BE1004805A3 - Inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid. - Google Patents

Inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid. Download PDF

Info

Publication number
BE1004805A3
BE1004805A3 BE9001111A BE9001111A BE1004805A3 BE 1004805 A3 BE1004805 A3 BE 1004805A3 BE 9001111 A BE9001111 A BE 9001111A BE 9001111 A BE9001111 A BE 9001111A BE 1004805 A3 BE1004805 A3 BE 1004805A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
valve
control
pressure
control valve
torque converter
Prior art date
Application number
BE9001111A
Other languages
English (en)
Inventor
Dirk Louis Reniers
Original Assignee
Volvo Car Sint Truiden Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Volvo Car Sint Truiden Nv filed Critical Volvo Car Sint Truiden Nv
Priority to BE9001111A priority Critical patent/BE1004805A3/nl
Priority to EP91202906A priority patent/EP0487129B1/en
Priority to AT91202906T priority patent/ATE125917T1/de
Priority to DE69111755T priority patent/DE69111755T2/de
Priority to US07/792,401 priority patent/US5169366A/en
Priority to AU88023/91A priority patent/AU647842B2/en
Priority to JP3307973A priority patent/JPH04272556A/ja
Application granted granted Critical
Publication of BE1004805A3 publication Critical patent/BE1004805A3/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16HGEARING
    • F16H61/00Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing
    • F16H61/12Detecting malfunction or potential malfunction, e.g. fail safe; Circumventing or fixing failures
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16HGEARING
    • F16H61/00Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing
    • F16H61/66Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing specially adapted for continuously variable gearings
    • F16H61/662Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing specially adapted for continuously variable gearings with endless flexible members
    • F16H61/66254Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing specially adapted for continuously variable gearings with endless flexible members controlling of shifting being influenced by a signal derived from the engine and the main coupling
    • F16H61/66259Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing specially adapted for continuously variable gearings with endless flexible members controlling of shifting being influenced by a signal derived from the engine and the main coupling using electrical or electronical sensing or control means
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16HGEARING
    • F16H61/00Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing
    • F16H61/12Detecting malfunction or potential malfunction, e.g. fail safe; Circumventing or fixing failures
    • F16H2061/122Avoiding failures by using redundant parts
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16HGEARING
    • F16H61/00Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing
    • F16H61/12Detecting malfunction or potential malfunction, e.g. fail safe; Circumventing or fixing failures
    • F16H2061/1256Detecting malfunction or potential malfunction, e.g. fail safe; Circumventing or fixing failures characterised by the parts or units where malfunctioning was assumed or detected
    • F16H2061/126Detecting malfunction or potential malfunction, e.g. fail safe; Circumventing or fixing failures characterised by the parts or units where malfunctioning was assumed or detected the failing part is the controller
    • F16H2061/1268Electric parts of the controller, e.g. a defect solenoid, wiring or microprocessor
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16HGEARING
    • F16H61/00Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing
    • F16H61/66Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing specially adapted for continuously variable gearings
    • F16H2061/6604Special control features generally applicable to continuously variable gearings
    • F16H2061/6608Control of clutches, or brakes for forward-reverse shift

Abstract

Inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid, meer speciaal bij een transmissie-eenheid gevormd uit een koppelomvormer (1), een vooruitkoppeling (3), een achteruitkoppeling (4) en een continu variabele transmissie (5), daardoor gekenmerkt dat de inrichting bestaat uit een pomp (11); een eerste regelventiel (24) voor de regeling van de continu variabele transmissie (5); een tweede regelventiel (25) waarmee hydraulisch medium door de koppelomvormer (1) kan worden gestuurd; een afknijpventiel (26); en stuurmiddelen die een regeldruk leveren waarmee gemeenschappelijk in de sturing van het afknijpventiel (26) en het tweede regelventiel (25) wordt voorzien.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  "Inrichting voor het regelen van een automatische   transmissie-eenheid."   Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het regelen van een automatische   transmissie-eenheid,   meer speciaal voor de aandrijving van motorvoertuigen. 



  Het is bekend dat transmissie-eenheden voor motorvoertuigen kunnen bestaan uit de aaneenschakeling van een koppelomvormer, een vooruitkoppeling, een achteruitkoppeling en een continu variabele transmissie. 



  De koppelomvormer wordt hierbij aangedreven door de motor, terwijl de continu variabele transmissie via een differentieel de wielen aandrijft. 



  Zowel de koppelomvormer, de koppelingen als de continu variabele transmissie worden hierbij geregeld door middel van hydraulische regelmiddelen, die op hun beurt bevolen worden door elektronisch aangestuurde stuurventielen. 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 De bekende uitvoeringen vertonen het nadeel dat om de mate van de bekrachtiging van de vooruit- en de achteruitkoppeling te bevelen, gebruik wordt gemaakt van een extra stuurventiel. 



  Om zowel de koppelingen als de koppelomvormer steeds van een voldoende hoeveelheid hydraulisch medium te kunnen voorzien wordt bij de bekende uitvoeringen ofwel gebruik gemaakt van twee pompen, ofwel gebruik gemaakt van   één   grote pomp ofwel gebruik gemaakt van een regelbare pomp. Het gebruik van twee pompen doet de kostprijs van de inrichting aanzienlijk stijgen. Het gebruik van één grote pomp heeft tot gevolg dat een overmatig debiet wordt gekreëerd bij hoge toerentallen, met als nadeel dat het rendement van de inrichting daalt tengevolge van de hydraulische verliezen. Een oplossing voor dit probleem zou erin kunnen bestaan dat het debiet van de pomp wordt geregeld via de aandrijving van deze pomp. 



  Dergelijke oplossing is echter zeer duur. 



  De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid bij motorvoertuigen die de voornoemde nadelen niet vertoont,   m. a. w.   waarbij de hydraulische regeling gebeurt door middel van slechts   een   pomp, van normale grootte, en waarbij het sluiten 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 van de koppelomvormer en de mate van bekrachtiging van de koppelingen door een gemeenschappelijk stuurventiel worden bevolen. 



  De inrichting volgens de uitvinding maakt het mogelijk om bij het vertrekken zowel de natte platenkoppeling als de koppelomvormer te laten slippen, om de natte platenkoppeling te sluiten terwijl de koppelomvormer slipt, om de koppelomvormer te sluiten bij een gesloten natte-platenkoppeling en om de koppelingsdruk te moduleren bij deelgas terwijl de koppelomvormer gesloten blijft. Bij het uitvallen van het stuurventiel wordt de natte platenkoppeling gesloten terwijl de koppelomvormer ofwel steeds open blijft ofwel open is in de laagste versnelling en gesloten is bij alle andere overbrengingsverhoudingen. Tevens wordt ervoor gezorgd dat bij onvoldoende pompdebiet de koppelingsdruk in de vooruit-, respektievelijk achteruitkoppeling toch haar waarde behoudt door het debiet dat naar de koppelomvormer gaat, te verminderen. 



  Tot dit doel betreft de uitvinding een inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid, meer speciaal bij een transmissie-eenheid gevormd uit een koppelomvormer, een vooruitkoppeling, een achteruitkoppeling en een continu variabele transmissie, 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 daardoor gekenmerkt deze inrichting hoofdzakelijk bestaat in de kombinatie van een pomp die hydraulisch medium levert ; toevoerleidingen, respektievelijk naar de regelcilinder van de continu variabele transmissie, naar de koppelingen en naar de koppelomvormer, waarbij de toevoerleiding naar de koppelomvormer in verbinding staat met de toevoerleiding naar de koppelingen ; een in de toevoerleiding naar de regelcilinder van de continu variabele transmissie geplaatst eerste regelventiel voor de regeling van de continu variabele transmissie ;

   een op de toevoerleiding naar de koppelomvormer aangesloten tweede regelventiel waarmee het hydraulisch medium in de ene of andere richting door de koppelomvormer kan worden gestuurd, waarbij het medium in de toestand die dit regelventiel inneemt wanneer de druk in de toevoerleiding naar de koppelingen laag is zodanig door de koppelomvormer wordt gestuurd dat deze geopend is ; een in de toevoerleiding naar de koppelomvormer, stroomopwaarts van het tweede regelventiel geplaatst afknijpventiel :

   en stuurmiddelen die een regeldruk leveren waarmee gemeenschappelijk in de sturing van het afknijpventiel en het tweede regelventiel wordt voorzien, waarbij het afknijpventiel een welbepaalde verhouding instelt tussen de druk in de toevoerleiding naar de koppelingen en de regeldruk afgeleverd door de stuurmiddelen, terwijl, althans in het normale 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 werkingsgebied, het tweede regelventiel zieh verplaatst vanaf een bepaalde waarde van de regeldruk. 



  In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bezit de inrichting volgens de uitvinding tevens middelen die bij het falen van de stuurmiddelen de sturing van het tweede regelventiel laten gebeuren in funktie van de primaire druk van de continu variabele transmissie,   m. a. w.   de druk in de regelcilinder van de transmissie, of in funktie van een andere druk,   een   en ander zodanig dat nog met het voertuig kan worden gereden. 



  Volgens nog een bijzondere uitvoeringsvorm bezit de inrichting volgens de uitvinding tevens middelen waarmee de koppelomvormer permanent kan worden ingeschakeld, terwijl de druk in de koppelingen kan worden verminderd om tijdens het rijden een beter rendement te verkrijgen. 



  Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, is hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 de inrichting volgens de uitvinding in een blokschema weergeeft ; 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 figuur 2 een praktische uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 3 voor een andere stand het gedeelte weergeeft dat in figuur 2 met F3 is aangeduid ; figuur 4 de inrichting uit figuur 2 voor een andere stand weergeeft ; figuur 5 een variante weergeeft van de inrichting volgens de uitvinding. 



  Zoals weergegeven in figuur 1 kan een automatische transmissie-eenheid zoals bekend bestaan uit een   koppelomvormer l,   koppelmiddelen 2 gevormd uit een vooruitkoppeling 3 en een achteruitkoppeling 4, en een continu variabele transmissie 5. Bij motorvoertuigen wordt de   koppelomvormer l   aangedreven door de motor 6, terwijl de continu variabele transmissie 5 de wielen 7 aandrijft via bijvoorbeeld een differentieel 8. Het geheel wordt bevolen door middel van een hydraulische regeleenheid 9 die wordt gestuurd door middel van een stuureenheid 10, die signalen aflevert in funktie van verschillende parameters en meetgegevens, zoals de stand' van het gaspedaal, het motortoerental, de slip in de koppelomvormer   1,   enz.

   De hydraulische regeleenheid 9 wordt gevoed met hydraulisch medium, hetzij olie of een andere geschikte vloeistof, door middel van een pomp 11, die wordt aangedreven door de motoras 12. 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 



  Zoals weergegeven in figuur 2 bestaan de koppelingen 3 en'4 uit natte platenkoppelingen, die zoals bekend kunnen worden gesloten door in een hydraulisch medium onder voldoende druk te voorzien. 



  De continu variabele transmissie 5 bestaat uit twee V-vormige riemschijven 13 en 14 waartussen een transmissieriem 15 is aangebracht. De riemschijven 13 en
14 bezitten elk een axiaal verplaatsbare riemschijfhelft   . 16   en 17 die verplaatsbaar zijn door middel van hydraulische cilinders 18 en 19, waarbij de effektieve diameter van de primaire cilinder 18 groter is dan die van de secundaire cilinder 19, zodat de cilinder 18 als 
 EMI7.1 
 regelcilinder funktioneert. 



  De opbouw van de koppelomvormer 1 is voldoende bekend en wordt hierna dan ook niet verder beschreven. De werking ervan berust op het feit dat wanneer hydraulisch medium in de ene richting er door gestuurd wordt, de koppelomvormer een gesloten koppeling vormt, terwijl wanneer het hydraulische medium in de andere richting er door wordt gestuurd, de koppelomvormer in een slippende koppeling voorziet waarbij het ingaande koppel vergroot wordt. 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 Volgens de huidige uitvinding bestaat de inrichting voor het regelen van de transmissie-eenheid in de kombinatie van de voornoemde pomp 11 die het hydraulische medium levert, meer speciaal dit medium uit een reservoir 20 oppompt ;

   toevoerleidingen 21, 22 en 23, respektievelijk naar de regelcilinder 18 van de continu variabele transmissie 5, naar de koppelingen 3 en 4 en naar de koppelomvormer   1,   waarbij de toevoerleiding 23 naar de koppelomvormer 1 in verbinding staat met de toevoerleiding 22 naar de koppelingen 3 en   4 ; een   in de toevoerleiding 21 naar de continu variabele transmissie 5 geplaatst eerste regelventiel 24, voor de regeling van deze transmissie   5 ;   een op de toevoerleiding 23 naar de koppelomvormer 1 aangesloten. tweede regelventiel 25 waarmee het hydraulische medium in de ene of andere richting door de koppelomvormer 1 kan worden gestuurd ;

   een in de toevoerleiding 23, stroomopwaarts van het tweede regelventiel 25 geplaatst afknijpventiel   26 ;   en stuurmiddelen, die bij voorkeur bestaan in een stuurventiel of servoventiel 27, die een regeldruk leveren waarmee gemeenschappelijk in de sturing van het afknijpventiel 26 en het tweede regelventiel 25 wordt voorzien. Hierbij is het tweede regelventiel 25 zodanig opgevat dat het hydraulische medium in de toestand die dit regelventiel inneemt wanneer de druk in de toevoerleiding 22 naar de koppelingen 3 en 4 laag is 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 zodanig door de koppelomvormer 1 wordt gestuurd dat deze geopend is. 



  Verder zijn in figuur 2 nog verschillende onderdelen weergegeven zoals een tweede afknijpventiel 28 waarop de toevoerleiding 22 is aangesloten ; een schakelventiel 29 om de koppelingen 3 of 4 te bevelen ; stuurmiddelen zoals stuurventielen 30 en 31 die het tweede afknijpventiel 28 en het eerste regelventiel 24 aansturen ; en een drukregelventiel   32'dat een   konstante druk instelt in de voedingsleiding 33 van de stuurventielen 27, 30 en 31. 



  Het tweede afknijpventiel 28 regelt de druk in de cilinder 19 die rechtstreeks in verbinding staat met de uitgang van de pomp   11.   Dit afknijpventiel 28 is van zodanige aard dat op het kleplichaam 34 enerzijds de vloeistofdruk van een ruimte 35 en de kracht van een hierin aangebrachte veer 36, en anderzijds de vloeistofdruk in een tweede ruimte 37, gelijk aan de vloeistofdruk in de cilinder 19, hierop inwerken. De uitgang van het tweede afknijpventiel 28 is aangesloten op de toevoerleiding 22. De druk in de ruimte 35 wordt geregeld door het stuurventiel 30. Dit stuurventiel 30 regelt de druk in de ruimte 35 door ofwel vloeistof via de voedingsleiding 33 toe te voeren ofwel vloeistof via een afvoerleiding 38 af te voeren. 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 Het eerste regelventiel 24 regelt de overbrengingsverhouding van de continu variabele transmissie 5.

   Hiertoe bezit dit ventiel een kleplichaam 39 dat enerzijds belast is door een veer 40 en anderzijds door de   vloeistofdruk   in een ruimte 41. De druk in deze ruimte 41 wordt geregeld door middel van het stuurventiel 31. Door deze druk te vari ren voert het regelventiel 24 via een poort 42 ofwel vloeistof toe naar de cilinder 18, ofwel vloeistof af vanuit deze cilinder 18 naar een afvoerleiding 43. 



  Is de druk in de ruimte 41 laag, dan is de cilinder 18 verbonden met de afvoerleiding 43 waardoor een kleine loopstraal op de primaire riemschijf wordt verkregen. Wanneer de druk in de ruimte 41 een bepaalde waarde overschrijdt, dan verbindt de poort 42 de cilinder 18 met de drukzijde van de pomp 11. Vermits de effektieve diameter van de cilinder 18 groter is dan die van de cilinder 19 zal de loopstraal om de primaire riemschijf 13 in dit geval toenemen, terwijl de loopstraal om de sekundaire riemschijf 14 afneemt. 



  Het voornoemde schakelventiel 29 bezit een kleplichaam 44 dat verbonden is met de schakelpook 45 van het voertuig. De schakelpook 45 heeft vier mogelijke standen   "Park", "Reverse", "Neutral" en "Drive",   respektievelijk 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 aangeduid met P, R, N en D. In de stand D zal de vooruitkoppeling 3, en in de stand R de achteruitkoppeling 4 worden ingeschakeld. 



  Hiertoe vertoont het kleplichaam 44 een poort 46, zodanig dat in de stand D de vloeistof uit de toevoerleiding 22 naar de vooruitkoppeling 3 en in de stand R naar de achteruitkoppeling 4 wordt geleid. 



  Tijdens het bekrachtigen van   een   van de koppelingen 3 of 4 valt de vloeistofdruk in de andere koppeling weg door kleine openingen 47 of 48. 



  Het afknijpventiel 26 regelt de druk in de toevoerleiding 22. Dit afknijpventiel 26 is zodanig uitgevoerd dat het kleplichaam 49 hiervan enerzijds belast wordt door de druk die heerst in een ruimte 50 die ingesteld wordt van het stuurventiel 27, en anderzijds belast wordt door de druk die heerst in een ruimte 51 die permanent in verbinding staat met de toevoerleiding 22. In het kleplichaam 49 is een poort, gevormd door een groef 52 aangebracht, waarmee afhankelijk van de positie van het kleplichaam 49 de toevoerleiding 23 meer of minder wordt afgesloten. 



  Indien de pomp 11 voldoende debiet levert kan de   vloeistof   uit de toevoerleiding 22 door de groef 52 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 wegvloeien, zulks langs een vernauwing 53 in de toevoerleiding 23, stroomafwaarts van het afknijpventiel 26. Het overtollige debiet wordt in dat geval via de ruimte 51 en de afvoerleiding 54 afgevoerd. 



  Na de vernauwing 53 splitst de toevoerleiding 23 in een leiding 55 en een leiding 56. De leiding 55 passeert langs een koeler 57 en gaat vervolgens naar een poort 58 in het kleplichaam 59 van het tweede regelventiel 25. De voornoemde tweede leiding 56 gaat naar een poort 60, eveneens in het kleplichaam 59. 



  In de weergegeven uitvoeringsvorm heeft het tweede regelventiel 25 een kleplichaam 59 waarop aan de ene kant de vloeistofdruk in een ruimte 61 en een veer 62 hierop inwerken, terwijl aan de andere kant de   vloeistofdruk   uit een ruimte 63 hierop inwerkt. De druk in de ruimte 61 wordt geregeld door middel van het stuurventiel 27, dit via leidingen 64 en 65. 



  Is de druk in de kamer 61 laag en de druk in de kamer 63 hoog, dan staat het kleplichaam 59 in de aangeduide stand G en dan verbindt de poort 60 de leiding 56 met een leiding 66, een poort 67 de uitgang 68 van de koppelomvormer 1 met een leiding 69 en de poort 58 de leiding 55 met de ingang 70 van de koppelomvormer 1. De 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 vloeistof uit de toevoerleiding 23 wordt dan door de koeler 57 naar de ingang 70 van de koppelomvormer 1 geleid zodat deze kan slippen. De vloeistof die uit de uitgang 68 treedt passeert een vernauwing 71 in de leiding 69 en wordt afgevoerd via een afvoerleiding 72 met een terugslagklep 73. De vloeistof vloeit eveneens weg via de leiding   56, langs   de poort 60 en de leiding 66, via een vernauwing 74 naar de vooruitkoppeling 3 om deze laatste te koelen. 



  Wanneer de druk in de ruimte 61 een welbepaalde waarde overschrijdt, verschuift het kleplichaam 59 tot in stand H zodanig dat de poort 60 de leiding 56 met de uitgang 68 van de koppelomvormer 1 verbindt, de poort 67 de ingang 70 van de koppelomvormer 1 met de leiding 69 verbindt en de poort 58 de leiding 55 met een afvoerleiding 75 verbindt waarin een vernauwing 76 is aangebracht. De vloeistof uit leiding 56 wordt dan naar de uitgang 68 van de koppelomvormer 1 gestuurd waardoor deze koppelomvormer 1 gesloten wordt en er geen slip meer optreedt. De vloeistof die dan uit de ingang 70 treedt wordt via de vernauwing 71, de leiding 69 en de terugslagklep 73 afgevoerd. De vloeistof die langs de koeler 57 passeert, wordt via de afvoerleiding 75 afgevoerd. 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 



  In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bezit de inrichting tevens middelen die bij het falen van de stuurmiddelen, in dit geval aldus bij het falen van het stuurventiel 27, de leiding 64 van deze stuurmiddelen naar het tweede regelventiel 25 onderbreken en aan de drukregelingang van dit regelventiel 25 in een druk voorzien zodanig dat de koppelomvormer 1 ofwel steeds open blijft ofwel open is in de laagste versnelling en gesloten is bij alle andere overbrengingsverhoudingen. Het is duidelijk dat dit op verschillende wijzen kan worden gerealiseerd. 



  Volgens de uitvoeringsvorm van figuur 2 wordt de drukregelingang van het regelventiel 25 hiertoe op de primaire druk van de continu variabele transmissie 5 aangesloten. In de weergegeven uitvoeringsvorm bestaan de hiertoe aangewende middelen uit een schakelventiel 77 waarvan het kleplichaam 78 een poort 79 vertoont die ofwel de leiding 64 met de leiding 65 verbindt, ofwel deze leiding 65 aansluit op de voornoemde toevoerleiding 21, meer speciaal in verbinding stelt met de regelcilinder 18, dit via een leiding 80.

   Zolang de druk in de leiding 64 een bepaalde waarde niet overschrijdt staat het kleplichaam 78 in stand E, waarbij de leidingen 64 en 65 verbonden zijn. 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 Van zodra de druk in de leiding 64 een bepaalde waarde overschrijdt, wordt ingevolge het evenwicht dat zich instelt tussen de kracht van de veer 81 en de druk in de ruimte 82, het kleplichaam 78 verplaatst tot in de aangeduide stand F. Dit laatste gebeurt wanneer de druk in de leiding 64   bijna gelijk is   aan de druk in de voedingsleiding 33. Hierbij worden zoals voornoemd de leidingen 65 en 80 met elkaar verbonden. 



  Het is dus duidelijk dat de veerspanning van de veer 81 zodanig gekozen is dat de poort 79 een verbinding maakt tussen het tweede regelventiel 25 en de uitgang van het stuurventiel 27 zolang de druk aan de uitgang van het stuurventiel 27 verschillend is van de druk die door het stuurventiel 27 wordt ingesteld bij het falen van de elektronika die dit stuurventiel 27 aanstuurt. 



  Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm bezit de inrichting tevens middelen waarmee de koppelomvormer 1 permanent kan worden ingeschakeld, zodanig dat de koppelingsdruk kan worden verminderd tijdens het rijden ten einde een beter rendement te verkrijgen, dit door de hydraulische drukverliezen te beperken. In de weergegeven uitvoeringsvorm bestaan deze middelen in een ventiel 83 dat eendelig met het tweede afknijpventiel 28 is uitgevoerd en dat door middel van het stuurventiel 30 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 wordt aangestuurd, alsmede een leiding 84 die dit ventiel 83 met de voornoemde ruimte 63 van het tweede regelventiel 25 verbindt. 



  Het kleplichaam 34 vertoont dan ook een poort 85, een en ander zodanig dat door de verplaatsing van dit kleplichaam de ruimte 63 ofwel op de voedingsleiding 33 wordt aangesloten, ofwel op een afvoerleiding 86. Het is duidelijk dat het kleplichaam 59 in het laatste geval altijd de stand H inneemt waarbij de koppelomvormer 1 gesloten is. 



  De werking van de inrichting wordt hierna beschreven aan de hand van de verschillende standen die in de figuren 2, 3 en 4 zijn weergegeven. 



  Na het starten van de motor 6, terwijl de schakelpook 45 in stand N of P staat, is de druk in de leiding 64 minimaal. Wanneer zoals weergegeven in figuur 2 naar de stand D wordt overgeschakeld, wordt het stuurventiel 27 zodanig door de stuureenheid 10 aangestuurd, dat de druk in de leiding 64 geleidelijk toeneemt. Hierdoor neemt ook de druk in de ruimte 50 toe, waardoor de druk in de ruimte 51 toeneemt zodat ook de druk in de toevoerleiding 22 toeneemt. Hierdoor wordt de vooruitkoppeling geleidelijk zonder schokken gesloten. 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 De snelheid waarmee de druk in de leiding 64 wordt gewijzigd en de grootte van deze druk is in funktie van de gaskleppositie en het remsignaal. Het is duidelijk dat deze gegevens op geschikte wijze worden opgemeten en aan de stuureenheid 10 worden doorgezonden.

   Hierbij wordt wel enige slip in de vooruitkoppeling 3 toegestaan om het inschakelen van de koppeling zacht te laten verlopen, om het trillen van de wagen wanneer men stilstaat   in"Drive"terwijl   men remt, te vermijden en om de kruipsnelheid te beperken. Het kleplichaam 59 staat hierbij in de stand G zodanig dat de koppelomvormer 1 geopend is en dat de vloeistof die door de koppelomvormer 1 stroomt, gekoeld wordt door de koeler 57.- Wanneer het gaspedaal wordt ingedrukt, wordt het stuurventiel 27 zodanig aangestuurd dat de druk in de leiding 64 langzaam toeneemt zodat de vooruitkoppeling 3 zeker gesloten is. Het kleplichaam 59 van het tweede regelventiel 25 staat hierbij nog steeds in de stand G. 



  Opgemerkt hierbij wordt dat het schakelventiel 77 in het normale werkingsgebied permanent in de stand E staat. 



  Wanneer de -slip van de koppelomvormer 1 beneden een bepaalde waarde komt, wordt het stuurventiel 27 zodanig 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 aangestuurd dat de druk in de leiding 64 nog-verder toeneemt, dit onafhankelijk van de gaskleppositie, zodat het kleplichaam 59 in de stand H wordt gebracht en de vloeistof zodanig door de koppelomvormer 1 wordt gepompt dat deze laatste wordt gesloten. De slip in de koppelomvormer 1 wordt hierbij gemeten door middel van een geschikt meetapparaat, waarvan het uitgangssignaal aan de stuureenheid 10 wordt afgeleverd. Het is duidelijk dat ook de stand van het gaspedaal, respektievelijk van de gasklep, op gepaste wijze wordt gedetekteerd en aan de stuureenheid 10 wordt meegedeeld. 



  Gedurende dit alles regelt het afknijpventiel 26 de druk in de toevoerleiding 22. In de stand D van het schakelventiel 29 is de poort 87 van het afknijpventiel 26 drukloos. Op dit kleplichaam 49 werkt dan aan de ene zijde enkel de druk in de ruimte 50 en aan de andere zijde de druk in de ruimte 51. Zolang de pomp 11 voldoende debiet levert kan de vloeistof in de leiding 22 naar de leidingen 55 en 56. Indien de pomp echter niet voldoende debiet levert, vermindert de drukval over de vernauwing 53, zodat de druk stroomopwaarts van deze vernauwing 53 afneemt. Vermits de druk in de ruimte 50 niet daalt, ontstaat een onevenwicht in het afknijpventiel 26, zodat het kleplichaam 49 naar rechts schuift.

   Hierdoor wordt de afvoerleiding 54 afgesloten 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 en komt de groef 52 snijdend te staan met de toevoerleiding 23, zodat de druk in de toevoerleiding 22 en de ruimte 51 terug stijgt tot het gewenste niveau, terwijl de druk in het gedeelte van de toevoerleiding 23 tussen het afknijpventiel 26 en de vernauwing 53 op zijn lagere waarde blijft. 



  Het is duidelijk dat door het gebruik van het afknijpventiel 26, steeds voldoende druk aanwezig is om de koppelingen 3 of 4 te sluiten, terwijl de sturing van deze koppelingen 3 en 4 en de sturing van de koppelomvormer 1 met slechts   een   extra stuurventiel 27 wordt verwezenlijkt. 



  Figuur 3 geeft de toestand weer wanneer de schakelpook 45 in de stand R, bij het achteruitrijden, is geplaatst. De poort 87 wordt dan gevuld met dezelfde vloeistofdruk als in de ruimte 51. Deze druk oefent op het kleplichaam 49 een kracht uit in dezelfde richting als de druk in de ruimte 50, waardoor de druk in de ruimte 51, in de toevoerleiding 22 en in de achteruitkoppeling 4 toeneemt. Dit biedt het voordeel dat de achteruitkoppeling 4 krachtiger wordt aangedrukt dan dit het geval is bij de vooruitkoppeling 3, waardoor deze een groter koppel kan overbrengen. 

 <Desc/Clms Page number 20> 

 In de in figuur 2 weergegeven uitvoeringsvorm wordt de druk in de leiding 64 bij het falen van de elektronika die het stuurventiel 27 aanstuurt gelijk aan de druk in de voedingsleiding 33..

   Hierdoor verplaatst het kleplichaam 78 van het schakelventiel 77 zieh tot in de stand F, zodanig dat de druk in de ruimte 61 varieert met de druk in de regelcilinder 18. Dit heeft tot gevolg dat bij een lage overbrengingsverhouding van de continu variabele transmissie 5 slip in de koppelomvormer 1 mogelijk is, terwijl deze laatste bij een grotere overbrengingsverhouding wordt gesloten, zodanig dat het ook bij het falen van het stuurventiel 27 nog mogelijk is met het voertuig te rijden. 



  Figuur 4 geeft de toestand weer in het geval dat de druk in de vooruitkoppeling 3 wordt verminderd. Dit kan gedaan worden wanneer het voertuig met een bepaalde overbrengingsverhouding rijdt, ten einde een beter hydraulisch rendement te verkrijgen. Hiertoe wordt het stuurventiel 30 zodanig aangestuurd dat de druk in de ruimte 35 vermindert waardoor de druk in leiding 21 eveneens vermindert totdat de drukken in ruimte 88 en leiding 22 gelijk worden. Indien de druk in de ruimte 35 verder verminderd wordt, neemt het kleplichaam 34 van het tweede afknijpventiel 28 een stand in als weergegeven in de figuur. Hierbij wordt de ruimte 63 van 

 <Desc/Clms Page number 21> 

 het tweede regelventiel 25 via de poort 85 in verbinding gesteld met de afvoerleiding 86, waardoor het kleplichaam 59 in de stand H komt.

   Dit laat toe dat de druk in de leiding 64, en bijgevolg ook in de toevoerleiding 22 en in de vooruitkoppeling 3 willekeurig kan gewijzigd worden zonder dat hierdoor de stand van het kleplichaam 59 wordt gewijzigd. Ook bij het verminderen van de druk blijft de koppelomvormer 1 gesloten. 



  Het tweede afknijpventiel 28 vertoont een poort 88,   n en ander zodanig dat een volledig vrije doortocht gevormd wordt tussen de pomp 11 en de toevoerleiding 22 op het ogenblik dat de poort 85 de leiding 84 met de afvoerleiding 86 verbindt. 



  Het is duidelijk dat de uitvinding ook gerealiseerd kan worden in andere uitvoeringsvormen en dat zij onafhankelijk is van het type van stuurmiddelen. Zo kan de uitvinding ook gerealiseerd worden wanneer de druk aan de uitgang 64 van het stuurventiel 27 nul wordt bij het uitvallen van de elektronika die dit stuurventiel aanstuurt. 



  . In figuur 5   is'een variante   weergegeven waarbij de voornoemde leiding 80 is uitgevoerd als een 

 <Desc/Clms Page number 22> 

 afvoerleiding die, evenals de andere afvoerleidingen, is aangesloten op het voornoemde reservoir 20 in plaats van op de leiding 21. Dit heeft tot gevolg dat de koppelomvormer 1 bij het falen van het stuurventiel 27, waarbij het schakelventiel 77 stand F inneemt, steeds open blijft. Ook in dit geval kan bij het falen van het stuurventiel 27 nog met het voertuig worden gereden. 



  Volgens nog een variante wordt de drukregelingang van het tweede regelventiel 25 bij het falen van het stuurventiel 27 in verbinding gesteld met de voedingsleiding 33, zoals in figuur 5 met de leiding 80A in streeplijn is weergegeven. 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid kan volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (1)

  1. Konklusies. 1. - Inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid, meer speciaal bij een transmissie-eenheid gevormd uit een koppelomvormer (1), een vooruitkoppeling (3), een achteruitkoppeling (4) en een continu variabele transmissie (5), daardoor gekenmerkt deze inrichting hoofdzakelijk bestaat in de kombinatie van een pomp (11) die hydraulisch medium levert ;
    toevoer leidingen (21, 22, 23), respektievelijk naar de regelcilinder (18) van de continu variabele transmissie (5), naar de koppelingen (3, 4) en naar de koppelomvormer (1), waarbij de toevoerleiding (23) naar de koppelomvormer (1) in verbinding staat met de toevoerleiding (22) naar de koppelingen (3, 4) ; een in de toevoerleiding (21) naar de regelcilinder (18) van de continu variabele transmissie (5) geplaatst eerste regelventiel (24) voor de regeling van de continu variabele transmissie (5) ;
    een op de toevoerleiding (23) naar de koppelomvormer (1) aangesloten tweede regelventiel (25) waarmee het hydraulisch medium in de ene of andere richting door de koppelomvormer (1) kan worden gestuurd, waarbij het medium in de toestand die <Desc/Clms Page number 24> het tweede regelventiel (25) inneemt wanneer de druk in de toevoerleiding (22) naar de koppelingen (3, 4) laag is zodanig door de koppelomvormer (1) wordt gestuurd dat deze geopend is ; een in de toevoerleiding (23) naar de koppelomvormer (1), stroomopwaarts van het tweede regelventiel (25) geplaatst afknijpventiel (26) ;
    en stuurmiddelen die een regeldruk leveren waarmee gemeenschappelijk in de sturing van het afknijpventiel (26) en het tweede regelventiel (25) wordt voorzien, waarbij het afknijpventiel (26) een welbepaalde verhouding instelt tussen de druk in de toevoerleiding (22) naar de koppelingen (3, 4) en de regeldruk afgeleverd door de stuurmiddelen, terwijl, althans in het normale werkingsgebied, het tweede regelventiel (25) zieh verplaatst vanaf een bepaalde waarde van de regeldruk.
    2.-Inrichting volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde stuurmiddelen bestaan in een door een stuureenheid (10) gestuurd stuurventiel (27), waarmee de verplaatsing van het kleplichaam (59) van het tweede regelventiel (25) en de druk in de toevoerleiding (22) naar de koppelingen (3, 4) worden geregeld.
    3.-Inrichting volgens konklusie 2, daardoor gekenmerkt dat het afknijpventiel (26) een kleplichaam (49) <Desc/Clms Page number 25> vertoont dat enerzijds belast is door een druk'in een ruimte (50) die is aangesloten op het stuurventiel (27) en anderzijds belast is door de druk in een ruimte (51) die in verbinding staat met de toevoerleiding (22) naar de koppelingen (3, 4).
    4.-Inrichting volgens konklusie 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat het kleplichaam (49) van het afknijpventiel (26) is voorzien van een poort (52) waarmee de toevoerleiding (23) naar de koppelomvormer (1) meer of minder kan worden afgesloten.
    5.-Inrichting volgens een der konklusies 2, 3 of 4, daardoor gekenmerkt dat in de toevoerleiding (23) naar de koppelomvormer (l) stroomafwaarts van het afknijpventiel (26) een vernauwing (53) is aangebracht.
    6.-Inrichting volgens één der konklusies 2 tot 5, daardoor gekenmerkt dat het afknijpventiel (26) een poort (87) bezit waarmee bij toevoer van medium onder druk een kracht op het kleplichaam (49) wordt uitgeoefend die tegenwerkt tegen de druk in een ruimte (51) die is aangesloten op de toevoerleiding (23) naar de koppelingen (3, 4), waarbij de inrichting een schakelventiel (29) bezit waarvan het kleplichaam (44) met de schakelpook (45) is verbonden en waarin een poort <Desc/Clms Page number 26> (46) is aangebracht die de voornoemde poort (87)'in het afknijpventiel (26) bij het achteruitrijden in verbinding stelt met de toevoerleiding (22) naar de koppelingen (3, 4).
    7.-Inrichting volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat de toevoerleiding (23) naar de koppelomvormer (1) stroomafwaarts van de poort (52) in het kleplichaam van het afknijpventiel (26) opsplitst in minstens twee leidingen (55, 56) die aangesloten zijn op het tweede regelventiel (25) en dat dit tweede regelventiel (25) een aantal poorten (58, 60, 67) vertoont, zodanig dat in een eerste stand (G) van dit regelventiel (25) een gedeelte het hydraulische medium zodanig door de koppelomvormer (1) wordt gepompt dat deze kan slippen en dit medium langs een afvoerleiding (72) wordt afgevoerd, en de rest van dit medium langs een leiding (66) in de koeling van de vooruitkoppeling (3) voorziet, en in een tweede stand (H) een gedeelte het hydraulische medium zodanig door de koppelomvormer (1)
    wordt gepompt dat deze gesloten is, en de rest van dit medium wordt afgevoerd.
    8.-Inrichting volgens konklusie 7, daardoor gekenmerkt dat zij is voorzien van een koeler (57) die, enerzijds, het medium koelt dat tijdens het slippen van de <Desc/Clms Page number 27> koppelomvormer (1) doorheen deze laatste stroomt, en die anderzijds, bij een gesloten koppelomvormer (1), het overtollige medium koelt.
    9.-Inrichting volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat zij middelen bezit die bij het falen van de stuurmiddelen van het tweede regelventiel (25) de sturing van dit regelventiel (25) laten gebeuren in funktie van de primaire druk van de continu variabele transmissie (5).
    10.-Inrichting volgens konklusie 9, waarbij de stuurmiddelen van het tweede regelventiel (25) bestaan in een stuurventiel (27) dat door middel van een gestuurde druk in de sturing van het tweede regelventiel (25) voorziet, daardoor gekenmerkt dat de inrichting middelen bezit die bij het falen van de voornoemde stuurmiddelen de leiding (64) van deze stuurmiddelen naar het tweede regelventiel (25) onderbreken en de drukregelingang van het tweede regelventiel (25) in verbinding stellen met de regelcilinder (18) van de continu variabele transmissie (5).
    11.-Inrichting volgens konklusie 10, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde middelen bestaan in een schakelventiel (77) waarvan het kleplichaam (78) een <Desc/Clms Page number 28> poort (79) bezit die afhankelijk van de stand (E, F) van dit kleplichaam (78) ofwel de uitgang van het stuurventiel (27) ofwel de regelcilinder (18) van de continu variabele transmissie (5) in verbinding stelt met de drukregelingang van het tweede regelventiel (25).
    12.-Inrichting volgens één der konklusies 1 tot 8, daardoor gekenmerkt dat zij middelen bezit die bij het falen van de stuurmiddelen van het tweede regelventiel (25) dit regelventiel (25) in een vaste positie sturen zodat minstens een gedeelte van het hydraulische medium zodanig door de koppelomvormer (1) wordt gestuurd dat deze kan slippen.
    13.-Inrichting volgens konklusie 12, waarbij de stuurmiddelen van het tweede regelventiel (25) bestaan in een stuurventiel (27) dat door middel van een gestuurde druk in de sturing van het tweede regelventiel (25) voorziet, daardoor gekenmerkt dat de inrichting middelen bezit die bij het falen van de voornoemde stuurmiddelen de leiding (64) van deze stuurmiddelen naar het tweede regelventiel (25) onderbreken en de drukregelingang van het tweede regelventiel (25) in verbinding stellen met een leiding (80) waarin een konstante druk heerst.
    <Desc/Clms Page number 29> 14.-Inrichting volgens konklusie 13, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde middelen bestaan in een schakelventiel (77) waarvan het kleplichaam (78) een poort (79) bezit die afhankelijk van de stand (E, F) van dit kleplichaam (78) ofwel de uitgang van het stuurventiel (27) ofwel de leiding (80) onder konstante druk in verbinding stelt met de drukregelingang van het tweede regelventiel (25).
    15.-Inrichting volgens konklusie 11 of 14, daardoor gekenmerkt dat het kleplichaam (78) van het schakelventiel (77) enerzijds belast is door de druk in een ruimte (82) die in verbinding staat met de uitgang van het regelventiel (27), en anderzijds belast is door een veer (81), waarbij de veerspanning zodanig gekozen is dat de poort (79) een verbinding maakt tussen het tweede regelventiel (25) en de uitgang van het stuurventiel (27) zolang de druk aan de uitgang van het stuurventiel (27) verschillend is van de druk die door het stuurventiel (27) wordt ingsteld bij het falen van de elektronika die het stuurventiel (27) aanstuurt.
    16.-Inrichting volgens én der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat zij middelen bezit waarmee de koppelomvormer (1) permanent kan worden ingeschakeld. <Desc/Clms Page number 30> 17.-Inrichting volgens konklusie 16, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde middelen bestaan uit een ruimte (63) in het tweede regelventiel (25), zodanig dat het kleplichaam (59) van het tweede regelventiel (25) na het wegnemen van de druk in deze ruimte (63) in de stand (H) staat waarbij de koppelomvormer (1) gesloten is ; een ventiel (83) waarvan het kleplichaam (34) een poort (85) vertoont die ofwel de voornoemde ruimte (63) op een toevoerleiding (33) voor medium onder konstante druk aansluit, ofwel deze ruimte op een afvoerleiding (86) aansluit ;
    en stuurmiddelen om het kleplichaam (34) van het ventiel (83) te verplaatsen.
    18.-Inrichting volgens konklusie 17, daardoor gekenmerkt dat het kleplichaam van het voornoemde ventiel (83) eendelig is uitgevoerd met het kleplichaam van een tweede afknijpventiel (28) waarvan de ingang is aangesloten op de pomp (11) en op de secundaire cilinder (19) van de continu variabele transmissie (5) en de uitgang op de toevoerleiding (22) naar de koppelingen (3, 4), waarbij dit kleplichaam (34) een poort (88) vertoont die een volledig vrije doortocht van de pomp (11) naar deze toevoerleiding (22) vormt in de stand dat de tweede poort (85) de voornoemde ruimte (63) van het tweede regelventiel (25) met de afvoerleiding (86) verbindt. <Desc/Clms Page number 31>
    19.-Inrichting volgens konklusie 17 of 18, daardoor gekenmerkt dat de stuurmiddelen om het kleplichaam (34) van het voornoemde ventiel (83) te verplaatsen bestaan in een stuurventiel (30) dat bij de gewone werking de druk in de cilinder (19) van de secundaire riemschijf regelt en een stuurventiel (27) dat de druk in de toevoerleiding (22) regelt.
BE9001111A 1990-11-22 1990-11-22 Inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid. BE1004805A3 (nl)

Priority Applications (7)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9001111A BE1004805A3 (nl) 1990-11-22 1990-11-22 Inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid.
EP91202906A EP0487129B1 (en) 1990-11-22 1991-11-08 Control device for an automatic transmission
AT91202906T ATE125917T1 (de) 1990-11-22 1991-11-08 Steuervorrichtung für ein atomatikgetriebe.
DE69111755T DE69111755T2 (de) 1990-11-22 1991-11-08 Steuervorrichtung für ein Atomatikgetriebe.
US07/792,401 US5169366A (en) 1990-11-22 1991-11-15 Device for the regulation of an automatic transmission unit
AU88023/91A AU647842B2 (en) 1990-11-22 1991-11-20 Device for the regulation of an automatic transmission unit
JP3307973A JPH04272556A (ja) 1990-11-22 1991-11-22 自動変速機ユニットの調整装置

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9001111A BE1004805A3 (nl) 1990-11-22 1990-11-22 Inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1004805A3 true BE1004805A3 (nl) 1993-02-02

Family

ID=3885028

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9001111A BE1004805A3 (nl) 1990-11-22 1990-11-22 Inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid.

Country Status (7)

Country Link
US (1) US5169366A (nl)
EP (1) EP0487129B1 (nl)
JP (1) JPH04272556A (nl)
AT (1) ATE125917T1 (nl)
AU (1) AU647842B2 (nl)
BE (1) BE1004805A3 (nl)
DE (1) DE69111755T2 (nl)

Families Citing this family (14)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JP2641011B2 (ja) * 1992-09-30 1997-08-13 本田技研工業株式会社 ベルト式無段変速機の制御装置
US5383812A (en) * 1993-03-08 1995-01-24 Ford Motor Company Radio control valve for a continuously variable transmission
JP2923839B2 (ja) * 1994-09-20 1999-07-26 本田技研工業株式会社 油圧制御装置
DE4436506A1 (de) * 1994-10-13 1996-04-18 Zahnradfabrik Friedrichshafen Einrichtung zum Steuern eines CVT
JP3411707B2 (ja) * 1995-03-02 2003-06-03 本田技研工業株式会社 ベルト式無段変速機の制御装置
JP3517299B2 (ja) * 1995-03-14 2004-04-12 富士重工業株式会社 無段変速機の制御装置
NL1002245C2 (nl) * 1996-02-05 1997-08-07 Doornes Transmissie Bv Continu variabele transmissie.
DE19609785A1 (de) * 1996-03-13 1997-09-18 Bosch Gmbh Robert Hydrauliknotsteuerung mit Vorschaltventilen für ein stufenloses Umschlingungsgetriebe
JP3925987B2 (ja) * 1997-05-27 2007-06-06 富士重工業株式会社 無段変速機の油圧制御装置
US6126138A (en) * 1998-12-30 2000-10-03 Hamilton Sundstrand Corporation Pressure reducing valve and continuously variable transmission with control arrangement using same
JP4006257B2 (ja) * 2002-04-17 2007-11-14 ジヤトコ株式会社 自動変速機の変速油圧装置
JP4380767B2 (ja) * 2007-12-27 2009-12-09 トヨタ自動車株式会社 無段変速機の油圧制御装置
JP4380768B2 (ja) * 2007-12-27 2009-12-09 トヨタ自動車株式会社 無段変速機の油圧制御装置
NL1038450C2 (en) * 2010-12-15 2012-06-18 Bosch Gmbh Robert Hydraulic control system in a continuously variable transmission.

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0275463A2 (en) * 1987-01-20 1988-07-27 Ford-Werke Aktiengesellschaft Transmission clutch closed loop slip controller
EP0289290A1 (en) * 1987-04-28 1988-11-02 Fuji Jukogyo Kabushiki Kaisha Oil pressure control system for a continuously variable transmission
EP0293195A2 (en) * 1987-05-28 1988-11-30 Fuji Jukogyo Kabushiki Kaisha System for controlling the pressure of oil for a continuously variable transmission
US4875892A (en) * 1988-01-19 1989-10-24 Mazda Motor Corporation Steplessly variable transmission control for automotive vehicle

Family Cites Families (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0264970B1 (en) * 1984-05-28 1993-09-15 Toyota Jidosha Kabushiki Kaisha Transmission system
JPS6188063A (ja) * 1984-10-04 1986-05-06 Toyota Motor Corp ベルト式無段変速機の油圧制御装置
US4672863A (en) * 1985-04-17 1987-06-16 Toyota Jidosha Kabushiki Kaisha Method and apparatus for controlling power transmission system in an automotive vehicle
JPH0674839B2 (ja) * 1985-11-29 1994-09-21 株式会社豊田中央研究所 無段変速機用油圧制御装置
JPS62196446A (ja) * 1986-02-22 1987-08-29 Toyota Motor Corp 車両用ベルト式無段変速機の油圧制御装置
US4857034A (en) * 1986-02-22 1989-08-15 Toyota Jidosha Kabushiki Kaisha Hydraulic control system for continuously variable transmission for automotive vehicle
US4772249A (en) * 1986-02-22 1988-09-20 Toyota Jidosha Kabushiki Kaisha Hydraulic control system for continuously variable transmission for automotive vehicle
US4867732A (en) * 1987-08-21 1989-09-19 Toyota Jidosha Kabushiki Kaisha Control device for belt-and-pulley type continuously variable transmission for a vehicle

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0275463A2 (en) * 1987-01-20 1988-07-27 Ford-Werke Aktiengesellschaft Transmission clutch closed loop slip controller
EP0289290A1 (en) * 1987-04-28 1988-11-02 Fuji Jukogyo Kabushiki Kaisha Oil pressure control system for a continuously variable transmission
EP0293195A2 (en) * 1987-05-28 1988-11-30 Fuji Jukogyo Kabushiki Kaisha System for controlling the pressure of oil for a continuously variable transmission
US4875892A (en) * 1988-01-19 1989-10-24 Mazda Motor Corporation Steplessly variable transmission control for automotive vehicle

Also Published As

Publication number Publication date
DE69111755T2 (de) 1996-05-23
JPH04272556A (ja) 1992-09-29
ATE125917T1 (de) 1995-08-15
EP0487129B1 (en) 1995-08-02
AU647842B2 (en) 1994-03-31
DE69111755D1 (de) 1995-09-07
EP0487129A1 (en) 1992-05-27
US5169366A (en) 1992-12-08
AU8802391A (en) 1992-05-28

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1004805A3 (nl) Inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid.
BE1004750A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid bij motorvoertuigen.
JP3914574B2 (ja) マニュアル切換え弁を備えた無段変速機のための油圧式緊急制御装置
JPH0247626B2 (nl)
US4075841A (en) Control system for hydrostatic transmission
NL1034876C2 (nl) Automatische transmissie voorzien van een hydraulisch bekrachtigde koppeling en werkwijze voor de bediening daarvan.
JP3955330B2 (ja) 無段階の卷き掛け伝動装置のための前切り替え弁を有する油圧式非常制御装置
KR20050096909A (ko) 정압 기어박스의 제어
NL8900187A (nl) Kegelschijvenaandrijving.
EP0502263B2 (en) Continuously variable transmission with an adjustable pump
BE1004806A3 (nl) Inrichting voor het regelen van een continu variabele transmissie bij motorvoertuigen.
US4640396A (en) Device for controlling the operation of clutch for fluid torque converter
US5279523A (en) Cone disc transmission, particularly for motor vehicles
JP2002533629A (ja) 無段変速式の伝動装置のためのハイドロリック制御装置
NL8104001A (nl) Transmissie, in het bijzonder voor een motorvoertuig.
JP2005511977A (ja) 駆動機構
US4487304A (en) Control system for a fluid pressure engaged clutch
US8485212B2 (en) Volume flow regulating valve for a hydraulic system for controlling a belt-driven conical-pulley transmission
JPH07269672A (ja) 電気液圧式の調整伝動装置制御装置
GB2101256A (en) Control system for a fluid pressure engaged clutch
BE1009148A3 (nl) Werkwijze voor het regelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen bij noodloop en transmissie-eenheid die volgens deze werkwijze wordt geregeld.
BE1009149A6 (nl) Transmissie-eenheid voor motorvoertuigen.
BE1009140A6 (nl) Werkwijze voor het koelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen en transmissie-eenheid die volgens deze werkwijze wordt gekoeld.
JPH10141456A (ja) 無段変速装置の油圧制御回路
JP2699331B2 (ja) 車両用ベルト式無段変速機の油圧制御装置

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20041130

RE Patent lapsed

Effective date: 20041130