<Desc/Clms Page number 1>
"Voegconstructie als onderdeel van een grond-en/of waterdichte waterkerende constructie en werkwiize voor het aanbrengen van deze voegconstructie in desbetreffende constructie o. a. aebruik makend van een buisprofiel".
De uitvinding heeft betrekking op een voegconstructie voor grond-en/of waterkerend bouwwerk met naast elkaar geplaatste, bij voorbeeld cilindervormige caissons, welke voegconstructie dient voorzien te worden tussen twee opeenvolgende caissons van genoemd bouwwerk die in de grond geplaatst of afgezonken zijn.
In het domein van de burgerlijke bouwkunde worden vaak grond-en/of waterkerende bouwwerken geconstrueerd. Een kaaimuur is daar een typisch voorbeeld van.
Afhankelijk van de afmetingen. ligging en beschikbare materialen bijvoorbeeld, kunnen dergelijke bouwwerken bestaan hetzij uit laag gefundeerde muren, zoals bijvoorbeeld massieve ongewapende muren of gewapende L-muren, hetzij uit hoog gefundeerde muren waarbij gebruik gemaakt wordt van damplanken en palen met een bovenbouw in gewapend beton.
Bovendien wordt thans veelvuldig gebruik gemaakt van een rij van afgezonken caissons uit gewapend beton waarvan de diameter meestal varieert tussen 15 en 40 meter en de wanddikte begrepen is tussen 0. 70 en 1, 20 meter. Deze caissons. waarvan het beton aldus ter plaatse gegoten wordt, worden volgens de techniek van uitgraven van binnenin, zodanig afgezonken dat de kleinste afstand tussen twee opeenvolgende caissons een ä twee meter bedraagt. De
<Desc/Clms Page number 2>
aldus ontstane opening tussen twee opeenvolgende caissons wordt bij middel van een speciale voegconstructie afgesloten.
In de praktijk is gebleken dat het verwezenlijken van een dergelijke voegconstructie zeer moeilijk is en zeer veel problemen stelt.
Aldus werden meerdere types voegconstructies onderzocht en uitgevoerd. Deze bestonden b. v. uit een diepwand, hydrosubstitutiewand gevormd door kolommen uitgevoerd volgens de hydrosubstitutie methode, een beschoeide sleuf en/of dergelijke. De problemen die zich meestal stelden waren het gevolg van het feit dat de caissons in hun uiteindelijke stand niet altijd verticaal waren maar vaak licht helden zowel evenwijdig aan het dagvlak van de kaaimuur als volgens een richting dwars ten opzichte van dit vlak, als een combinatie van beide.
Dit bracht met zich mee dat, voor het realiseren van een voegconstructie, die over de volledige hoogte van de opening tussen twee opeenvolgende caissons voldoende gronddicht was, zeer omslachtige en arbeidsintensieve technieken dienden toegepast te worden, waarbij, vooral op termijn, niet steeds de vereiste gronddichtheid verzekerd kon worden.
Dit had dan ook als gevolg dat, in sommige gevallen, er zich na een bepaalde tijd verzakkingen voordeden tussen twee opeenvolgende caissons.
De uitvinding heeft hoofdzakelijk tot doel aan deze belangrijke nadelen te verhelpen en dit door een voegconstructie voor te stellen die toelaat relatief belangrijke afwijkingen, zowel positieve als negatieve, in tussenafstand tussen de caissons op te vangen en een gronddichte aansluiting van de voeg met de
<Desc/Clms Page number 3>
caissons te waarborgen, en dit op een efficiënte en economisch verantwoorde wijze, zowel wat betreft de kostprijs van de voegconstructie zelf als de te gebruiken arbeidskrachten en machines voor het ter plaatse aanbrengen van deze voegconstructie.
Tot dit doel bevat de voegconstructie, volgens de uitvinding, tussen de caissons, een of meerdere constructie-elementen die toelaten de hogervermelde afwijkingen op te nemen over de volledige hoogte van de caissons, waarbij middelen voorzien zijn om gronddoorsijpeling tussen deze elementen en de buitenwand van de beschouwde caisson tot een uiterst minimum te beperken, meer bepaald nagenoeg te verhinderen. De hiervoor vermelde constructie-elementen kunnen b. v. een aangepaste buispaal en een of meerdere al dan niet aangepaste platte of Z-vormige damplanken of platen zijn.
Doelmatig bevatten genoemde middelen een relatief stijve doorlopende langwerpige plaat die bestemd is om over nagenoeg haar volledige lengte, volgens de hoogte van de caissons, in de wand van deze laatste bevestigd te worden om aldus een aan het buitenoppervlak van de caissons rakende, doch binnen dit buitenoppervlak (dus volledig verzonken) van de caissons vallende, klauw te vormen. In deze klauw past een tweede langwerpige plaat die aan de andere zijde voorzien is van een aanslag die vrij kan bewegen in de ruimte binnen in de aangepaste buispaal. Door deze aanslag is men zeker dat het uiteinde van de plaat zich binnen de buispaal bevindt.
Na plaatsing van de buispaal kan de grond worden verwijderd, de plaat met klauw en aanslag geplaatst en de vrije ruimte binnen de buispaal worden gevuld met bentoniet
<Desc/Clms Page number 4>
en cement dan wel met beton en dit zodanig dat tussen de platen onderling en tussen de tweede plaat (met aanslag) en het betonmassief in de aangepaste buispaal een nagenoeg gronddichte verbinding ontstaat. In bepaalde gevallen kan het nuttig zijn deze aanslag niet te voorzien. Meer bepaald in die gevallen waarbij in definitieve fase nog relatieve bewegingen buispaal-caisson te verwachten zijn. In dit geval kan het nuttig zijn het deel van de plaat dat zich binnen de buispaal bevindt en dus omgeven is met beton, te voorzien van een soort smeermiddel om de aanhechting plaat-beton te minimaliseren.
Deze vlakke plaat met klauw en aanslag kan indien nodig (afhankelijk van de te overbruggen afstand tussen de caissons) worden vervangen door een of meerdere Z- of U-vormige damplanken aan de caissonzijde voorzien van een klauw, passend in de klauw van de in de caisson ingebetonneerde plaat, en aan de buispaal-zijde voorzien van een aanslag.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op een grond-en/of waterkerend bouwwerk met naast elkaar geplaatste, bij voorbeeld cilindervormige caissons, zoals een kaaimuur, waarbij tussen twee opeenvolgende caissons een voegconstructie, zoals hierboven gedefinieerd werd, voorzien is.
Verder heeft de uitvinding nog betrekking op een werkwijze voor het aanbrengen van de voegconstructie, volgens de uitvinding, tussen twee opeenvolgende caissons van een grond-en/of waterkerend bouwwerk met naast elkaar geplaatste bij voorbeeld cilindervormige caissons.
Deze werkwijze is gekenmerkt door het feit dat men tussen twee opeenvolgende caissons, die in de
<Desc/Clms Page number 5>
grond geplaatst of afgezonken zijn, genoemde langwerpige platen en aangepaste buispaal van desbetreffende voegconstructie naar beneden trilt of schuift, respectievelijk heit of trilt, op een zodanige manier dat tussen de buitenwand van de beide caissons en genoemde met beton of bentoniet-cement gevulde aangepaste buispaal een nagenoeg gronddichte verbinding gevormd wordt, welke bovendien bestand is tegen dwarse drukkrachten afkomstig van de te keren gronden/of watermassa.
Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving van enkele specifieke uitvoeringsvormen van de voegconstructie volgens de uitvinding ; deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de draagwijdte van de uitvinding niet ; de hierna gebruikte verwijzingscijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde figuren.
Figuur 1 is een schematische voorstelling van een bovenaanzicht van een gedeelte van een gronden/of waterkerend bouwwerk met een voegconstructie volgens de uitvinding.
Figuur 2 is, op grotere schaal, een horizontale dwarsdoorsnede van een gedeelte van het bouwwerk volgens figuur 1 op de plaats van genoemde voegconstructie.
Figuur 3 toont een variante van een enkele en dubbele klauwverbinding welke in principe een grotere hoekverdraaiing moet toelaten dan de gekende klauwen van b. v. platte damplanken.
Figuur 4 toont een variante waarbij de vlakke plaat vervangen is door Z-vormige damplanken.
In de verschillende figuren hebben dezelfde
<Desc/Clms Page number 6>
verwijzingscijfers betrekking op dezelfde of analoge elementen.
In figuur 1 worden twee opeenvolgende cilindervormige caissons 1 en 2 voorgesteld van een gronden/of waterkerend bouwwerk, met tussenin een voegconstructie 3, zoals meer in detail voorgesteld wordt in figuur 2.
In deze specifieke uitvoeringsvorm van figuur 1 bevindt de voegconstructie 3 zich aan de landzijde t. o. v. een verticaal vlak dat een rechte 4 bevat die de centrale langsassen 5 en 6 van de caissons 1 en 2 snijdt, t. t. z. aan de zijde van dit vlak dat gelegen is tegenover deze waar zich het zogenoemde dagvlak 7 bevindt, indien verondersteld wordt dat het bouwwerk gevormd wordt door een kaaimuur.
Het is nochtans zo dat, in bepaalde gevallen, overwogen zou kunnen worden de voegconstructie aan de zijde van het dagvlak 7 te voorzien.
Globaal beschouwd bestaat de in de figuren 1 en 2 voorgestelde uitvoeringsvorm van de voegconstructie volgens de uitvinding, hoofdzakelijk uit een aangepaste buispaal 8, waar in de langse opening een stijve langwerpige doorlopende plaat 9 voorzien van klauw en aanslag 17 wordt getrild of geschoven.
Zij voor alle duidelijkheid vermeld dat in figuur 2 niet alle symmetrische elementen van de voegconstructie volgens deze eerste uitvoeringsvorm twee maal werden aangeduid met een cijfer. De symmetrieas van de voeg is aangeduid met 10.
In de wand 12 van elk van de caissons 1 en 2 is een stijve doorlopende langwerpige plaat 13 voorzien die zich over de volledige hoogte van deze caissons uitstrekt. Volgens de uitvinding is plaat 13 volledig
<Desc/Clms Page number 7>
verzonken in de buitenwand 12 van de caissons 1, 2. Plaat 13 wordt stevig verankerd in de caissonwand o. m. door het vastmaken aan de wapening van de caissons. In de specifieke uitvoeringsvorm volgens figuur 2 wordt dit concreet gerealiseerd door gebruik te maken van b. v. een halve platte damplank waarvan de klauw 14, die dus de geleiding vormt, volledig valt binnen de bekisting waartussen de caisson gegoten wordt. Dit is een aanzienlijk praktisch voordeel.
De volledige cilindrische symmetrie van de caissons wordt behouden hetgeen in vele gevallen een belangrijk voordeel vormt voor het gelijkmatig afzinken van de caissons in de grond. Om tijdens het afzinken van de caisson indringing van grond in de klauw 14 te voorkomen kan b. v. de klauw 14 onderaan door een plaatje beschermd worden.
Op de langsrand, rakend aan het buitenoppervlak van de caissons 1 en 2, van deze plaat 13 is een klauw 14 voorzien die grijpt in een passende klauw 15 van de langsranden van de plaat 9. Op deze manier zijn de vrije langsrand van de plaat 13 en de naar deze laatste gerichte langsrand van de plaat 9 in elkaar schuifbaar volgens hun langsrichting en vormen deze een nagenoeg gronddichte verbinding welke nochtans een zekere speling of hoekverdraaiing om een as evenwijdig aan deze langsranden mogelijk maakt. Dergelijke klauwverbindingen zijn op zichzelf bekend bij de algemeen gebruikte damplanken.
Indien de bestaande klauwen van de damplanken onvoldoende speling toelaten kan men een voor dit doel speciaal ontworpen klauw zoals b. v. geschetst op fig. 3 (a) gebruiken. Deze klauwverbinding heeft dezelfde functie als de verbinding 14-15 doch moet
<Desc/Clms Page number 8>
een grotere hoekverdraaing toelaten : klauw 11 is gelast aan plaat 13 terwijl staaf. of buis 16 gelast is aan plaat 9.
Het kan nuttig zijn, zelfs nodig zijn teneinde de noodzakelijke hoekverdraaiing te kunnen opnemen, een "dubbele scharnierverbinding", hetzij een dubbele klauw (type damwand), hetzij een dubbele scharnier type figuur 3 (a), te voorzien. Het principe van deze oplossing is getekend op figuur 3 (b).
Teneinde de gronddichtheid van de klauw 14-15 of variante 11-16 te verhogen kan b. v. gebruik worden gemaakt van mengsels van bitumen en vet, aangebracht in de klauw. Dit is een op zichzelf bekende techniek.
Plaat 9 horend bij caisson 1 en de analoge plaat 9 horend bij caisson 2 worden met mekaar verbonden door een aangepaste buispaal 8.
De eerste aanpassing van deze buispaal bestaat erin dat al dan niet symmetrisch t. o. v. de symmetrieas 18 van de buispaal bijna over de ganse hoogte van de buispaal twee gleuven 19 en 20 worden voorzien waarin de platen 9 kunnen worden geschoven. De inplanting van de gleuven meer bepaald de ligging van het snijpunt van de assen 21 en 22 op de symmetrieas 18 (dus de grootte van de hoek a) kan zo nodig geval per geval worden bepaald.
Een tweede aanpassing betreft de platen 23 en 24 welke over de ganse lengte van de buispaal 8 aan de paal zijn gelast, teneinde de twee delen 25 en 26 van de paal (na het maken van de gleuven) met elkaar te verbinden en zodoende de nodige stijfheid te verkrijgen. Teneinde de buispaal bijkomende stijfheid te geven kunnen de gleuven 19 en 20 onderaan de paal over een zekere afstand x m (b. v. 1 2 m of meer)
<Desc/Clms Page number 9>
niet worden voorzien dan wel dichtgemaakt. In dit geval zal de onderkant van de plaat 9 zich x m boven de onderkant van de paal 8 bevinden. Teneinde de stijfheid van de paal nog te verhogen en vooral het openen van de gleuven 19 en 20 bij het intrillen of inheien van de paal 8 te voorkomen kunnen lokaal en op regelmatige afstand verbindingsplaten (27 en 27') en (28 en 28') worden gelast.
Desgevallend dienen deze verbindingsplaten zo geplaatst dat ze het later uitgraven van de grond binnen de paal 8 minimaal hinderen.
Het kan nuttig zijn ter plaatse van de gleuven 19 en 20 voorzieningen te treffen (b. v. platte borstels) om, nadat de paal in de grond is gebracht, verplaatsing van gronddeeltjes doorheen de gleuven te minimaliseren resp. te verhinderen.
De diameter van de paal 8, de wanddikte van de paal 8 en de dikte van de platen 23 en 24 worden o. a. bepaald door de krachten werkend op de paal 8 en platen 9 en dienen geval per geval bepaald te worden. De breedte van plaat 9, de theoretische tussenafstand (bij volledige vertikaliteit van zowel caisson als buispaal) tussen caissons en buispaal 8 dient zodanig te zijn dat de gewenste tolerantie y (zie fig. 2) kan opgenomen worden. De grootte van de gewenste tolerantie y bepaalt mede de inplanting van de voegconstructie 3. Desgewenst kan de breedte van de platen 9 geval per geval worden bepaald teneinde met dezelfde buispaaldiameter een grotere tolerantie te kunnen opnemen. De plaat 9 zou in bepaalde gevallen zelfs trapeziumvormig kunnen uitgevoerd worden.
De inplan-
EMI9.1
ting van de buispaal 8 t. de caisson dient bij voorkeur zo bepaald dat een afwijking t. de
<Desc/Clms Page number 10>
vertikale van de klauw 14 in een raakvlak van de caisson gedeeltelijk onderaan en gedeeltelijk bovenaan de caisson wordt opgenomen.
In de in figuren 1 en 2 voorgestelde uitvoeringsvorm bestaan de caissons 1 en 2 uit gewapend beton en is de plaat 13 over haar volledige lengte, volgens de hoogte van de caissons, volledig verzonken in de wand 12 van deze laatste ingegoten en verankerd. De plaat 13 is echter zo geplaatst en beschermd dat na ontkisten van de caissons en na het afzinken van de caissons de klauw 14 zijdelings vrij komt en er dus geen belemmering is om de klauw 15 van plaat 9 van bovenaf in klauw 14 in te schuiven. Elke caisson is voorzien van twee dergelijke platen 13 die bij voorbeeld gevormd worden door op zichzelf bekende zogenoemde platte damwandprofielen (damplank) 13 met bijhorende bekende klauw 14. Deze plaat 13 kan bestaan uit een (in dwarssectie beschouwd) volledige, een halve of een deel gelegen tussen een halve en een volledige platte damplank.
De plaat 13 kan worden geplaatst hetzij volgens een vlak door de as van de caissons (dus loodrecht op het raakvlak van de caisson), hetzij volgens een vlak in het verlengde van de theoretische inplanting van plaat 9.
Zoals voorgesteld wordt in figuur 1 en 2 is elke caisson voorzien van twee dergelijke platen 13.
Bij eenzelfde caisson bepalen deze een tweevlakshoek B met de vlakken a en b die gaan, enerzijds, door de as 5 of 6 van de caissons en, anderzijds, door de bevestigingsplaats van de platen 13 in de wand van de caissons. Deze tweevlakshoek is meestal begrepen tussen 1100 en 1700, afhankelijk o. m. van de diameter van de caissons en van de inplanting van buispaal 8
<Desc/Clms Page number 11>
t. o. v. het vlak 5-6. Hoe verder de buispaal zich achter het vlak bevindt hoe kleiner .
Buispaal 8 en de platen 9 worden horizontaal belast door gronddrukken en/of waterdrukken. De belasting op platen 9 wordt voornamelijk overgedragen naar de caissons 1 of 2 en de buispaal 8. De paal 8 dient zo gedimensioneerd dat deze de belasting enerzijds rechtstreeks op paal 8 en anderzijds van de platen 9 kan opnemen. De paal 8 neemt steun enerzijds in de bovenbouw van de constructie, b. v. kaaimuur, en anderzijds in de bodem. Daartoe dient de paal 8 tot voldoende diepte onder het toekomstig bodempeil vÎÎr de kaaimuur te worden geheid resp. getrild.
Een voeg, in zijn totaliteit beschouwd, bestaat uit 2 platen 13 ingebetonneerd in de caissons 1 en 2, 2 platen 9 ingrijpend in plaat 13 in caisson 1 en in de analoge plaat 13 in caisson 2, en een aangepaste buispaal 8.
De platen 13 worden in de caissons 1 en 2 geplaatst en met de wapening van deze caissons verbonden. Zij worden mee met de caissons afgezonken. Om praktische redenen zal plaat 13 zelf normaal bestaan uit 2 of meer platen die aan mekaar worden gelast. In dit geval dienen deze delen van plaat 13 perfect in mekaars verlengde te worden gemonteerd.
De afstand tussen de klauwen 14 van de platen 13 van resp. caisson 1 en caisson 2 hangt af van de afstand tussen de caissons in het vlak 5-6 (vroeger meestal 1, 00 m, thans soms 2, 00 m) en van de grootte van de hoek . Hoe kleiner hoe groter de afstand tussen de klauwen 14.
De afstand tussen de klauwen 14 kan zo groot worden dat hetzij de diameter van de buispaal 8
<Desc/Clms Page number 12>
hetzij de breedte van de platen 9, hetzij beiden zo veel moeten vergroot worden dat het technisch en/of economisch minder aangewezen wordt. In dit geval kan b. v. een variante uitvoering zoals geschetst op fig. 4 worden aangewend. In deze variante worden de platen 9 vervangen door een of meerdere U- of Z-vormige damplanken 29 en 30, welke aan de caissonzijde voorzien zijn van een klauw 15, passend in de klauw 14 en aan de buispaalzijde eindigen met een verlengde flens voorzien van een aanslag 17. Deze verlengde flens is vergelijkbaar met plaat 9 (fig. 2). De breedte van de flens dient voldoende groot te zijn opdat de benodigde tolerantie in plus en in min zou kunnen opgenomen worden.
Deze combinatie van damplanken 29 en 30 heeft een grotere soepelheid in het horizontaal vlak en een grotere stijfheid in het verticaal vlak (overdracht van krachten). Dit kan in bepaalde gevallen voordelig zijn.
De buispaal 8 wordt geplaatst nadat de caissons 1 en 2 tot op het gewenste peil zijn afgezonken.
De grond die zich in de kamers 31 en 32, gevormd door buiswand en respectievelijk plaat 23 en 24, bevindt dient verwijderd te worden. De aldus ontstane ruimten worden gevuld met beton, bentoniet-cementmengsel of dergelijke. De grond die zich in de ruimte tussen plaat 23 en 24 bevindt kan ter plaatse blijven, vervanging door b. v. beton mag maar is strikt genomen niet noodzakelijk.
Door de vloeibaarheid van het vers beton zal in uiteindelijke toestand plaat 9 met aanslag 17 volledig omgeven zijn door beton. Dit verzekert een gronddichte verbinding tussen plaat 9 en buispaal 8.
Teneinde de stijfheid van de met beton gevulde buis-
<Desc/Clms Page number 13>
paal te verhogen kan in het beton een wapeningskorf voorzien worden.
Thans wordt hierna meer in detail de werkwijze beschreven voor het aanbrengen van de hiervoor beschreven en in de figuren voorgestelde voegconstructie 3 tussen twee opeenvolgende caissons 1 en 2 van een grond-en/of waterkerend bouwwerk, zoals een kaaimuur.
Zij eerst en vooral vermeld dat, gezien de afmetingen van deze caissons uit gewapend beton, die bijvoorbeeld een diameter van 15 40 meter kunnen hebben met een wanddikte van ongeveer 0, 70 1, 20 m, deze ter plaatse tussen een bekisting gegoten worden en door uitgraving aan de onderrand van binnenuit geleidelijk in de grond afgezonken worden. Terwijl de caisson geleidelijk zakt wordt bovenaan deze laatste een nieuwe bekisting geplaatst, waarin een bewapening aangebracht en beton gestort wordt. Dit is een op zichzelf bekende techniek, zodanig dat deze niet verder in detail beschreven zal worden. Op deze manier wordt een caisson verkregen die over zijn volle hoogte uit een enkel stuk bestaat.
Hierbij wordt ervoor gezorgd dat de kleinste afstand tussen naburige caissons 1 en 2 b. v. 1 2 m bedraagt.
De aldus in de grond afgezonken caissons zijn, volgens de uitvinding, reeds voorzien van de verticale geleidingen 14, die zich bevinden op een volledig ingegoten plaat 13, zoals voorgesteld werd in figuur 2. Deze geleidingen 14 zijn zodanig aangebracht dat, voor eenzelfde caisson, deze de hierboven beschreven tweevlakshoek bepalen, terwijl ervoor gezorgd wordt dat, ten opzichte van het dagvlak 7 van
<Desc/Clms Page number 14>
het bouwwerk, twee tegenoverliggende geleidingen 14 van opeenvolgende caissons 1 en 2 zich langs weerszijden bevinden van een symmetrievlak 10 loodrecht op het dagvlak 7, zoals aangeduid werd op figuur 1.
Volgens de uitvinding plaatst men tussen twee opeenvolgende caissons 1 en 2, die op deze manier in de grond afgezonken zijn, genoemde buispaal 8 van de voegconstructie 3. De platen 9 (fig. 2) of damplanken 29 en 30 (fig. 3) worden naar beneden geschoven op een zodanige manier dat, tussen de buitenwand 12 van de beide caissons 1 en 2 met genoemde buispaal 8, een nagenoeg gronddichte verbinding gevormd wordt. De inplanting van de buispaal t. o. v. de caissons dient zodanig te zijn dat de wringing van plaat 9 en hoekverdraaiing in verbinding 14-15 minimaal is. De breedte van plaat 9 kan worden aangepast zodat de mogelijke tolerantie maximaal wordt. Desnoods kan plaat 9 trapeziumvormig worden uitgevoerd. Deze platen 9 kunnen hetzij vÎÎr het vullen met beton van de ruimten 31 en 32 hetzij na het storten van het beton naar beneden geschoven of getrild worden.
De buispaal 8 samen met de platen 9 zijn zodanig dat de aldus gevormde voegconstructie bestand is tegen dwarse drukkrachten afkomstig van de te keren gronden/of watermassa.
Meer bepaald schuift men hiertoe de beide vrije langsranden 15 van de platen 9 in of op genoemde opstaande geleidingen 14 die vast zijn ten opzichte van de caissons 1 en 2.
De dikte van de gebruikte platen, resp. damplanken, de diameter en wanddikte van de buispaal 8 worden bepaald geval per geval gezien deze maten afhankelijk zijn van de te keren grond-en/of water-
<Desc/Clms Page number 15>
massa.
Het aanbrengen en het uitvoeren van de voegconstructie, eens de caissons afgezonken, bestaat in essentie uit het inheien of intrillen van de buispaal 8, verwijderen van de grond in de ruimten 31 en 32, het plaatsen van de platen 9 en het storten van het beton. Het verwijderen van de grond in de ruimtes 31 en 32 kan droog gebeuren of kan b. v. gebeuren met behulp van een toyo pomp met water of bentonietslurry als transportmiddel.
De volgorde van de bewerkingen ligt niet priori vast. Een paar mogelijkheden zijn hierna geschetst A. 1. plaatsen van buispaal 8
2. verwijderen van grond in de ruimten 31 en
32 binnen in de buispaal
3. plaatsen van de platen 9 (damplanken 29 en
30). Hierbij beweegt het uiteinde van plaat
9 voorzien van de aanslag 17 zich vrij in de ruimten 31 en 32.
4. storten van beton B. 1. plaatsen van buispaal 8
2. verwijderen grond in de ruimten 31 en 32 binnen in de buispaal
3. storten van beton
4. plaatsen van de platen 9 (damplanken 29 en
30)
Werkwijze B heeft het voordeel dat op het moment dat de platen 9, resp. damplanken 29 en 30, in de grond worden geheid, de ruimten 31 en 32 reeds gevuld zijn met beton waardoor geen beweging van gronddeeltjes naar binnen in de paal kan optreden.
<Desc/Clms Page number 16>
Een vertrager in het beton is wel aangewezen.
Werkwijze B heeft wel het risico dat ingeval er onverwachte moeilijkheden zouden optreden tijdens het plaatsen van plaat 9, resp. damplanken 29 en 30, dit kan leiden tot een situatie waarbij het beton verhard is en plaatsing van platen 9 onmogelijk wordt. Werkwijze A heeft dit risico niet.
Keuze tussen werkwijze A of B of een andere dient geval per geval te gebeuren.
Zou men volgens hetzelfde principe analoge ruimten als 31 en 32 willen voorzien in de caissonwand dan zal, zeker als de gewenste tolerantie aanzienlijk is (b. v. y = 0, 50 m), hierdoor de caisson duidelijk verzwakt worden. Zou men om geen verzwakking te hebben de caisson plaatselijk een grotere wanddikte geven dan behoudt men de initi le stevigheid doch worden de caissons duurder (moeilijker bekisting en meer beton) en zijn ze moeilijker af te zinken. Deze nadelen worden vermeden door de uitvinding.
De uitvinding is natuurlijk geenszins beperkt tot de hierboven beschreven en in de figuren voorgestelde uitvoeringsvormen, maar binnen het raam van de uitvinding kunnen meerdere veranderingen overwogen worden o. m. wat betreft de vorm, aantal en afmetingen van de samenstellende onderdelen van de voegconstructie alsook van de aangewende technieken voor het ter plaatse aanbrengen van deze laatste.
In principe kan gesteld worden dat alle varianten, die toelaten bij het ter plaatse vormen van de
<Desc/Clms Page number 17>
voegconstructie een vervormbare verbindingswand tussen aangrenzende caissons tot stand te brengen ; die toelaat een voldoend stevig tegen grond-en/of waterdoorsijpeling geheel te verkrijgen, binnen het raam van de uitvinding vallen. Het is van geen belang dat dit oorspronkelijk bij het aanbrengen vervormbaar geheel naderhand een stijf onvervormbaar geheel is.