersteund.
Bij de getoonde voorkeursuitvoeringsvorm is het sluitorgaan 15 meegevend met de bedieningsmiddelen 6 verbonden. Deze meegevende verbinding is gerealiseerd, doordat een mannelijk deel 23 van een drukknoop door middel van een schuimkunststofkussen 22, bij voorkeur met een dikte van de ordegrootte van 2 mm, in het deksel 8 is vastgelijmd. Over dit mannelijk deel 23 van de drukknoop is de stijve plaat 15 geschoven en vervolgens is op het door de plaat 16 uitstekende deel het vrouwelijk deel 24 van de drukknoop geklikt. Het schuimmateriaal 22 vormt meegevende middelen waarmee het sluitorgaan 15 enigszins beweegbaar met de bedieningsmiddelen 6 is verbonden.
Het sluitorgaan 15 en in het bijzonder de afdichtingsring daarvan kan zieh wat zijn positie betreft nauwkeurig aanpassen aan de rand 20 en rondom goed aanliggend daarop afdichten, zelfs als in de ncg niet geheel gesloten stand het sluitorgaan 15 enigszins schuin zou staan ten opzichte van de rand 20. Door de aandrukkracht van de veer 12 of, in het tegenovergestelde geval door de met de hand uitgeoefende aandrukkracht, komt het sluitorgaan 15 nauwkeurig
<Desc/Clms Page number 7>
op de rand 20 aan te liggen. Dankzij deze meegevende middelen in de vorm van de laag schuimmateriaal 22 zijn de onderling, bijvoorbeeld volgens figuur 6, gekoppelde kleppen 5 gemakkelijk ten opzichte van elkaar in te stellen. Met geringe instelbaarheid is het gelijktijdig goed sluiten bij geringe aandrukkracht realiseerbaar.
In figuur 6 wordt bijvoorbeeld de klep 5B telkens ook gesloten, wanner elk of een van een serie kleppen 5A gesloten wordt. Daartoe is de door een veer 12B naar de open stand gedrongen stang 21B vast verbonden met een langsstaaf 38, die via een kurk 41A steunt op de stangen 21A die zelf in de open klepstand via een kurk 42A op de romp 2 steunen. Indien ten minste een van de kleppen 5A middels hun aangesoldeerde vingertoets 43 wordt gesloten, zullen tegelijkertijd de sluitorganen 15B en 15A goed sluiten, doordat de beide sluitorganen 15B en 15A via de meegevende middelen met de bedieningsmiddelen 6 zijn verbonden. Het is ook denkbaar dat een klep 5B kan worden gesloten, hetzij individueel direkt middels een eigen niet getekende vingertoets, hetzij tezamen met een of meer andere kleppen 5A middels langsstaaf 38.
Figuur 4 toont een enigszins gewijzigde uitvoeringsvorm. Hierbij is het deksel 8 weggelaten en is het sluitorgaan 15 direkt met behulp van de eerder beschreven drukknoopverbinding met de stang 21 van bedieningsmiddelen 6 verbonden. De massa van de bedieningsmiddelen 6 wordt hierdoor kleiner, hetgeen kan bijdragen tot een lichtere bediening van het kleppenmechanisme.
Bij de uitvoeringsvorm van figuur 5 is eveneens een snapverbinding door een drukknoop toegepast. Het mannelijk deel 0 van de drukknoop is dccr middel van een lijm-of kitverbinding 31 vast in het deksel 8 aangebracht. Over het uitstekende deel 34 van het mannelijke drukknoopdeel 30 is eerst een ring 32 van meegevend mate- riaal, in het bijzonder schuimmateriaal, aangebracht, waarna achtereenvolgens de metalen sluitplaat 15, een tweede ring 36 van meegevend materiaal en het vrouwelijk
<Desc/Clms Page number 8>
deel 24 van de drukknoop is aangebracht. Voor een permanente verbinding kan het drukknoopdeel 30 ook bijvoorbeeld aan de stang 21 van de bedieningsmiddelen 6 worden vastgesoldeerd.
Zoals in de figuren 3-5 goed is te zien, wordt veruit het grootste gedeelte van de opening 4 afgesloten door het onbedekt oppervlak van de stijve metalen, bijvoorbeeld messing, plaat 16, die aan haar beide zijden centraal geen aanliggend, demping veroorzakend materiaal heeft. Hierdoor treedt ter plaatse van de afgesloten opening 4 weinig of geen demping op, waardoor het geluid van het blaasinstrument 1 voller en briljanter wordt, dan bereikt wordt met de gebruikelijke afdichtingskussens.
De montage van de stijve platen 16 is zeer eenvoudig. Er zijn nauwelijks of geen instelwerkzaamheden nodig om te verzekeren dat het afdichtingsmateriaal 18 over de gehele omtrek van de opening 4 aanligt.
Gebleken is dat de stemming van het instrument, die mede wordt bepaald door de afstand van de sluitorganen 15 tot de opening 4 in de geopende toestand, beter te regelen is. Het mechanisme blijkt in de praktijk iets sneller te zijn en het plakken (na-ijlen) van kleppen treedt niet of in mindere mate op.
De uitvinding is niet beperkt tot de in de figuren getoonde voorkeursuitvoeringsvormen. Ook zonder meegevende verbinding van het sluitorgaan 15 met de bedieningsmiddelen 6 wordt reeds het voordeel bereikt van een eenvoudiger montage van de sluitplaten, met minder instellingsarbeid en/of een betere klank van het instrument.
Het monteren van de sluitorganen 15 ne behulp van de snapverbinding, en in het bijzonder ge-,^ c door een drukknoop, maakt een zeer eenvoudige verwisselbaarheid van de sluitorganen 15 mogelijk. Het valt echter binnen de uitvinding on de sluitorganen 15 bijvoorbeeld met een stukje dubbelzijdig schuimplakband aan de bedieningsmidde-
EMI8.1
len respectievelijk in het deksel 8 te bevestigen.
Volgens figuur 8 is aan de bedieningsniddelen 6
<Desc/Clms Page number 9>
een gladde pen 39 bevestigd, bijvoorbeeld door solderen.
De ring 32 en het sluitorgaan 15 zijn daaroverheen geschoven en worden op de pen 39 vastgehouden door een op het uitstekende einde van de pen 39 klemmend element, bijvoorbeeld een stuk cmgeslagen rubber slang 40.
Het sluitorgaan 15A, 15B is in figuur 6 bevestigd aan een deksel 8, doordat een penvoet 45 van een pen 39 aan het deksel 8 gesoldeerd is en een rubber blok 25 over deze pen 39 geschoven is en aan de voet 25 en de stijve plaat 16 is vastgelijmd. De plaat 16 wordt door de pen 39 gecentreerd en kan enigszins zowel zieh axiaal verplaatsen als kantelen ten opzichte van het deksel 8.
Grove onderlinge klepinstelling geschiedt door enige verbuiging van nessingstangen 21 of andere bedieningselementen van de bedieningsmiddelen 6.
De klep 5 van figuur 7 is dezelfde als die van figuur 6 met dienverstande dat een vulstuk 4-mÜssen deksel 8 en penvoet 45 is aangebracht, opdat universele rubberblokken 25 voor diverse afstanden s bij verschillen- de klepmaten kunnen worden gebezigd.
De kle ? 5 van figuur 9 ovmat een aan een stang 21 gelast deksel 8, waarin een penvoet 45 van een ? en 39 via een vulstuk 44 stijf verbonden is. Een scepel, in hoofdzaak niet rekbaar, dun membraan 46 wordt eers vast- geplakt aan een ring 32 van elastisch materiaal, bijvoorbeeld 0, 5 1 n celrubber.
Daarop is een stijve aandrukring 47 gelegd en daarop een praktisch massief r. lbberen kleine, doorbocrde prop 48, bijvoorbeeld een ring net een dikte van 0, 5-1 mm, die allen boven een stijve plaat 16 geregen worden op de pen 39. Vervolgens wcrdt de buitenrand van het membraan 46 in gesprek' stand aan de stijve plaa- : : 5 vastgeplakt. Daarna wordt de pen'.' et 45 via vulstuk 44 stijf verbonden, verlijmd met het deksel 8.
De stijve plana, : 16 kan enigszins om de prop 48 kantelen en kan zieh dank : ij de meegevende laag 32 enigszins axiaal verplaatsen. e a : dichtring : 3 van celrubber =ag daarom dun zijn, bijvccrbeel l 2 m.
<Desc/Clms Page number 10>
De klep 5 van figuur 10 heeft genoemd membraan 46 en rubberen blok 49 dat de ring 32 vervangt. De elasticiteit van het rubberen blok 49 is van de ordegrootte van 0-70. Shore, bij voorkeur 30-50. Shore, dat wil zeggen zodanig gekozen dat de gewenste invering van 0, 25 0, 5 mm bij vingerkrachtbediening van de toetsen automatisch verkregen wordt voor het garanderen van de dichte stand van onderling gekoppelde kleppen 5. Het blok 49 is aan de stijve plaat 16 en de voet 45 vastgeplakt. Het membraan 46 is vastgeplakt aan de voet 45 en stijve plaat 16. Membraan 46 van figuren 9 en 10 heeft in werkelijkheid een geringe helling,
In figuur 11 is ten opzichte van figuur 10 het centrerende membraan 46 vervangen door de centrerende drukknoop 23,24.
In figuur 12 is de centrering van de plaat 16 praktisch uitsluitend gerealiseerd middels het membraan 46 dat gelijmd is tussen elastisch rubber blok 49 en deksel 8 en gelijmd is aan de plaat 16. Dit is een eenvoudige doeltreffende klepconstructie.
De klep 15 van figuren 13 en 14 mist het deksel 8. Een messing bus 50 is aan de stang 21 gesoldeerd en heeft een schroefboring 51, waarin een schroefstang 52 is geschroefd met een schroevendraaiersleufkop 53 en een schroefboring 54 omvattend onderstuk 55. Een stijve gebogen plaat 16 van 0, 4 mm messing is middels een schroef 56 met een borst 57 tot in de schroefboring 54 geschroefd met tussenvoeging van een elastisch rubber blok 49. Aan de plaat 16 is een sierschotel 53 van dun messing gesoldeerd en eventueel is een centrale cpening 59 daarvan bedekt met een vastgesoldeerde messing ring 60. Een kleine speling K van bijvoorbeeld l of 2 mm is vrij tussen bus 50 en ring 60.
Dit sluitorgaan 15 kan dankzij de meegevende middelen, gevormd door het elastische rubberblok enigszins inveren na sluiting van de klep 5 en een geringe verdere neerwaartse beweging van bus 50. Dit sluitorgaan 15 is bij geloste contramoer 61 gemakkelijk instelbaar.
<Desc/Clms Page number 11>
De klep 5 van figuren 15 en 16 heeft een aan stang 21 aangelaste messing bus 62, waarin een penvoet 45, eventueel met tussenvoeging van een hard vulstuk 44 is vastgelijmd. Een gebogen, stijve messing plaat 16 sluit een rubberblok 49 op en wordt zelf opgesloten door een zachte ring en een vrouwelijk deel 24 van een drukknoop.
De klep 5 van figuur 17 omvat een aan de stang 21 gesoldeerde messingbol 64 waarin een schroef 65 in een centrale schroefgang 51 is geschroefd die vastzetbaar is middels een ingebedde contramoer 61 middels een vorkvormige schroevendraaier die in de twee gaten 66 grijpt.
Een elastische ring 22 is opgenomen tussen de onderzijde van de bol 64 en een centraal bolkopdeelvormig stuk 67 van een stijve plaat 16, die met geringe aandrukspanning wordt vastgehouden door een aandrukring 68. Dit sluitorgaan 15 is tijdens de montage in de sluitstand te brengen bij weinig aangehaalde schroef 65, waarbij het sluitorgaan 15 zieh automatisch tot in de correcte sluitstand om de bol 64 zwenkt. Daarna is door enigszins aanhalen het sluitorgaan 15 in deze stand vast te houden. De elastische ring 22 verschaft weer de nodige geringe axiale verplaatsing van het sluitorgaan 15 ten opzichte van de bedieningsmiddelen (stang 21), waarvan de plaat 16 aan haar onderzijde de dunne ring 18 van afdichtmateriaal 17 draagt.
In alle figuren staan de meegevende middelen 6, bijvoorbeeld bestaande uit een laag 22 of 32 of een blok 49 bij een normale vingertoetskracht tijdens het spelen van het instrument het sluitorgaan 15 een zodanig geringe slag toe, dat de goede afdich* : ende sluiting van elke klep
5 van een aantal gelijktijdig sluitende kleppen 5 wordt bereikt bij vcldcende stugheid van de klepbediening. Te slappe elasticiteit is funest. Tijdens het bespelen van het instrument dient de muzikant het gevoel van een direk- te aanslag te behouden.
Bij voorkeur is de docr de neege- vende middelen 6 toegelaten slag geringer dan 3 =, liever geringer dan 2 mm en nog liever geringer dan 1 inn. Een
<Desc/Clms Page number 12>
slag van de ordegrootte van 0, 5 mm is ideaal. Naarmate een fijngevoelige, bijvoorbeeld professionele muzikant meer waarde hecht aan het perfekte kontaktgevoel met het instrument wordt de slag kleiner gekozen, bijvoorbeeld 0, 2- 0, 4 mm, omdat dan wat langere instelarbeid en desbetreffende iets hogere kosten minder van belang zijn. De instelling van een voor professioneel gebruik bestemd, bekend instrument vergt echter veel meer tijd.
Ingeval de, vooral professionele, muzikant meer waarde hecht aan de absolute betrouwbaarheid van de perfekte sluiting van de kleppen 5, zal hij een iets grotere slag, bijvoorbeeld 0, 4-0, 7 mm, prefereren.
Voor amateurs die het vermijden van eventuele kleppencorrectie voorstaan, is een slag van de ordegrootte van 1 mm en meer te prefereren.
Onder genoemde vingerkracht is te vrstaan een speelvingertoetskracht, dat wil zeggen een kinetische energie overeenkomende met een statische kracht gelegen tussen 1 en 10 N, vooral tussen 1 en 5 N en liefst kleiner dan 2 N.
Figuur 18 toont op schaal 6 : 1 een buitenwaarts gebold sluitorgaan 15 bestaande uit een metalen, bijvoorbeeld roodkoperen, plaat met een afdichtring 18 van celrubber, welk sluitorgaan 15 zich enigszins zonodig kantelend aanpast aan de rand 20, doordat het enigszins zwenkbaar is ogpenomen in een hard rubberen ring 71 met Uvormig profiel.
De in bekende blaasinstrumenten toegepaste, met streeplijnen aangeduide klephouder 8 is weggelaten en aan een arm 21 van het klepbedieningsmechanisme is een boutkop 72 en daaromheen een roodkoperen ring 73 gesoldeerd. Om de boutsteel 74 is een ring van celrubber aangebracht tussen twee ringen 73 die tezamen met de ring 71 en daarin gevat sluitorgaan 15 worden vastgeklemd middels een op de boutsteel 74 geschroefde moer 75. Het blaasinstrument waarvan alle sluitorganen 15 onafhankelijk van hun diameter praktisch allemaal met identiek gedimensioneerde verbinding-
<Desc/Clms Page number 13>
middelen 71-75 zijn voorzien en afsluitringen 18 met een dikte van 0, 5 - 1 mm en een breedte van + 3-6 mm hebben, heeft een prachtige klank en vergt na montage nauwelijks instelling.
De dichtheid wordt verzekerd, het instrument speelt licht, gemakkelijk en zuiver.
Figuur 19 is identiek aan figuur 18, met dienverstande dat om de boutsteel 74 een rubberen slang 77 is aangebracht en het afsluitorgaan 15 verder opgesloten is middels een ring 78 van zacht praktisch massief rubber met Shore hardheid van de ordegrootte van 0-50'Shore.
Volgens figuur 20 is het afsluitorgaan 15 aan de arm 21 bevestigd doordat de boutsteel 74 met boutkop 72 en ring 73 tezamen met een U-vormige beugel 80 een aan elkaar gesoldeerde eenheid 81 vormen, waaraan het sluitorgaan 15 volgens figuren 18 of 19 bevestigd is. Deze eenheid 81 wordt volgens pijl 82 op de arm 21 geschoven en middels een schroefbout 83 daaraan vastgeklemd.
In figuren 21 en 22 is het afsluitorgaan 15 middels een praktisch massief rubberen ring 71, een metalen ring 73, een celrubberen ring 32 bevestigd aan een rond schuifvormig einde 84 van arm 21, middels een daarin vastgesoldeerd boutsteeleinde 85. De moer 75 is bij voorkeur een kartelmoer.
Figuur 23 is identiek aan figuur 21 met dienverstande dat het afsluitorgaan 15 met zijn praktisch massief rubberen ring van bijvoorbeeld 400 Shore direkt tegen de schijf 84 is geklemd. Indien de ring 71 nauw om de boutsteel 74 past kan eventueel de moer 75 worden weggelaten.
In de figuren 18-25 zijn de onderdelen met hun voorkeursdirnensionering aangeduid. Verwezen wordt naar de aangeduide maten. Bij voorkeur worden de maten van dezelfde ordegrootte gehouden. Voor de diverse sluitorganen 15 zijn hun dia eters en hun ringen 18 uiteraard aangepast aan de openingen 4 van het basislichaam 2. Voor he overige zijn identieke elementen voor de verbindingen gebezigd.
Doordat de sluitorganen 15 zo goed sluiten, kunnen de klepveren van dichtstaande kleppen met minder
<Desc/Clms Page number 14>
spanning ingesteld worden.
De kleine kleppen (fig. 24 en 25) die zijn getekend op schaal 10 : 1 zijn vooral bestemd voor klarinet, hobo, fluit en/of fagot. Bij voorkeur worden in hoofdzaak dezelfde maten, althans van dezelfde ordegrootte aangehouden. In een bestaande, algemeen bekende klephouder 8 wordt een kussen 22 van zacht praktisch massief rubber met een hardheid van 0-100 Shore, bij voorkeur 0-60 Shore en nog liever 0-40 Shore vastgelijmd tussen klephouder 8 en stijve plaat 16 middels sterk hechtende lijmlagen 31, bijvoorbeeld bisonkit of nog sterker hechtende lijm of zegellak. De afdichtring 18 van celrubber met een dikte van 0, 5 mm komt afdichtend aan te liggen op een rand 20 van een opening 4.
In figuur 25 is nog een kleine punaise toegevoegd, waarvan de penvoet 45 gehecht is tussen klephouder 8 en kussen 22. De pen 39 is gestoken door het kussen 22 en een centrale opening van de stijve plaat 16. In beide voorbeelden kan de stijve plaat 16 zieh enigszins kantelend aanpassen aan de rand 20. De diverse maten en dimensionering is de tekeningen te ontlenen. Uiteraard is de klepdiameter aangepast aan de diameter van de opening 4.
Bij de klep van fig. 26 en 27 is eerst een stijve schijf 86 met lijm 87 vastgeplakt aan een dun membraan 46 en een massief rubberen blok 49 met een hardheid van 400 Shore. Vervolgens is aan een dunne metalen stijve plaat 16, bijvoorbeeld van messing, die reeds een afdichtring 18 draagt, het membraan 46 met lijm 87 vastgelijmd, terwijl het is gespannen, en het rubberen blok 49 enigszins wordt voorgespannen. Het blok 49 wordt eventueel gecentreerd in een eventuele ingedrukte verdieping 89 van de plaat 16. Deze voorafgefabriceerde klepeenheid wordt later in het deksel 8 met lijm 90 gemonteerd. Dankzij de geringe hoek t tussen plaat 16 en membraan 46 kan de plaat 16 zieh beter aan een rand 20 aanpassen.
Figuur 28 komt overeen met figuur 17 met dienverstande dat de balkapvorm van het centrum van de plaat
<Desc/Clms Page number 15>
16 een grote straal heeft en opgenomen is tussen twee flenzen van een ring 91 van massief rubber van 40'Shore. De ring 91 is 2-3 mm hoog. Boven de ring 91 bevindt zieh een ring 32 van zacht celrubber van 1 nun dikte. Een aangelijmde dunne messing afdichtplaat 92 dekt de onderzijde van deze klep centraal af.
De randen 20 van de openingen 4 worden steeds goed in een en hetzelfde vlak geslepen.
In figuren 29 - 33 past een volkomen vlakke, dunne metalen plaat 16, bijvoorbeeld van titatiun met een dikte van bijvoorbeeld 0, 2-0, 5 mm, bij voorkeur van deze ordegrootte, op de vlakke rand 20 onder tussenvoeging van de dunne afdichtring 18 van celrubber met gesloten cellenstructuur van bijvoorbeeld 0, 5-2 mm, bij voorkeur van deze ordegrootte. Een plaat 16 van kunststof of ander vormvast, zij hei elastisch, materiaal is cok denkbaar.
Centraal wordt de plaat 16 gehecht aan de slang 21 sonder tussenvoeging van meegevende middelen 22, die in, 29 bestaan uit een zacht rubberen kern 92 (0 - 50 Shore) met een diameter van 2-6 mm en een hoogte van zo die omhuld is door een ring 93 van celrubber met een diameter van 2-12 mm en een dikte van 2 - 5 mm. Deze elemer. Zen 92 en 93 zijn aan beide zijden vastgeplakt tussen de plaat 16 en een bus 94 dat aan een stang 21 zonder deksel 8 is vastgesoldeerd of vastgeplakt tussen de plaat 15 en aan een normaliter net de stang 21 verenigd deksel 8.
De ring 93 dient ter verhoging van het hechtvlak van de lijmlagen 96 zonder de nccdzakelijke kantelmogelijkheid van de plaat
EMI15.1
16 tegen te ca. kern 92 kan conisch zi een andere vorn hechen. g laat 16 is bij vccrkeur gebogen zijn, de
<Desc/Clms Page number 16>
sluitkracht. De meegevende middelen 22 kunnen ook de vorm hebben van elementen 49 van figuur 12, waarbij dan de taille bij voorkeur slank is.
Alle opgegeven maten en waarden dienen als voorbeeld en als aanduiding van de ordegrootte. De veren die de bedieningsmiddelen spannen, zijn aangepast aan de noodzakelijke indrukkingen voor het sluiten van de kleppen gespannen, dat wil zeggen aanzienlijk minder dan gebruikelijk. Hierdoor speelt het instrument volgens de uitvinding zeer licht. Het is midner vermoeiend en men kan sneller en beter spelen. De spanning van de veren van-in ruststand-gesloten kleppen, is bij voorkeur zodanig slap dat deze kleppen ten gevolge van hard blazen net niet openwaaien door de dan optredende luchtdruk ; de spanning van de veren van ruststand-openstaande kleppen is bij voorkeur zodanig slap, dat deze kleppen net voldoende snel op en neer bewegen teneinde de vingers voldoende te volgen bij snel spelen. Hierbij zijn de veerspanningen voor de veiligheid iets hoger gekozen.
In figuur 29-33 wordt de verplaatsing van de klep 15 in radiale richting belet door de rand van de bus 94 die zieh tot op een kleine afstand van bijvoorbeeld 1 mm van de plaat 16 uitstrekt. Op de plaat 16 en aan de zieh buiten de plaat 16 uitstrekkende afdichtring 18 is een leidring 97 gelijmd. De leidring 97 van bijvoorbeeld schuimrubberstof met een dikte van 1 ä 2 mm is iets stijver dan de afdichtring 18 en houdt de klep 18 in radiale richting in hoofdzaak op zijn plaats. De rotatie van de klep 15 wordt evenals bij de andere figuren belet door de ring 93 van zacht celrubber die aan weerszijden middels een lijmlaag 96 is vastgeplakt. De lijmlaag 96 kan het kantelen van kern 92 niet beletten of is bij de kern 92 afwezig. Bij voorkeur bevordert een bolvormige kern 92 volgens figuur 31 de kantelingsmogelijkheid van de klep 15.
De bolvormige kern 92 is bijvoorbeeld van hardrubber of teflon met hardheid 40 of 800 Shore bij een diameter van 2 respectievelijk 4 mm. De stugge kern zorgt voor een
<Desc/Clms Page number 17>
goed vingergevoel dat een kleine invering bij de vinger vereist ingeval van een kracht van 0, 5 N bij zacht spel. Bij 2, 5 N ingeval van snel en forte spel mag de invering niet te groot zijn, ordegrootte van 1 mm.
De invering is de som van : 0-0, 5 mm indrukking van de afdichtring 18, bij laagdikte 0, 8 mm van celrubber ; 0-0, 25 mm doorbuiging van de plaat 16 van roestvrij gehard staal met dikte van 0, 4 mm of titanium dat nog iets dunner mag zijn, althans een plaat 16 met een stijfheid van deze ordegrootte ; een vrijwel verwaarloosbare invering van de kern 92 ; en een geringe invering van het bedieningssysteem ingeval van divers met elkaar geschakelde kleppen.
De klep 15 kan als montage- of reparatieklep afzonderlijk worden geleverd, waarbij de monteur de inwendige hoogte t van het deksel 8 opmeet, indien deze hem niet bekend is en een ring 93 en een kern 92 met bijvoorbeeld 1 of 2 mm kleinere afmeting r selecteert. De ringen 93 zijn bij voorkeur aan beide zijden voorzien van zelfklevende lagen die bedekt zijn met te verwijderen aftrekstroken.
Volgens figuren 31 en 32 is een dunne resonantieplaat 98 via een centrale dunne laag 99 van celrubber centraal bevestigd aan de plaat 16. De resonantieplaat 98 is slechts weinig kleiner dan de opening 4 en wordt bijvoorbeeld gemonteerd volgens figuur 32 middels een lepel 100 die met een aanslag 101 tegen de rand 20 wordt gehouden, terwijl deze aan zijn steel 102 wordt vastgehouden.
Aan de lepel 100 is een magneet 103 vastgeplakt die de stalen resonantieplaat 98 aantrekt, waarop tevoren de laag 99 is vastgelijmd die aan de bovenzijde een kleeflaag draagt. De resonantieplaat 98 wordt over de magneet 103 naar een ten opzichte van opening 4 gecentreerde positie geschoven, waarna de klep 15 naar de opening 4 wordt bewogen om aan de resonantieplaat 98 te worden gehecht.
Daarna wordt de lepel met magneet verwijderd.
<Desc/Clms Page number 18>
De voornoemde afdichtring 18 van celrubber met gesloten cellen is met extra voordeel toepasbaar bij een basklarinet en dergelijke instrumenten om het probleem van "bellenblazen" te vermijden.
Figuur 33 toont een fractie van een houten muziekinstrument, bijvoorbeeld klarinet, waarvan de opening 4 begrensd wordt door een gebogen klepzittingrand 20.
De klep 15 is in principe geconstrueerd als in figuur 31.