<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
Inslagwachter voor weefmachines. -------------------------------- Deze uitvinding heeft betrekking op een inslagwachter voor weefmachines.
Het is bekend bij weefmachines een inslagwachter te voorzien aan het einde van het geleidingskanaal teneinde de aanwezigheid van een inslagdraad in het geleidingskanaal ter hoogte van deze inslagwachter waar te nemen.
Hiertoe kan gebruik gemaakt worden van een eerste type optische inslagwachter die gebaseerd is op reflectie, meer speciaal waarbij lichtstalen van een zender door reflectie naar een ontvanger worden geleid. Dergelijke inslagwachter is bijvoorbeeld beschreven in US 4738284, waarbij de zender lichtstralen zendt in de richting van een inslagdraad en waarbij deze lichtstralen door de inslagdraad gereflecteerd worden naar de ontvanger. Dergelijke inslagwachter heeft als nadeel dat de lichtstralen niet alleen door de inslagdraad maar tevens door de wanden van het geleidingskanaal in het riet kunnen gereflecteerd worden. Dit bemoeilijkt het vaststellen van de aanwezigheid van een inslagdraad daar de hoeveelheid door de ontvanger ontvangen licht functie is van de vervuiling van het geleidingskanaal.
Dit heeft tevens als nadeel dat bij weinig reflecterende inslagdraden de aanwezigheid van
<Desc/Clms Page number 2>
een inslagdraad moeilijk kan waargenomen worden.
Hiertoe kan eveneens gebruik gemaakt worden van een tweede type optische inslagwachter die gebaseerd is op onderbreking, meer speciaal waarbij lichtstralen van een zender via elementen naar een ontvanger worden geleid.
Dergelijke inslagwachter is bijvoorbeeld beschreven in US 4716942, waarbij de zender lichtstralen zendt die naar de ontvanger worden geleid. De aanwezigheid van een inslagdraad wordt hierbij vastgesteld wanneer lichtstralen onderbroken worden. Dergelijke inslagwachter heeft als nadeel dat dunne inslagdraden moeilijk kunnen waargenomen worden en dat weefstof als een inslagdraad kan geinterpreteerd worden.
Dergelijke inslagwachters hebben tevens als nadeel dat zij tussen de rietlamellen aanwezig zijn waardoor deze inslagwachters het riet beschadigen en het onmogelijk wordt na artikelwissel smalle of brede weefsels op een bepaalde weefmachine te weven, en waardoor een preciese montage van deze inslagwachters vereist is. Bovendien storen deze inslagwachters de luchtstroming in het geleidingskanaal waardoor eveneens weeffouten kunnen ontstaan.
De huidige uitvinding heeft een inslagwachter voor weefmachines tot doel die de voornoemde nadelen niet vertoont.
<Desc/Clms Page number 3>
Tot dit doel betreft de uitvinding een inslagwachter voor weefmachines waarbij lichtstralen van een zender door reflectie naar een ontvanger kunnen geleid worden daardoor gekenmerkt dat de inslagwachter minstens een zender en een ontvanger bevat die beide buiten de rietlamellen en aan de zijde van de rietlamellen die tegenover het in de rietlamellen voorzien geleidingskanaal is gelegen, opgesteld staan en dat de inslagwachter geen enkel element bevat dat tussen de rietlamellen is gelegen, teneinde toe te laten dat de rietlamellen een spatiale of ruimtelijke filter voor de lichtstralen vormen.
Bij voorkeur bevat de inslagwachter twee zenders, die een divergerende bundel lichtstralen genereren, en een ontvanger die beiden buiten de rietlamellen, en aan de zijde van de rietlamellen die tegenover het in de rietlamellen voorzien geleidingskanaal is gelegen, opgesteld staan.
Door het feit dat de lichtstralen van de zender naar de ontvanger twee maal tussen de rietlamellen passeren, fungeren de rietlamellen als spatiaal filter of worden stoorinvloeden van reflecties of van zijdelingse reflecties op elementen, zoals het weefsel en de kettingdraden, die buiten het geleidingskanaal gelegen zijn uit de door de ontvanger ontvangen lichtstralen geëlimineerd. Dit biedt als voordeel dat hoofdzakelijk
<Desc/Clms Page number 4>
lichtstralen die door een in het geleidingskanaal aanwezige inslagdraad gereflecteerd worden door de ontvanger waargenomen worden.
Daar geen enkel element van de inslagwachter tussen de rietlamellen aanwezig is, worden de rietlamellen niet beschadigd door de inslagwachter en kan de inslagwachter eenvoudig langsheen het riet verplaatst worden wat toelaat na artikelwissel weefsels met verschillende breedte te weven. Bovendien stoort de inslagwachter de luchtstroming in het geleidingskanaal niet.
Teneinde de kenmerken volgens de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 een gedeelte van een weefmachine weergeeft voorzien van een inslagwachter volgens de uitvinding ; figuur 2 een zieht weergeeft volgens pijl F2 in figuur 1 van de inslagwachter volgens de uitvinding ; figuur 3 op grotere schaal een gedeelte van figuur 1 weergeeft ; figuur 4 op grotere schaal een zieht weergeeft volgens pijl F3 in figuur 1.
In figuren 1 tot 4 is een gedeelte van een weefmachine
<Desc/Clms Page number 5>
weergegeven dat bestaat uit een ladeprofiel 1 dat gemonteerd is op ladebenen 2 die bevestigd zijn op een niet weergegeven ladeas, een riet 3 dat bestaat uit meerdere rietlamellen 4 waarin een geleidingskanaal 5 is voorzien, een bevestiging 6 om het riet 3 op het ladeprofiel 1 te bevestigen, bijblazers 7 om een inslagdraad 8 in het geleidingskanaal 5 te transporteren en een inslagwachter 9 volgens de uitvinding die bevestigd is op het ladeprofiel 1.
De inslagwachter 9 volgens de uitvinding bestaat uit minstens een zender 10 en een ontvanger 11 waarbij de zenders 10 lichtstralen 12 zenden die tot in het volledige geleidingskanaal 5 reiken en die door een inslagdraad 8 kunnen gereflecteerd worden zodanig dat de door de inslagdraad 8 gereflecteerde lichtstralen 13 door de ontvanger 11 kunnen ontvangen worden. De beide lichtstralen 12 en 13 passeren hierbij tussen de rietlamellen 4. In het weergegeven voorbeeld zijn twee zenders 10 en een ontvanger 11 voorzien die in een freem 14 gemonteerd zijn. Het freem 14 kan met bouten 15 op het ladeprofiel 1 bevestigd worden. Tussen dit freem 14 en de rietlamellen 4 is een elastisch tussenelement 16, dat bijvoorbeeld uit rubber bestaat, voorzien om toe te laten het freem 14 tegen de rietlamellen 4 te bevestigen zonder deze te beschadigen.
Een inslagwachter 9 voorzien van een freem 14 waarin de zenders 10 en de ontvanger 11 zijn
<Desc/Clms Page number 6>
aangebracht laat tevens toe de inslagwachter 9 trillingsvrij tegen de rietlamellen 4 te bevestigen. Het elastische tussenelement 16 kan ook voorzien worden van dwarsribben 17 die toelaten trillingen van de rietlamellen 4 ten opzichte van elkaar te onderdrukken.
De zenders 10 en de ontvanger 11 van de inslagwachter 9 volgens de uitvinding staan beide buiten de rietlamellen 4 en aan de zijde 18 van de rietlamellen 4, die tegenover de zijde 19 waarin het geleidingskanaal 5 is voorzien, opgesteld en er is geen enkel element van de inslagwachter 9 tussen de rietlamellen 4 gelegen. In het weergegeven voorbeeld zoals weergegeven in figuur 1 waarbij de rietlamellen 4 waarin het geleidingskanaal 5 is voorzien deel uitmaken van het riet 3 staat de inslagwachter 9 volgens de uitvinding achter het riet 3 opgesteld. Hierdoor wordt de luchtstroming in het geleidingskanaal 5 niet verstoord door de inslagwachter 9. De inslagwachter 9 kan tevens langsheen het riet 3 verplaatst worden en op een willekeurige plaats op het ladeprofiel 1 bevestigd worden.
Teneinde vervuiling of stofophoping ter hoogte van de inslagwachter 9 te vermijden worden openingen 20 in het freem 14 voorzien waarlangs lucht en stof kan passeren en worden, zoals weergegeven in figuur 3, de wanden 21 van het freem 14 ter hoogte van de zenders 10 en de ontvanger 11 wigvormig of luchtgeleidend uitgevoerd. Hierdoor kan de
<Desc/Clms Page number 7>
inslagwachter 9 gereinigd worden door de luchtverplaatsing die ontstaat door de aanslagbeweging van het riet 3. Tot dit doel kan eveneens een extra blazer voorzien worden.
Zoals weergegeven in figuren 3 en 4 zenden de zenders 10 divergerende lichtstralen of een bundel lichtstralen die een zekere openingshoek vertoont, uit teneinde toe te laten het volledige geleidingskanaal 5 te belichten.
Omwille van de duidelijkheid wordt hierbij slechts een beperkt aantal lichtstralen 12 en 13 weergegeven. De zenders 10 worden gestuurd door een niet weergegeven stuureenheid en zenden lichtstralen gemoduleerd met een frequentie die niet voorkomt in het omgevingslicht uit, en de ontvanger 11 is geschakeld aan een niet weergegeven stuureenheid zodat het ontvangen licht, dat niet afkomstig is van reflecties van de door de zenders 10 uitgezonden lichtstralen, weggeregeld wordt. Dit laat toe de invloed van het omgevingslicht op het ontvangen signaal uit te schakelen.
Zoals weergegeven in figuur 3 staan de zenders 10 en de ontvanger 11 bijna tegen de zijde 18 van de rietlamellen 4 en onder een hoek ten opzichte van elkaar opsteld zodanig dat de lichtstralen van de zenders 10 die weerkaatsen op de zijde 18 van de rietlamellen 4 niet kunnen ontvangen worden door de ontvanger 11. Teneinde te vermijden dat de ontvanger 11 toch voornoemde weerkaatste lichtstralen,
<Desc/Clms Page number 8>
zoals een lichtstraal 22, kan ontvangen, worden de voornoemde dwarsribben 17 tussen de zenders 10 en ontvanger 11 voorzien.
Het gebruik van twee zenders 10 laat ook toe de amplitude van het door de ontvanger 11 ontvangen signaal te vergroten hetgeen de gevoeligheid van de inslagwachter 9 ten goede komt. Door het gebruik van twee zenders 10 is de plaats in het geleidingskanaal 5 waar de inslagdraad 8 zieh bevindt minder belangrijk voor de waarde van het door de ontvanger 11 ontvangen signaal zodanig dat de gevoeligheid van de inslagwachter 9 uniformer is voor het geleidingskanaal 5.
Daar de reflectie op verschillende soorten of kleuren inslagdraad functie is van de golflengte van de uitgezonden lichtstralen bestaat de mogelijkheid, bij gebruik van twee zenders 10, met iedere zender 10 lichtstralen met een verschillende golflengte uit te zenden die voor een respektievelijke soort of kleur inslagdraad een goede reflectie verzekeren zodanig dat de gevoeligheid van de inslagwachter 9 voor verschillende kleuren of soorten inslagdraad nagenoeg gelijk wordt.
Aan de hand van de schematische voorstelling weergegeven in figuur 4 wordt de werking van de spatiale filter die gevormd wordt door de rietlamellen 4 nader toegelicht.
<Desc/Clms Page number 9>
Een zender 10 zendt een divergerende bundel lichtstralen uit die een zekere openingshoek vertoont. Door de opstelling van de zender 10 kunnen slechts door een beperkt aantal rietlamellen 4A tot 4E lichtstralen reiken.
Een gedeelte van de lichtstalen, zoals de lichtstralen 12A en 12B, wordt gereflecteerd door de inslagdraad 8 en de bijhorende gereflecteerde lichtstralen 13A en 13B kunnen door de ontvanger 11 ontvangen worden. Een gedeelte van de zijdelings gerichte lichtstralen dat tegen de wanden van de rietlamellen 4 wordt gereflecteerd en dat eveneens door de inslagdraad 8 wordt gereflecteerd kan ook de ontvanger 11 bereiken, weliswaar zal de lichtsterkte van deze lichtstralen kleiner zijn door het feit dat deze lichtstralen door de wanden van de rietlamellen 4 gedeeltelijk geabsorbeerd werden. De lichtstralen die niet door de inslagdraad 8 gereflecteerd worden kunnen de ontvanger 11 nooit bereiken.
Reflecties van lichtstralen op elementen, die zijdelings ten opzichte van het rietlamellen 4A tot 4E zijn gelegen, kunnen de ontvanger nooit bereiken daar de gereflecteerde lichtstralen niet tussen de rietlamellen 4 kunnen terecht komen of waardoor de rietlamellen 4 een spatiale filter vormen voor de gereflecteerde lichtstralen.
Door het feit dat de bundel lichtstralen van de zender 10
<Desc/Clms Page number 10>
een zekere openingshoek vertoont kunnen reflecties van lichtstralen op elementen die ver verwijderd zijn van de zender 10 eveneens moeilijk de ontvanger 11 bereiken daar de gereflecteerde lichtstralen niet tussen de rietlamellen 4 kunnen terecht komen of waardoor de rietlamellen 4 tevens een spatiale filter vormen voor dergelijk gereflecteerde lichtstralen. Hoe groter de hoek die de lichtstralen vertonen hoe kleiner de afstand is waar een element door de inslagwachter 9 kan waargenomen worden. De hoek wordt bij voorkeur zodanig gekozen dat alleen elementen die binnen het geleidingskanaal 5 van de rietlamellen 4 gelegen zijn door de inslagwachter 9 kunnen waargenomen worden.
Deze spatiale filterwerking laat toe stoorsignalen, en in het bijzonder de zijdelingse stoorsignalen, te elimineren zodanig dat enkel de lichtstralen die door een in het geleidingskanaal 5 van de rietlamellen 4 gelegen inslagdraad 8 gereflecteerd worden de ontvanger 11 kunnen bereiken.
Wanneer geen inslagdraad 8 aanwezig is in het geleidingskanaal 5 kunnen geen lichtstralen de ontvanger 11 bereiken en is de waarde van het door de ontvanger 11 ontvangen signaal klein. Wanneer vastgesteld wordt dat de waarde van het voornoemde signaal toch groot is, kan bepaald worden dat de werking van de inslagwachter 9 faalt
<Desc/Clms Page number 11>
of kan de weefmachine stilgezet worden.
De inslagwachter 9 volgens de uitvinding waarbij de detektiezone zieh over een aantal rietlamellen 4 uitstrekt biedt tevens als voordeel dat een precieze montage van de inslagwachter 9 ten opzichte van de rietlamellen 4 niet vereist is.
Het is duidelijk dat de inslagwachter 9 eveneens slechts een zender en een ontvanger kan bevatten of dat de inslagwachter een zender en twee ontvangers kan bevatten.
Het is eveneens duidelijk dat de inslagwachter 9 volgens de uitvinding niet noodzakelijk op het ladeprofiel 1 dient bevestigd te worden maar dat de inslagwachter bijvoorbeeld eveneens met een klem of clips aan het bovenprofiel 23 van het riet 3 kan bevestigd worden.
De inslagwachter volgens de uitvinding beperkt zieh uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen en kan binnen het kader van de uitvinding in verschillende andere vormen en afmetingen worden verwezenlijkt.