BE1009148A3 - Werkwijze voor het regelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen bij noodloop en transmissie-eenheid die volgens deze werkwijze wordt geregeld. - Google Patents

Werkwijze voor het regelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen bij noodloop en transmissie-eenheid die volgens deze werkwijze wordt geregeld. Download PDF

Info

Publication number
BE1009148A3
BE1009148A3 BE9500146A BE9500146A BE1009148A3 BE 1009148 A3 BE1009148 A3 BE 1009148A3 BE 9500146 A BE9500146 A BE 9500146A BE 9500146 A BE9500146 A BE 9500146A BE 1009148 A3 BE1009148 A3 BE 1009148A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
pressure
control
transmission unit
primary
valve
Prior art date
Application number
BE9500146A
Other languages
English (en)
Inventor
Dirk Louis Reniers
Gerrit-Jan Vogelaar
Original Assignee
Vcst Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Vcst Nv filed Critical Vcst Nv
Priority to BE9500146A priority Critical patent/BE1009148A3/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1009148A3 publication Critical patent/BE1009148A3/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16HGEARING
    • F16H61/00Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing
    • F16H61/66Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing specially adapted for continuously variable gearings
    • F16H61/662Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing specially adapted for continuously variable gearings with endless flexible members
    • F16H61/66231Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing specially adapted for continuously variable gearings with endless flexible members controlling shifting exclusively as a function of speed
    • F16H61/6624Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing specially adapted for continuously variable gearings with endless flexible members controlling shifting exclusively as a function of speed using only hydraulical and mechanical sensing or control means
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16HGEARING
    • F16H61/00Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing
    • F16H61/12Detecting malfunction or potential malfunction, e.g. fail safe; Circumventing or fixing failures
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16HGEARING
    • F16H61/00Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing
    • F16H61/12Detecting malfunction or potential malfunction, e.g. fail safe; Circumventing or fixing failures
    • F16H2061/122Avoiding failures by using redundant parts
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16HGEARING
    • F16H61/00Control functions within control units of change-speed- or reversing-gearings for conveying rotary motion ; Control of exclusively fluid gearing, friction gearing, gearings with endless flexible members or other particular types of gearing
    • F16H61/12Detecting malfunction or potential malfunction, e.g. fail safe; Circumventing or fixing failures
    • F16H2061/1256Detecting malfunction or potential malfunction, e.g. fail safe; Circumventing or fixing failures characterised by the parts or units where malfunctioning was assumed or detected
    • F16H2061/126Detecting malfunction or potential malfunction, e.g. fail safe; Circumventing or fixing failures characterised by the parts or units where malfunctioning was assumed or detected the failing part is the controller
    • F16H2061/1268Electric parts of the controller, e.g. a defect solenoid, wiring or microprocessor

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Control Of Transmission Device (AREA)

Abstract

Werkwijze voor het regelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen, meer speciaal een transmissie-eenheid van het type dat, enerzijds , gebruik maakt van een kontinu variabele overbrenging (2), bestaande uit een primaire poelie (3) die bevolen wordt door een primaire drukcilinder (8), een sekundaire poelie (5) die bevolen wordt door een sekundaire drukcilinder (9) en een hiertussen aangebracht eindloos overbrengingselement (7), en anderzijds, gebruik maakt van een dubbele drukregeling die door middel van een bij voorkeur elektronische sturing wordt bevolen, daardoor gekenmerkt dat in noodloop, bij het falen van de voornoemde sturing, enerzijds, de druk in de primaire drukcilinder (8) wordt aangestuurd in funktie van het debiet van de voornoemde pomp (32) en, anderzijds, een daling van de druk in de sekundaire drukcilinder (9) tot stand wordt gebracht.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Werkwijze voor het regelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen bij noodloop en transmissie-eenheid die volgens deze werkwijze wordt geregeld. 



  Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het regelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen bij noodloop, alsmede op een transmissie-eenheid die volgens deze werkwijze wordt geregeld. 



  Meer speciaal heeft zij betrekking op een transmissie-eenheid van het type dat gebruik maakt van een kontinu variabele overbrenging. 



  Zoals bekend bestaat zulke kontinu variabele overbrenging uit twee V-vormige riemschijven, respektievelijk een primaire poelie en een sekundaire poelie, waartussen een eindloos overbrengingselement is aangebracht. Iedere poelie is hierbij gevormd door twee ten opzichte van elkaar verplaatsbare kegelvormige schijfhelften, zodanig dat de overbrengingsverhouding kan worden gewijzigd door de schijfhelften meer, respektievelijk minder uit elkaar te halen. De onderlinge positie van de schijfhelften wordt in funktie van verschillende gegevens geregeld door middel van hydraulische drukcilinders die via hydraulische of elektro-hydraulische regelmiddelen worden aangestuurd. 



  Het is bekend dat bij de regeling van een kontinu variabele overbrenging de drukken in en de debieten van en naar de twee drukcilinders, van respektievelijk de primaire poelie en sekundaire poelie, dienen te worden gekontroleerd om te bekomen dat de overbrenging kan worden gewijzigd zonder dat het eindloos overbrengingselement slipt. Volgens een eerste bekende mogelijkheid wordt de druk in   een   van de drukcilinders geregeld en het debiet van en naar de andere druk- 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 cilinder. De druk in de laatstgenoemde drukcilinder is dan een gevolg van het debiet. Volgens een tweede mogelijkheid worden de drukken in de beide drukcilinders geregeld, wat zoals bekend door middel van een elektronische regeling kan gebeuren, en wat men het dubbele druk-principe noemt. 



  Bij een hoge overbrengingsverhouding van de overbrenging moeten beide drukken hoog zijn om slip te vermijden. Tevens moet de verhouding van beide drukken ook hoog zijn om de gewenste overbrengingsverhouding te bereiken. Bij een lage overbrengingsverhouding kunnen beide drukken relatief laag zijn zonder dat slip optreedt en de verhouding van beide drukken moet klein zijn om die overbrengingsverhouding te bereiken. 



  Bij de elektronische regeling volgens het dubbele drukprincipe kunnen de beide drukken elektronisch geregeld worden tussen hun minimum en maximum waarden, naargelang de benodigde knijpkracht en de gewenste overbrengingsverhouding. Bij uitval van de elektronika dient echter een hydraulisch regelsysteem in werking te treden zodat de transmissie-eenheid niet wordt beschadigd en de bestuurder nog kan verder rijden, wat noodloop genoemd wordt. 



  In noodloop is initieel de maximale sekundaire druk nodig om in de hoogste overbrengingsverhouding te kunnen rijden met vol koppel zonder bandslip. Als in noodloop een druk wordt gekreëerd die afhankelijk is van het motortoerental, zoals beschreven in de Europese oktrooiaanvrage nr   487. 128,   kan de primaire druk evenredig worden gemaakt met die nooddruk. Op deze manier is bij lage motortoerentallen de sekundaire druk maximaal en de primaire druk zeer laag, wat betekent dat de transmissie in "Low" staat. Als het motortoerental toeneemt, stijgt de primaire druk. Bij een 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 bepaald motortoerental is de primaire druk zo groot dat de transmissie opschakelt en het voertuig versnelt. 



  Als de primaire druk de maximale waarde bereikt die bij een elektronisch gestuurde dubbele drukregeling gebruikt wordt, dan zal de transmissie nog niet ver zijn opgeschakeld omwille van de hoge sekundaire druk, zodat een noodloopschakeling zoals voorgesteld in het EP 487. 128 op zieh geen voldoening biedt. 



  Deze uitvinding heeft tot doel een oplossing aan dit probleem te bieden. 



  Tot dit doel bestaat de uitvinding uit een werkwijze voor het regelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen, meer speciaal een transmissie-eenheid van het type dat, enerzijds, gebruik maakt van een kontinu variabele overbrenging, bestaande uit een primaire poelie op een ingaande as, een sekundaire poelie op een uitgaande as en een tussen de poelies aangebracht eindloos overbrengingselement, waarbij de loopstralen van het overbrengingselement en bijgevolg de overbrengingsverhouding kunnen worden gewijzigd door de schijfhelften van voornoemde poelies onderling te verplaatsen, door middel van een primaire drukcilinder die samenwerkt met de primaire poelie en een sekundaire drukcilinder die samenwerkt met de sekundaire poelie, en anderzijds, gebruik maakt van een dubbele drukregeling,

   waarbij zowel de druk in de primaire drukcilinder als de druk in de sekundaire drukcilinder door middel van een sturing worden bevolen, respektievelijk door middel van een primair drukregelcircuit en een sekundair drukregelcircuit, waarbij de nodige drukken geleverd worden door een hydraulisch medium dat op druk wordt gebracht met behulp van een door middel van de motor van het motorvoertuig aangedreven pomp, daardoor gekenmerkt dat in nood- 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 loop, bij het falen van de voornoemde sturing, enerzijds, de primaire druk, met andere woorden de druk in de primaire drukcilinder, wordt aangestuurd in funktie van het debiet van de voornoemde pomp en, anderzijds, een daling van de druk in de sekundaire drukcilinder tot stand wordt gebracht. 



  Door de druk in de sekundaire drukcilinder te laten dalen is een verder opschakelen van de overbrenging mogelijk, waardoor een breed opschakelbereik in noodloop wordt bekomen en in noodloop het rijgedrag van het voertuig nog goed is. 



  Volgens de voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de sekundaire druk verminderd van zodra de primaire druk in noodloop een vooropgestelde waarde, meer speciaal zijn normale maximale waarde, heeft bereikt, zodat een eerste opschakeling wordt gerealiseerd door het toenemen van de primaire druk en een verder opschakelen wordt mogelijk gemaakt door het laten dalen van de sekundaire druk. 



  Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de sekundaire druk hiertoe gelijk gemaakt aan de primaire druk, wat het voordeel biedt dat dit eenvoudig te realiseren is door een verbinding tussen de primaire drukcilinder en sekundaire drukcilinder te maken. 



  De uitvinding heeft eveneens betrekking op een transmissie-eenheid met een noodloopregeling die de voornoemde werkwijze toepast, met als kenmerk dat zij is voorzien van een dubbele drukregeling die elektronisch wordt gestuurd ; en dat zij een noodloopschakeling bevat die bestaat in de kombinatie van eerste middelen die bij het falen van de elektronische sturing het primaire drukregelcircuit aansturen in funktie van het debiet van de pomp die het hydraulisch medium levert en tweede middelen die bij het 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 bereiken van een welbepaalde druk in de primaire drukcilinder een daling van de druk in de sekundaire drukcilinder tot stand brengen. 



  Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm wordt de noodloopregeling gekombineerd met een koelcircuit dat een oplossing biedt aan het hierna geschetste probleem. 



  Het is bekend dat de rijrichting van een voertuig dat met een kontinu variabele overbrenging is uitgerust, kan worden omgekeerd door middel van een omkeereenheid. 



  Deze omkeereenheid kan bestaan uit de kombinatie van een planetaire overbrenging en twee hiermee samenwerkende wrijvingskoppelingen, respektievelijk een vooruitkoppeling en een   achteruitkoppeling, een   en ander zodanig dat door het inschakelen van de ene of de andere koppeling de draaizinnen van de ingaande en de uitgaande as respektievelijk gelijk zijn aan elkaar of tegengesteld worden aan elkaar. 



  De koppelmiddelen, met andere woorden de vooruitkoppeling en de achteruitkoppeling, kunnen zoals bekend hydraulisch worden bekrachtigd. Bij de bekende uitvoeringen gebeurt dit door middel van een hydraulisch circuit waarvan het hydraulisch medium tevens benut wordt om de koppelingen te koelen, waarbij de koeling en de bekrachtiging via dezelfde toevoer geschieden. 



  Het is bekend dat in de wegrijfase de aangestuurde koppeling, hetzij de vooruitkoppeling, hetzij de achteruitkoppeling, slipt. De betreffende koppeling dissipeert dan een bepaald vermogen dat evenredig is met het geleverde koppel van de motor en met het sliptoerental, waarbij onder het sliptoerental het verschil wordt verstaan tussen het 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 motortoerental en het toerental van de primaire as. Bij krachtige motoren en hoge sliptoerentallen is het gedissipeerd vermogen dus groot. 



  Om te beletten dat de betreffende koppeling verbrandt, moet dit vermogen afgevoerd worden. Bij een natte-platenkoppeling gebeurt dit door een bepaald debiet van het hydraulisch medium als koelmedium naar de slippende koppeling te leiden. Het is duidelijk dat hoe groter het gedissipeerd vermogen is, hoe groter het koeldebiet moet zijn. 



  Bij de klassieke transmissie-eenheden met natte-platenkoppelingen gebeurt de koeling met de druk die de koppeling bekrachtigt. Hierdoor is het koeldebiet volgens een wortelfunktie afhankelijk van de koppelingsdruk, met andere woorden als de koppelingsdruk verviervoudigt, verdubbelt het koeldebiet. 



  Het benodigd koeldebiet is evenwel meer dan lineair afhankelijk van de koppelingsdruk. Het is inderdaad zo dat het koppel rechtevenredig is met de koppelingsdruk en dat hogere drukken in de praktijk ook hogere sliptoerentallen betekenen. 



  Om er toch voor te zorgen dat er steeds voldoende koeling is, is het bekend om het koeldebiet zodanig groot te maken dat bij het maximaal koppel van de motor, en dus ook bij de maximale koppelingsdruk, alsook bij de maximale koppelingsslip voldoende koelmedium wordt geleverd. 



  Deze werkwijze heeft echter als nadeel dat bij lagere koppelingsdrukken, zoals bijvoorbeeld in de kruipfase, er meer koelmedium wordt geleverd dan noodzakelijk is. Naarmate de motor krachtiger is en de maximale sliptoerentallen groter worden, stijgt het debiet van het medium dat nutteloos naar 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 de koppeling gaat bij een lage koppelingsdruk. Het is duidelijk dat dit debiet door de pomp van het hydraulisch medium dient te worden geleverd en dat dit debiet noodzakelijk is. Indien de pomp dit niet zou doen, daalt immers de koppelingsdruk. Qua koeling zou dit geen probleem geven vermits er toch een overschot was aan koelmedium, doch daar de koppelingsdruk rechtstreeks het rijgedrag van de wagen bepaalt kan dit leiden tot een slecht rijdende wagen. 



  Verder is het bekend dat de oliehuishouding van een transmissie-eenheid van het hoger genoemde type meestal het meest kritiek is in de kruipfase. Indien er in deze fase te veel koelolie naar de koppeling gaat, zal het slagvolume van de pomp groter moeten zijn dan funktioneel mogelijk is, wat ten koste gaat van het rendement van de transmissieeenheid en dus ten koste van het brandstofverbruik. 



  Teneinde hieraan een oplossing te bieden, bevat de transmissie volgens de uitvinding een toevoer van hydraulisch medium voor de koeling van de voornoemde koppelmiddelen die gescheiden is van de toevoer voor de bekrachtiging van deze koppelmiddelen. 



  Door een gescheiden toevoer wordt het voordeel geboden dat de toevoer van koelvloeistof, in dit geval hydraulisch medium uit het voornoemde circuit, onafhankelijk kan geschieden van de druk waarmee de koppelingen worden bekrachtigd, en dat de toevoer op elk ogenblik kan gebeuren in funktie van het gewenste koeleffekt, zodat geen overbodige hoeveelheid medium wordt rondgepompt. 



  Volgens een verdere bijzondere uitvoeringsvorm is de noodloopregeling van de uitvinding gekombineerd met een bijzondere koppelingsregeling, verder eventueel ook in kombinatie met de voornoemde gescheiden koeling. 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 



  Het is bekend dat bij de regeling van een platenkoppeling van een kontinu variabele overbrenging meestal gebruik gemaakt wordt van   een   ventiel waarmee de druk in de drukcilinder van de ingeschakelde koppeling, hetzij vooruitkoppeling of achteruitkoppeling, zowel verhoogd als verlaagd kan worden. Om dit ventiel te positioneren zijn er twee mogelijkheden. Ofwel wordt dit ventiel serieel geplaatst, waarbij al het pompdebiet dat niet elders verbruikt wordt, door dit ventiel gaat, ofwel wordt dit ventiel parallel geplaatst waarbij enkel het debiet dat voor de koppelingsregeling nodig is door het ventiel gaat. 



  Het grote voordeel van een parallel ventiel is de regelbaarheid. Veranderingen in het pompdebiet door veranderende motortoerentallen of door de inschakeling van andere verbruikers hebben hierdoor geen invloed op de koppelingsdruk. 



  Een nadeel echter is het groot verbruik van hydraulisch medium. Om de koppelingsdruk snel te kunnen laten dalen dient immers een verbinding te bestaan tussen de drukcilinder van de betreffende koppeling en een afblaasopening, met als gevolg dat deze verbinding permanent een bepaalde hoeveelheid medium doet weglekken waardoor een grotere pomp nodig is. 



  Volgens de koppelingsregeling die volgens de uitvinding in kombinatie met de betreffende noodloopregeling wordt aangewend, wordt hieraan een oplossing geboden door gebruik te maken van afzonderlijke regelmiddelen die parallel geplaatst staan en die respektievelijk in het aanleggen en afblazen van de druk kunnen voorzien. Doordat hierdoor het gebruik van een permanente opening kan worden uitgesloten, wordt vermeden dat een onnodig grote hoeveelheid medium dient te worden opgepompt om tot een toereikende regeling te kunnen komen. 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 



  Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch een transmissie-eenheid volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 op een grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 1 met F2 is aangeduid ; figuur 3 een praktische uitvoeringsvorm weergeeft van het gedeelte dat in figuur 1 met F3 is aangeduid ; figuur 4 op een kleinere schaal een geschematiseerde doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur 3. 



  Zoals weergegeven in figuren 1 tot 3 heeft de uitvinding betrekking op een transmissie-eenheid 1 van het type dat gebruik maakt van een kontinu variabele overbrenging 2. 



  De kontinu variabele overbrenging 2 bestaat hierbij uit een primaire poelie 3 op een ingaande as   4 ;   een sekundaire poelie 5 op een uitgaande as   6i   een eindloos overbrengingselement 7 tussen de beide poelies 3 en 5, zoals een riem ; een primaire drukcilinder 8 die met de primaire poelie 3 samenwerkt ; en een sekundaire drukcilinder 9 die met de sekundaire poelie 5 samenwerkt, waarbij de poelies 3 en 5 en de drukcilinders 8 en 9 toelaten dat de loopstralen van het eindloos overbrengingselement 7 op de poelies 3 en 5, en bijgevolg de overbrengingsverhouding kunnen worden gewijzigd. 



  Hiertoe zijn elk der beide poelies 3 en 5 zoals bekend V-vormig en vertonen elk onderling axiaal verschuifbare schijfhelften 10-11 en 12-13. 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 



  Zoals nog is weergegeven in de figuur 1 wordt de ingaande as 4 aangedreven door de motor 14 van het voertuig, via een omkeereenheid 15 die hierna nog wordt beschreven. De uitgaande as 6 voorziet in de aandrijving van de wielen 16 via een aantal niet weergegeven overbrengingen en een differentieel 17. 



  De overbrengingsverhouding van de kontinu variabele overbrenging 2 wordt in funktie van verschillende parameters geregeld. Hierbij worden de drukken in de drukcilinders 8 en 9 in funktie van stuursignalen 18 en 19, afkomstig van een stuureenheid 20, ingesteld, met behulp van een drukregelcircuit 21. 



  Het drukregelcircuit 21 kan op verschillende wijzen zijn opgebouwd. Bij wijze van voorbeeld is in de figuur een drukregelcircuit weergegeven dat bestaat uit pulsgestuurde elektromagnetische ventielen 22 en 23, die door de elektrische stuursignalen 18 en 19 worden aangestuurd en die een overeenstemmende hydraulische stuurdruk afleveren ; een primair en sekundair hulpregelventiel, respektievelijk 24 en 25, die door middel van de ventielen 22 en 23 worden aangestuurd ; en regelventielen 26 en 27 die op hun beurt worden aangestuurd door de hulpregelventielen 24 en 25 en die via leidingen 28-29 en 30-31 de druk in de respektievelijke drukcilinders 8 en 9 regelen. 



  Het drukregelcircuit 21 wordt hierbij gevoed door middel van een pomp 32, met hydraulisch medium afkomstig uit een reservoir 33. 



  Het medium wordt vanaf de pomp 32 aan de hulpregelventielen 24 en 25 toegevoerd via leidingen 30 en 34, een drukreduceerventiel 35, leiding 36 en een drukregelventiel 37 dat via een leiding 38 in een konstante druk aan de ingangen 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 van de hulpregelventielen 24 en 25 voorziet. De ventielen 22 en 23 worden gevoed via een drukregelventiel 39, dat in een konstante druk, lager dan de eerstgenoemde konstante druk, aan de ingangen 40 en 41 van de ventielen 22 en 23 voorziet. 



  De regelventielen 26 en 27 zijn doorgaans in serie geplaatst. Hierbij wordt het opgepompte hydraulische medium eerst via leidingen 34-30 en poort 42 aan het regelventiel 27 toegevoerd. Afhankelijk van de plaats van het kleplichaam 43 van dit regelventiel 27 wordt een gedeelte van het medium in mindere of meerdere mate via een poort 44 afgevoerd en kan de druk in de leidingen 30-31 en dus ook in de primaire drukcilinder 8 worden gewijzigd. 



  Het aan de poort 44 afgevoerde medium wordt aan het regelventiel 26 toegevoerd. Het via een poort 45 hieraan toegevoerde medium wordt dan weer, afhankelijk van de stand van het kleplichaam 46 van het regelventiel 26 afgevoerd via een poort 47, zodanig dat de druk aan de poort 47, welke met leiding 28 in verbinding staat, en dus ook de druk in de drukcilinder 9 kan worden gewijzigd. Het via de poort 47 afgevoerde medium wordt naar de aanzuigzijde van de pomp 32 gevoerd, wat zoals hierna beschreven kan gebeuren langs verschillende verbruikers van medium. 



  Om te bekomen dat zowel de kracht uitgeoefend door de primaire drukcilinder 8 als de kracht uitgeoefend door de sekundaire drukcilinder 9 optimaal kunnen worden ingesteld, vertoont de eerste drukcilinder 8 in deze uitvoering een groter drukoppervlak dan de sekundaire drukcilinder 9. Hierdoor kan op ieder ogenblik in de leiding 29 een kleinere druk gehandhaafd worden dan in de leiding 31, wat noodzakelijk is om de voornoemde serieschakeling van de regelventielen 26 en 27 te kunnen realiseren en om te 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 bekomen dat aan de primaire drukcilinder 8 indien nodig toch een grotere kracht kan worden gerealiseerd dan aan de sekundaire drukcilinder 9, onafhankelijk van het feit dat de druk in de leiding 29 steeds lager is dan in de leiding 
 EMI12.1 
 31. 



  De precieze werking van het drukregelcircuit 21 is op zieh bekend en kan bovendien eenvoudig uit de bijgaande figuren worden afgeleid en wordt hierna dan ook niet verder toegelicht. 



  Zoals schematisch is weergegeven in figuur   1,   en meer in detail in figuur 3, bestaat de voornoemde omkeereenheid 15 uit een overbrenging 48, doorgaans een planetaire overbrenging, en koppelmiddelen, meer speciaal een vooruitkoppeling 49 en een achteruitkoppeling 50, om afwisselend welbepaalde gedeelten van de overbrenging 48 onderling te blokkeren, zodanig dat de uitgaande as van de omkeereenheid 15, die gekoppeld is met de voornoemde as 4, naar keuze met dezelfde draaizin of tegengestelde draaizin dan de motoras 51 wordt aangedreven. 



  Omkeereenheden 15 die gebruik maken van een planetaire overbrenging 48 zijn algemeen bekend. De opbouw en werking kan uit figuren 3 en 4 worden afgeleid. Bij de bekrachtiging van de vooruitkoppeling 49 wordt de draaibeweging van de ingaande as 52, die gekoppeld is met de motoras 51, via een planetendrager 53, de gesloten koppeling 49 en met de as 4 meedraaiende konstruktiedelen 54-55 rechtstreeks op deze as 4 overgedragen. Bij het bekrachtigen van de achteruitkoppeling 50 wordt een tandkrans 56 geblokkeerd die met planeetwielen 57 van de planetendrager 53 samenwerkt, zodanig dat de draaibeweging van de as 52 via de planetendrager 53, de planeetwielen 57 en een zonnewiel 58 omgekeerd op de as 4 wordt overgedragen. 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 



  De vooruitkoppeling 49 en achteruitkoppeling 50 bestaan uit natte-platenkoppelingen. Deze koppelingen maken zoals weergegeven in figuur 3 gebruik van wrijvingsplaten 59-60 en 61-62 die tegen elkaar kunnen worden gedrukt door middel van drukcilinders 63 en 64 via aandrukdelen 65 en 66. 



  De ingeschakelde drukcilinder 63 of 64, wordt in funktie van de gewenste rijrichting bekrachtigd door hieraan medium onder druk toe te voeren, waarbij de toevoer geschiedt via een leiding 67 en een handbediend ventiel 68 dat in verbinding staat met de pook 69 van het voertuig en via leidingen 70 en 71. De toevoer van medium aan de leiding 67 kan op verschillende wijzen gebeuren. In het weergegeven voorbeeld is de leiding 67 hiertoe, zoals hierna nog wordt beschreven onrechtstreeks op de uitgang 72 van het drukreduceerventiel 35 aangesloten. 



  Volgens de uitvinding wordt de transmissie-eenheid 1 in noodloop volgens de in de inleiding genoemde werkwijze geregeld. Hiertoe is zij voorzien van een noodloopschakeling 73, met als kenmerk dat deze schakeling een regeling omvat die toelaat dat de sekundaire druk, met andere woorden de druk in de drukcilinder 9 in noodloop kan dalen, waarbij deze bij voorkeur pas daalt vanaf het ogenblik dat de normale maximale primaire druk, met andere woorden de maximale druk in de primaire drukcilinder 8, is bereikt. De normale maximale druk is de druk die maximaal tijdens de normale werking wordt aangelegd en is ook de druk waarvoor de drukcilinder 8 berekend is. 



  Deze noodloopschakeling 73 bestaat volgens de uitvinding bij voorkeur in de kombinatie van eerste middelen 74 die bij het falen van de elektronische sturing het primaire regelcircuit, in dit geval het hulpregelventiel 24, aansturen in funktie van het toerental van de motoras 51 en 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 tweede middelen 75 die bij het bereiken van een welbepaalde druk in de primaire drukcilinder 8 een daling van de druk in de sekundaire drukcilinder 9 tot stand brengen. 



  In het weergegeven voorbeeld van figuren 1 en 2 bestaan de eerste middelen 74 uit, enerzijds, een ventiel 76 dat ervoor zorgt dat de stuurlijn van het primaire circuit bij noodloop van de elektronische sturing wordt ontkoppeld, met andere woorden ervoor zorgt dat de verbinding tussen het ventiel 22 en het hulpregelventiel 24, welke gevormd is door op het ventiel 76 aansluitende leidingen 77 en 78, bij noodloop onderbroken wordt, en de leiding 78 verbonden wordt met een leiding 79 waarin een druk heerst die evenredig is met het toerental van de pomp 32 en met het toerental van de motoras 51 en, anderzijds, een restriktie 80 die een drukopbouw in de voornoemde leiding 79 toelaat. 



  Het ventiel 76 bezit bij voorkeur een veerbelast kleplichaam 81 waaraan via een poort 82 een zodanige druk wordt aangelegd op het ogenblik dat de elektronika van de sturing faalt, dat het kleplichaam 81 tegen de kracht van de betreffende veer 83 wordt verplaatst. Hiertoe staat deze poort 82 via een leiding 84 in verbinding met de uitgang met het ventiel 22, waarbij dit laatste zodanig is opgevat dat bij het uitvallen van de elektronika automatisch een verbinding ontstaat tussen de ingang 41 en de uitgang ervan, en de doorgelaten druk maximaal wordt. 



  Verder is het ventiel 76 zodanig opgevat dat tijdens de normale werking de voornoemde leiding 79 via poorten 85 en 86 vrij in verbinding staat met een afvoerleiding 87, en het ventiel 22 via de leiding 77, via poorten 88 en 89 en via de leiding 78 in verbinding staat met het hulpregelventiel 24, terwijl bij het verplaatsen van het kleplichaam 81 de poort 86 wordt gesloten en het hydraulisch medium 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 gedwongen wordt langs de restriktie 80 weg te stromen, en tevens de poort 88 wordt afgesloten en de poort 89 in verbinding wordt gesteld met een poort 90 waaraan de druk uit de leiding 79 is aangelegd, zodanig dat deze druk in de aansturing van het hulpregelventiel 24 voorziet. 



  De voornoemde tweede middelen 75 bestaan in het weergegeven voorbeeld uit een ventiel 91 dat bij het bereiken van een welbepaalde druk in de leiding 79 een verbinding maakt tussen de primaire drukcilinder 8 en de sekundaire drukcilinder 9. Hiertoe kan zoals weergegeven gebruik worden gemaakt van een ventiel 91 met een veerbelast kleplichaam 92 waaraan via een poort 93 de druk van de leiding 79 kan worden aangelegd, via een leiding 94, waarbij dit kleplichaam 92 door verschuiving tegen de kracht van de veer 95 een verbinding vormt tussen een poort 96 die via een leiding 97 en verder de leiding 29 in verbinding staat met de primaire drukcilinder 8 en een poort 98 die via een leiding 99 en voornoemde leidingen 34 en 31 in verbinding staat met de sekundaire drukcilinder 9. 



  Het ventiel 91 is zodanig gekoncipieerd dat de druk in de leiding 79 zodanig kan stijgen dat de overbrenging 2 opschakelt tot de maximaal toegestane druk in de drukcilinder 8 bereikt is en dan pas een verbinding tussen de poorten 96 en 98 wordt gemaakt, die toelaat dat de druk in de drukcilinder 9 daalt tot hij gelijk is aan deze in de drukcilinder 8 en zodoende de overbrenging 2 verder opschakelt. 



  De noodloopschakeling 73 is verder nog voorzien van een beveiliging die de stuurdruk bij noodloop, t. t. z. de druk in de leiding 79 beperkt tot een welbepaalde waarde om beschadigingen bij extreem hoge drukken uit te sluiten. De beveiliging wordt gevormd door een poort 100 in het ventiel 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 91, die bij een extreem hoge druk in de leiding 79 toelaat dat medium via deze poort 100 wegstroomt. 



  De werking van de noodloopschakeling 73 kan eenvoudig uit figuren 1 en 2 en de voorgaande beschrijving worden afgeleid en is hoofdzakelijk als volgt. 



  Bij het falen van de elektronische aansturing ontstaat in het ventiel 23 een vrije doorgang. Hierdoor wordt de druk die permanent aanwezig is aan de ingang 41 van het ventiel 23 via de leiding 84 aan de poort 82 van het ventiel 76 aangelegd, waardoor het kleplichaam 81 naar rechts wordt geplaatst. 



  Hierdoor wordt bekomen dat de druk in de primaire drukcilinder 8 wordt geregeld in funktie van de druk in de leidingen 78-79, welke vanwege de restriktie 80 evenredig is met het debiet van de pomp 32 en dus met het toerental van de motoras 51. Hierdoor schakelt de overbrenging 2 op en is het mogelijk weg te rijden wanneer de voornoemde elektronika faalt. 



  Van zodra de druk in de primaire drukcilinder 8 maximaal is, schuift het kleplichaam 92 naar links en worden de drukcilinders 8 en 9 met elkaar verbonden, zodat de druk in de sekundaire drukcilinder 9, die normaal hoger is dan de maximale druk in de primaire drukcilinder 8, daalt, en de overbrenging 2 verder opschakelt. 



  Hierdoor wordt bekomen dat in noodloop een opschakeling over een wijd bereik mogelijk is en ook in noodloop een redelijk rijgedrag van het voertuig voorhanden is. 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 Zoals beschreven in de inleiding wordt het voornoemde geheel bij voorkeur ook uitgerust met een bijzonder voordelig koelcircuit. 



  Inderdaad, om de voornoemde wrijvingsplaten 59-60-61-62 te koelen, wordt hieraan hydraulisch medium toegevoerd, wat bij de bestaande uitvoeringen gebeurt door hiertoe het medium uit de leidingen 70 en 71 te benutten, wat tot de in de inleiding genoemde nadelen leidt. 



  Volgens de uitvinding wordt aan deze nadelen verholpen door de koppelmiddelen, waarmee de vooruitkoppeling 49 en de achteruitkoppeling 50 worden bedoeld, te koelen door middel van een koelcircuit 101 dat een toevoer 102 voor hydraulisch medium vertoont die gescheiden is van de toevoer 103 die in de bekrachtiging van de koppelmiddelen voorziet. 



  De toevoer 102 staat bij voorkeur via leidingen 104-105-106 in verbinding met de poort 47 van het primair regelventiel 26. 



  Zoals weergegeven in de bijgaande figuren 1 en 2 verloopt de toevoer van koelmedium bij voorkeur ook via een schakelventiel 107, dat gekoppeld is met het ventiel 68, zodanig dat uitsluitend koelmedium aan de ingeschakelde koppeling 49 of 50, respektievelijk via leidingen 108 en 109 wordt toegevoerd. De ventielen 68 en 107 kunnen in eenzelfde huis 110 zijn ondergebracht en eenzelfde kleplichaam 111 bezitten. 



  De gescheiden toevoer van koelmedium wordt bij voorkeur geregeld door middel van een regelventiel 112, onafhankelijk van de bekrachtigingsdruk waarmee de drukcilinders 63 en 64 worden bevolen. Dit regelventiel 112 vertoont bij voorkeur een veerbelast kleplichaam 113, dat afhankelijk 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 van de druk in de leiding 104 meer of minder vloeistof uit deze leiding laat ontsnappen, via een uitlaatpoort 114, waardoor een drukregeling in de leidingen 104-105-106 tot stand wordt gebracht, en dus ook in de koeltoevoer van de ingeschakelde koppeling 49 of 50. 



  Om een optimale regeling toe te laten, meer speciaal om te bekomen dat het koeldebiet regelbaar is en niet abnormaal groot wordt, is in de toevoer een restriktie 115 aangebracht. 



  In de gescheiden toevoer van het medium dat benut wordt om de voornoemde koppelingen 49 en 50 te koelen, is bij voorkeur een koeler 116 ingebouwd, bijvoorbeeld stroomafwaarts van de restriktie 115. 



  In de leiding 105 kan een aftakking 117 aangebracht zijn om het eindloos overbrengingselement 7 te smeren en/of te koelen, bijvoorbeeld via een bandsmeerpijp 118. 



  De werking van het koelcircuit 101 kan uit figuren 1 tot 3 en de voorgaande beschrijving worden afgeleid. De koeling gebeurt doordat een gedeelte van het medium afkomstig van de leiding 104 via leidingen 105-106 en 108 of 109 aan de ingeschakelde koppeling 49 of 50 wordt toegevoerd, waarbij dit medium onderweg in de koeler 116 op een lage temperatuur wordt gebracht. 



  Het regelventiel 112 zorgt ervoor dat de toevoer van koelmedium evenredig geschiedt met het toevoerdebiet van de pomp 32 en dus met het toerental van de motor 14 van het voertuig. 



  Het is duidelijk dat het regelventiel 112 niet noodzakelijk zoals hiervoor beschreven hoeft te funktioneren. Volgens 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 een variante kan immers ook gebruik worden gemaakt van een door middel van een stuureenheid of dergelijke gestuurd ventiel, waarbij de aansturing in funktie van verschillende parameters gebeurt, bijvoorbeeld in funktie van temperatuurmetingen aan de respektievelijke koppelingen 49 en 50. 



  De uitvoering van de bijgaande figuur biedt echter het voordeel dat geen supplementaire elektronische stuurmiddelen noodzakelijk zijn. 



  Volgens de voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de transmissie-eenheid   l ook   nog voorzien van koppelingsregeling 119, die zoals reeds vermeld in de inleiding het voordeel biedt dat de druk in de koppelingen 49 en 50 kan geregeld worden zonder dat er enig noemenswaardig verlies is van hydraulisch medium. 



  Volgens de uitvinding vertoont deze koppelingsregeling 119 hiertoe het kenmerk dat de toevoer 120 en de afvoer 121 van hydraulisch medium voor het bekrachtigen van de koppelingen 49 en 50 gescheiden zijn van elkaar. Meer speciaal wordt hiertoe gebruik gemaakt van afzonderlijke regelmiddelen, die in het weergegeven voorbeeld bestaan uit regelventielen 122 en 123, bij voorkeur elektromagnetisch gestuurde ventielen, die parallel geplaatst staan en die de koppelingsdruk rechtstreeks kunnen regelen. 



  Hierbij wordt hydraulisch medium via leidingen 34,30, 124 en 125 aan het regelventiel 64 toegevoerd. De toegevoerde druk wordt hierbij op een konstante waarde afgeregeld, bijvoorbeeld door middel van het voornoemde drukreduceerventiel 35 en een drukregelventiel 126. 



  Het regelventiel 122 staat met zijn uitgang 127 via leidingen 128 en 67, via het voornoemde manueel ventiel 68 en via de leidingen 70 en 71 in verbinding met de drukcylinder 

 <Desc/Clms Page number 20> 

 63 of 64 van respektievelijk de vooruitkoppeling 49 of de achteruitkoppeling 50. Het regelventiel 122 heeft een regelbare doortocht, zodat de doorlaat van medium progressief regelbaar is. Hiertoe kan dit regelventiel 122 pulsgestuurd zijn, waarbij bijvoorbeeld de pulsbreedte wordt gewijzigd. 



  Het tweede regelventiel 123 is met zijn ingang 129 parallel aangesloten op de leiding 128, terwijl de uitgang 130 is gevormd door een afblaasopening, met andere woorden een uitgang waarlangs het medium vrij kan weglopen naar het reservoir 33. 



  Het tweede regelventiel 123 is bij voorkeur een tweestandenventiel, met andere woorden een ventiel dat ofwel gesloten is, ofwel volledig geopend is. 



  De beide regelventielen 122 en 123 zijn onderling zodanig gekoppeld dat het regelventiel 123 enkel open wordt gezet als het eerste regelventiel 122 dicht staat. 



  De regelventielen 122 en 123 worden aangestuurd door middel van een stuureenheid 131, die eventueel geïntegreerd is in de voornoemde stuureenheid 20. 



  Verder wordt opgemerkt dat in ieder van de zuigers van de drukcilinders 63 en 64 een kleine opening, respektievelijk 132 en 133 in figuur 3, aanwezig is, die toelaat dat het medium langzaam hieruit kan weglekken. 



  De werking van de koppelingsregeling 119 is als volgt. In het regelventiel 122 kan een verbinding worden gemaakt tussen de leiding 125 en de drukcilinder 63 of 64 van de ingeschakelde koppeling 49 of 50, waardoor de koppelingsdruk in de betreffende koppeling stijgt. Door het 

 <Desc/Clms Page number 21> 

 regelventiel 122 te sluiten kan men de koppelingsdruk langzaam laten dalen, doordat het hydraulisch medium in de betreffende drukcilinder 63 of 64 dan langzaam via de opening, hetzij 132, hetzij 133 weglekt. 



  Indien de koppelingsdruk echter snel moet dalen, wordt het eerste regelventiel 122 gesloten en het tweede regelventiel 123 geopend, waardoor de druk plots wegvalt. 



  Het is duidelijk dat op deze wijze vrijwel geen verlies van hydraulisch medium ontstaat tijdens het regelen, daar de openingen 132 en 133 zeer klein kunnen zijn. 



  Het is ook niet uitgesloten deze openingen weg te laten en iedere gewenste drukdaling uitsluitend door het regelventiel 123 te realiseren of door nog een ander ventiel. 



  De voornoemde noodloopschakeling 73 kan verder nog voorzien zijn van een ventiel 134 dat de koppelingsregeling 119 uitschakelt in geval van noodloop, zodat een ongewenst funktioneren van   een   van de regelventielen 122 of 123 geen ongewenste effekten in de aansturing van de koppelingen 49 en 50 teweegbrengt. Dit ventiel 134 vertoont eveneens een veerbelast kleplichaam 135 waarop via een poort 136 een druk wordt uitgeoefend in geval van noodloop, wat hiertoe ook op de leiding 84 is aangesloten. Het ventiel 134 is hierbij zodanig opgevat dat de voornoemde leidingen 128 en 67 tijdens de normale werking worden verbonden via poorten 137 en 138, doch dat bij noodloop de poort 137 wordt afgesloten en de poort 138 wordt verbonden met een poort 139 waaraan via leidingen 140 en 141-38 een druk wordt aangelegd die permanent voorhanden is.

   Deze druk kan eventueel hydraulisch-mechanisch afgeregeld worden door middel van een ventiel 142 dat in de leidingen 140-141 is aangebracht. 

 <Desc/Clms Page number 22> 

 



  Bij het falen van de elektronische aansturing wordt de druk die permanent aanwezig is aan de ingang 41 van het ventiel 23 via de leiding 84 aan de poort 136 van het ventiel 134 aangelegd, waardoor het kleplichaam 135 naar links wordt verplaatst. 



  Hierdoor wordt de koppelingsregeling 119 volledig buiten werking gesteld en wordt de koppelingsdruk hydraulisch geregeld door de toevoer van medium via leidingen 141,140 en 67. 



  Bij voorkeur staat de noodloopschakeling 73 in serie achter het koelcircuit 101 geschakeld, met andere woorden wordt gevoed door het overtollige medium dat aan het koelcircuit 101 wordt afgelaten. 



  Verder kan nog in een aftakking 143 worden voorzien die de smering van de planetaire overbrenging 48 verzorgt. 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven   uitvoering-   vorm, doch de voornoemde werkwijze en transmissie-eenheid kunnen volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (13)

Konklusies.
1. - Werkwijze voor het regelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen, meer speciaal een transmissie-eenheid van het type dat, enerzijds, gebruik maakt van een kontinu variabele overbrenging (2), bestaande uit een primaire poelie (3) op een ingaande as (4), een sekundaire poelie (5) op een uitgaande as (6) en een tussen de poelies (3-5) aangebracht eindloos overbrengingselement (7), waarbij de loopstralen van het overbrengingselement (7) en bijgevolg de overbrengingsverhouding kunnen worden gewijzigd door de schijfhelften (10-11-12-13) van voornoemde poelies (3-5) onderling te verplaatsen, door middel van een primaire drukcilinder (8) die samenwerkt met de primaire poelie (3) en een sekundaire drukcilinder (9) die samenwerkt met de sekundaire poelie (5), en anderzijds, gebruik maakt van een dubbele drukregeling,
waarbij zowel de druk in de primaire drukcilinder (8) als de druk in de sekundaire drukcilinder (9) door middel van een sturing worden bevolen, respektievelijk door middel van een primair drukregelcircuit en een sekundair drukregelcircuit, waarbij de nodige drukken geleverd worden door een hydraulisch medium dat op druk wordt gebracht met behulp van een door middel van de motor (14) van het motorvoertuig aangedreven pomp (32), daardoor gekenmerkt dat in noodloop, bij het falen van de voornoemde sturing, enerzijds, de primaire druk, met andere woorden de druk in de primaire drukcilinder (8), wordt aangestuurd in funktie van het debiet van de voornoemde pomp (32) en, anderzijds, een daling van de druk in de sekundaire drukcilinder (9) tot stand wordt gebracht.
2.-Werkwijze volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat de sekundaire druk, met andere woorden de druk in de sekundaire drukcilinder (9) wordt verminderd nadat de <Desc/Clms Page number 24> primaire druk, in noodloop, een vooropgestelde waarde heeft bereikt.
3.- Werkwijze volgens konklusie 2, daardoor gekenmerkt dat de sekundaire druk wordt verminderd van zodra de primaire druk in noodloop zijn normale maximale waarde heeft bereikt.
4.- Werkwijze volgens konklusie 3, daardoor gekenmerkt dat de sekundaire druk hierbij gelijk wordt gemaakt aan de primaire druk.
5.-Transmissie-eenheid voor motorvoertuigen, die de werkwijze van konklusie 1 toepast, meer speciaal een transmissie-eenheid (1) van het genoemde type, daardoor gekenmerkt dat zij is voorzien van een dubbele drukregeling die elektronisch wordt gestuurd ; en dat zij een noodloopschakeling (73) bevat die bestaat in de kombinatie van eerste middelen (74) die bij het falen van de elektronische sturing het primaire drukregelcircuit aansturen in funktie van het debiet van de pomp (32) die het hydraulisch medium levert en tweede middelen (75) die bij het bereiken van een welbepaalde druk in de primaire drukcilinder (8) een daling van de druk in de sekundaire drukcilinder (9) tot stand brengen.
6.-Transmissie-eenheid volgens konklusie 5, daardoor gekenmerkt dat de eerste middelen (74) bestaan uit, enerzijds, een ventiel (76) dat ervoor zorgt dat de stuurlijn van het primaire drukregelcircuit bij noodloop van de elektronische sturing wordt ontkoppeld en verbonden wordt met een leiding (79) waarin een druk heerst die evenredig is met de opvoerdruk van de pomp die het hydraulische medium levert en, anderzijds, een restriktie (80) die een drukopbouw in de voornoemde leiding (79) toelaat. <Desc/Clms Page number 25>
7.-Transmissie-eenheid volgens konklusie 5 of 6, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde tweede middelen (75) bestaan uit een ventiel (91) dat bij het bereiken van de voornoemde druk in de primaire drukcilinder (8) een verbinding maakt tussen de primaire drukcilinder (8) en de sekundaire drukcilinder (9).
8.-Transmissie-eenheid volgens konklusie 7, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde ventiel (91) een verbinding maakt op het ogenblik dat de maximale druk in de primaire drukcilinder (8) wordt bereikt.
9.-Transmissie-eenheid volgens een der konklusies 5 tot 8, daardoor gekenmerkt dat zij een omkeereenheid (15) bevat, met hydraulisch gestuurde koppelmiddelen, meer speciaal een vooruitkoppeling (49) en een achteruitkoppeling (50) die toelaten de rijrichting te bepalen ; dat zij een hydraulisch circuit bevat waarvan het hydraulisch medium benut wordt voor zowel de bekrachtiging als koeling van de voornoemde koppelmiddelen ; en dat zij een toevoer (102) van hydraulisch medium voor de koeling van de voornoemde koppelmiddelen bevat die gescheiden is van de toevoer (103) voor de bekrachtiging van deze koppelmiddelen.
10.-Transmissie-eenheid volgens konklusie 9, daardoor gekenmerkt dat de toevoer (102) voor de koeling en de toevoer (103) voor de bekrachtiging van de koppelmiddelen elk een afzonderlijke regeling bezitten.
11.-Transmissie-eenheid volgens een der konklusies 5 tot 10, daardoor gekenmerkt dat zij een omkeereenheid (15) bevat, met hydraulisch gestuurde koppelmiddelen, meer speciaal een vooruitkoppeling (49) en een achteruitkoppeling (50) die toelaten de rijrichting te bepalen ; en dat zij is voorzien van een koppelingsregeling (119) met <Desc/Clms Page number 26> een toevoer (120) en een afvoer (121) van hydraulisch medium voor het bekrachtigen van de voornoemde koppelmiddelen, met andere woorden de vooruitkoppeling (49) en de achteruitkoppeling (50), die van elkaar gescheiden zijn.
12.-Transmissie-eenheid volgens konklusie 11, daardoor gekenmerkt dat de koppelingsregeling (119) hoofdzakelijk bestaat uit een elektromagnetisch gestuurd regelventiel (122) waarmee in meerdere of mindere mate medium aan de drukcilinder (63-64) van de betreffende koppeling (49-50) kan worden doorgelaten en een regelventiel (123) waarmee de druk in de drukcilinder (63-64) plots wordt afgeblazen, waarbij het laatstgenoemde regelventiel (123) uitsluitend kan worden geopend wanneer het eerstgenoemde regelventiel (122) gesloten is.
13.-Transmissie-eenheid volgens een der konklusies 11 of 12, daardoor gekenmerkt dat de noodloopschakeling (73) een ventiel (134) bevat dat de koppelingsregeling (119) uitschakelt in geval van noodloop.
BE9500146A 1995-02-21 1995-02-21 Werkwijze voor het regelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen bij noodloop en transmissie-eenheid die volgens deze werkwijze wordt geregeld. BE1009148A3 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9500146A BE1009148A3 (nl) 1995-02-21 1995-02-21 Werkwijze voor het regelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen bij noodloop en transmissie-eenheid die volgens deze werkwijze wordt geregeld.

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9500146A BE1009148A3 (nl) 1995-02-21 1995-02-21 Werkwijze voor het regelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen bij noodloop en transmissie-eenheid die volgens deze werkwijze wordt geregeld.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1009148A3 true BE1009148A3 (nl) 1996-12-03

Family

ID=3888799

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9500146A BE1009148A3 (nl) 1995-02-21 1995-02-21 Werkwijze voor het regelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen bij noodloop en transmissie-eenheid die volgens deze werkwijze wordt geregeld.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1009148A3 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0982512A3 (en) * 1998-08-26 2002-07-10 Honda Giken Kogyo Kabushiki Kaisha Clutch hydraulic controller

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2340487A1 (fr) * 1976-02-09 1977-09-02 Doornes Transmissie Bv Procede et dispositif d'entrainement a variation continue
EP0324928A2 (de) * 1988-01-22 1989-07-26 Ford-Werke Aktiengesellschaft Getriebesteuerung für ein stufenlos arbeitendes Getriebe
EP0412758A2 (en) * 1989-08-09 1991-02-13 Toyota Jidosha Kabushiki Kaisha Hydraulic control apparatus for belt-and-pulley type continuously variable transmission, incorporating fail-safe protective means
EP0487128A1 (en) * 1990-11-22 1992-05-27 VCST, naamloze vennootschap Device for the control of an automatic transmission in a motor vehicle
EP0498210A1 (en) * 1991-01-22 1992-08-12 Honda Giken Kogyo Kabushiki Kaisha Control system for continuously variable transmission
WO1995014872A1 (de) * 1993-11-27 1995-06-01 Robert Bosch Gmbh Elektrohydraulische regelgetriebesteuerung

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2340487A1 (fr) * 1976-02-09 1977-09-02 Doornes Transmissie Bv Procede et dispositif d'entrainement a variation continue
EP0324928A2 (de) * 1988-01-22 1989-07-26 Ford-Werke Aktiengesellschaft Getriebesteuerung für ein stufenlos arbeitendes Getriebe
EP0412758A2 (en) * 1989-08-09 1991-02-13 Toyota Jidosha Kabushiki Kaisha Hydraulic control apparatus for belt-and-pulley type continuously variable transmission, incorporating fail-safe protective means
EP0487128A1 (en) * 1990-11-22 1992-05-27 VCST, naamloze vennootschap Device for the control of an automatic transmission in a motor vehicle
EP0498210A1 (en) * 1991-01-22 1992-08-12 Honda Giken Kogyo Kabushiki Kaisha Control system for continuously variable transmission
WO1995014872A1 (de) * 1993-11-27 1995-06-01 Robert Bosch Gmbh Elektrohydraulische regelgetriebesteuerung

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0982512A3 (en) * 1998-08-26 2002-07-10 Honda Giken Kogyo Kabushiki Kaisha Clutch hydraulic controller

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1001907C2 (nl) Aandrijfeenheid met een kegelschijf-omspannings-overbrenging.
JP5716845B2 (ja) 油圧制御装置及び車両制御装置
JP6828060B2 (ja) 要求に応じたクラッチ注油を伴う液圧クラッチ作動システム
US7111458B2 (en) Electrical loop flushing system
JPH09112640A (ja) 連続可変伝動装置
JP2011064251A (ja) 自動変速機の油圧回路
CN102422059A (zh) 自动变速器的液压控制装置
JP2000506253A (ja) 拡張されたハンド切換え弁を備えた無段変速機のための油圧緊急制御装置
KR100932713B1 (ko) 조절 가능한 파워 트랜스미션 클러치 및 선박용 트랜스미션
BE1004750A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid bij motorvoertuigen.
KR100382683B1 (ko) 내연기관과변속기사이에배열된마찰클러치용유압식긴급제어장치
BE1004805A3 (nl) Inrichting voor het regelen van een automatische transmissie-eenheid.
US5971876A (en) Hydraulic emergency control for changing hydraulic oil pressure in the hydraulic conical pulley axial adjustment mechanism of a continuously variable transmission for varying the clamping force ratio
EP2041457B1 (en) Vehicular belt-driven continuously variable transmission and control method thereof
JP3970322B2 (ja) 無段変速機のハイドロリック式の円錐プーリ軸方向調節装置におけるハイドロリックオイル圧を変速比に関連して変えるためのハイドロリック緊急制御装置
KR20010075611A (ko) 부하시 변속 가능한 역전 기어박스
US4642069A (en) Hydraulic control system for continuously variable transmission
NL8403442A (nl) Een snelle schakelverhoudingtoename gevende drukregelinrichting voor hydraulische vloeistof voor een continu variabele automobieltransmissie.
JP4608102B2 (ja) 無段変速式の伝動装置のためのハイドロリック制御装置
BE1009148A3 (nl) Werkwijze voor het regelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen bij noodloop en transmissie-eenheid die volgens deze werkwijze wordt geregeld.
BE1009140A6 (nl) Werkwijze voor het koelen van een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen en transmissie-eenheid die volgens deze werkwijze wordt gekoeld.
BE1009149A6 (nl) Transmissie-eenheid voor motorvoertuigen.
JP2000515956A (ja) 無段調節可能な巻掛け伝動装置においてコンスタントな締付け比を調節するための液圧非常制御装置
US6527668B2 (en) Hydraulic system
US6623387B1 (en) Hydraulic controller for a continuously variable transmission

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Owner name: VCST N.V.

Effective date: 19990228