BE1000900A4

BE1000900A4 - Meet-en detektie-inrichting voor het bepalen van de plaats van een breuk in een kettingdraad bij weefmachines.

Info

Publication number: BE1000900A4
Application number: BE8700983A
Authority: BE
Original assignee: Picanol Nv
Priority date: 1987-09-02
Filing date: 1987-09-02
Publication date: 1989-05-09
Also published as: JPH01148843A; EP0310154B1; US4872488A; DE3863043D1; EP0310154A1

Abstract

Meet- en detektie-inrichting voor het bepalen van de plaats van een breuk in een kettingdraad bij weefmachines, daardoor gekenmerkt dat zij hoofdzakelijk bestaat in twee draadgeleidingselementen (14, 15) op een afstand van elkaar geplaatst, die tegen de ketting (2) van een weefmachine kunnen gepresenteerd worden; middelen (16) om de gebroken kettingdraad (11) vast te nemen en tussen de draadgeleidingselementen (14, 15) te brengen; detektoren en/of meetelementen (17,18,19,28,29,30) die aan de draadgeleidingselementen (14, 15) en/of de voornoemde middelen (16) zijn aangebracht, en die door een vastgenomen kettingdraad (11) kunnen beinvloed worden; en een verwerkingseenheid (20) om de door middel van de detektoren bekomen gegevens te verwerken.

Description

<Desc/Clms Page number 1>
lieet-en detektie-inr ichting voor het bepalen van de plaats
EMI1.1
van een breuk in een kettingdraad bij weefmachines. van een breuk in een kettingdraad bi; weefmachines.

Deze uitvinding heeft betrekking op een meet-en detektie-inrichting voor het bepalen van de plaats van een breuk in een kettingdraad bij weefmachines. Meer speciaal betreft zij een inrichting waarmee gekontroleerd kan worden of een gebroken kettingdraad loskomt of verstrengeld is, en/of aan welke zijde van de inrichting de breuk gesitueerd is, en/of op welke afstand de breuk zieh t. o. v. deze inrichting bevindt.

Tevens kan de meet-en detektie-inrichting volgende uitvinding aangewend worden om een draadgedeelte van een gebroken kettingdraad uit de ketting te verwijderen.

De huidige uitvinding betreft een meet-en detektie-inrichting voor het bepalen van de plaats van een kettingdraad bij weefmachines, daardoor gekenmerkt dat zij hoofdzakelijk

bestaat in twee op een afstand van elkaar geplaatste draadgeleidingselementen die tot tegen de ketting van een weefmachine kunnen gepresenteerd worden ; middelen om de gebroken kettingdraad vast te nemen en tussen de draadgeleidingselementen te trekken ; detektoren en/of meetelementen die aan de draadgeleidingselementen en/of de voornoemde middelen zijn aangebracht, en die door een vastgenomen kettingdraad kunnen beïnvloed worden ; en een verwerkingseenheid om de d. m. v. de detektoren bekomen gegevens te verwerken.

De voornoemde detektoren kunnen, zoals uit de hiernavolgende beschrijving nog zal blijken, van verschillende aard zijn naargelang het juiste doel waarvoor men de meet-en detektie-inrichting wenst aan te wenden.

Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen worden hierna als voorbeelden zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch de meet-en detektie-inrichting weer- geeft in een weefmachine ; figuur 2 schematisch een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 3 in een curve het verloop weergeeft van een waarde

zoals deze uit de gegevens bepaald door middel van de inrichting volgens figuur 2 kan afgeleid worden ; figuren 4 en 5 nog twee varianten van de meet-en detektie-inrichting volgens de uitvinding weergeven.
EMI3.1

In figuur wordt schematisch een weefmachine weergegeven met als belangrijkste komponenten de kettingboom 1, de
1kettingdraden 2 de sleep 3, de kettingwachter 4 voorzien van kettingwachterlamellen 5, de kaders 6, de hevels 7, het riet 8, het doek 9 en de doekboom 10. Verder zijn in de figuur nog een gebroken kettingdraad 11 en de breuk 12 ervan aangeduid.

De meet-en detektie-inrichting 13 volgens de uitvinding wordt bij voorkeur tussen de kettingwachter 4 en de kaders 6 geplaatst, of kan in deze zone met de ketting 2 samenwerken. De plaatsing van de inrichting 13 tussen de kettingwachter 4 en de kaders 6 biedt als bijzonder voordeel dat een gebroken kettingdraad 11 hier eenvoudig kan weergevonden worden daar alle kettingdraden parallel aan elkaar liggen. Bovendien gebeuren meeste breuken 12 op deze plaats.

Zoals weergegeven in figuur 2 bestaat zulke inrichting 13 hoofdzakelijk in twee draadgeleidingselementen 14 en 15 op een afstand van elkaar geplaatst, die tot tegen de ketting 2 kunnen gepresenteerd worden, middelen 16 om een gebroken kettingdraad 11 vast te nemen en tussen de draadge-

leidingselementen 14 en 15 te trekken, en een aantal detektoren en meetelementen, respektievelijk 17 Le. m. 19. en een verwerkingseenheid 20 om de d. m. v. de detektoren en/of meetelementen 17 t. e. m. 19 bekomen gegevens te verwerken.

In de uitvoeringsvorm volgens figuur 2 bestaan de draadgeleidingselementen 14 en 15 uit volgens de lengterichting van de ketting 2 elastisch verbuigbare elementen, zoals lamellen of dergelijke, die aan een uiteinde, respektievelijk 21 en 22, vast ingeklemd zijn en aan hun andere uiteinden, respektievelijk 23 en 24, vrij zijn en met de gebroken kettingdraad 11 samenwerken.

De middelen 16 om de gebroken kettingdraad 11 vast te nemen en tussen de draadgeleidingselementen 14 en 15 te trekken bestaan volgens figuur 2 uit een vertikaal beweegbare haak 25.

De draadgeleidingselementen 14 en 15 zijn voorzien van detektoren 17 en 18 gevormd door rekstrookjes om de verbuiging van de elementen op te meten. De voornoemde middelen 16 zijn op hun beurt voorzien van een meetinrichting 19 om de verplaatsing H van de haak 25 t. o. v. bijvoorbeeld de ketting 2 te meten.

Tenslotte wordt nog opgemerkt dat teneinde een doeltreffende meting te kunnen uitvoeren de haak 25 bij voorkeur zodanig

uitgevoerd is dat de draad 11 een vrij grote wrijving gedurende het passeren door deze haak 25 ondervindt.

De werking van de inrichting volgens figuur 2 bestaat erin dat eerst de gebroken kettingdraad 11 d. m. v. de haak 25 wordt opgepikt, nadat voornoemde kettingdraad 11 van de overige kettingdraden 2 werd geîsoleerd bijvoorbee1d volgens een werkwijze zoals beschreven in de Europese oktrooiaanvrage 87201196 van aanvraagster, en tussen de draadgeleidingselementen 14 en 15 omhoog wordt getrokken volgens richting H. Indien de breuk 12 zoals weergegeven in figuur 2 aan de rechtse zijde van de inrichting 13 is gesitueerd, is het duidelijk de gebroken kettingdraad 11 gedurende de verplaatsing van de haak 25 niet langs- het uiteinde 23 zal bewegen, doch langs de haak 25 en het uiteinde 24 van het draadgeleidingselement 15.

Omwille van de wrijvinsverliezen in de haak 25 zijn de spanningen TI en T2 in de draadgedeelten 26 en 27, tussen respektievelijk de haak 25 en het draadgeleidingselement 14, enerzijds, en de haak 25 en het draadgeleidingselement 15, anderzijds, gedurende de beweging van de haak 25 verschillend van elkaar, waarbij Tl groter is dan T2. Dit resulteert in een verschillende kracht uitgeoefend op de uiteinden 23 en 24 van de draadgeleidingselementen 14 en 15 waardoor deze verschillend verbogen worden. Door middel van de rekstrookjes 17 en 18 kan zodoende een signaal gemeten worden evenredig met de spanningen Tl en T2,

wat dan verder in de verwerkingseenheid 20 kan worden aangewend.

Zo is bijvoorbeeld de verhouding van beide gemeten waarden gelijk aan de verhouding TI/T2. Zoals schematisch voorgesteld in figuur 3 is de waarde van deze verhouding zolang de draad in de haak 25 aanwezig is groter dan "1", van zodra deze uit de haak loskomt wordt deze terug "1". Op dat moment kan de verplaatsing H door middel van het meetelement 19 vastgesteld worden, waaruit dan ook de afstand L bekend is waar zieh de breuk heeft voorgedaan.

Anderzijds geeft de verhouding van de spanningen Tl en T2 ook weer aan welke zijde van de inrichting 13 de breuk 12 gesitueerd is. Indien immers, verschillend van figuur 2, de breuk 12 aan de linkse zijde van de inrichting 13 zou zijn is het duidelijk dat Tl/T2 kleiner is dan de waarde "1".

Volgens nog een andere mogelijkheid, meer speciaal voor figuur 2, kan men de haak 25 omhoog bewegen tot aan het draadgeleidingselement 15 geen verbuiging meer optreedt, wat betekent dat de gebroken kettingdraad 11 zieh volledig in de inrichting 13 bevindt, waarbij op dat moment H = L/2.

Bij voorkeur is de inrichting 13 van in de figuren niet weergegeven middelen voorzien waardoor de trekkracht die met

de haak 25 kan uitgeoefend worden beperkt blijft tot een bepaald maximum zodanig dat geen tweede breuk zal veroorzaakt worden. In dat geval kan de wever manueel ingrijpen, en zal hij manueel de plaats van de breuk bepalen.

In figuur 4 wordt nog een variante van de uitvinding weergegeven waarbij draadgeleidingselementen 14 en 15 worden aangewend die voorzien zijn van detektoren 28 en 29 die gevoelig zijn voor de beweging van de erlangs passerende kettingdraad 11. Deze kunnen bijvoorbeeld bestaan uit bewegingsgevoelige elementjes voorzien van een signaalgever.

Analoog aan de voorgaande uitvoeringsvorm kunnen deze signalen aangewend worden, hetzij om te bepalen aan welke zijde van de inrichting 13 de breuk 12 gesitueerd is of hetzij om de voornoemde lengte L te bepalen.

In figuur 5 wordt nog een variante weergegeven waarbij de middelen 16 om de gebroken kettingdraad vast te nemen voorzien zijn van een detektor 30, die in dit geval ook gevoelig is voor de verplaatsing van de gebroken kettingdraad 11 langs deze middelen 16. Deze detektor 30 bestaat bijvoorbeeld uit een roterend element voorzien van een signaalgever, die signalen afleverd in funktie van de rotatie en/of rotatiezin van het roterend'element, waaruit ook de reeds voornoemde gegevens kunnen afgeleid worden.

Het is duidelijk dat de voornoemde detektoren en/of meetelementen 17 t. e. m. 19 en 28 t. e. m. 30 op verschillende wijzen met elkaar kunnen gekombineerd worden in zulke inrichting 13.

Het is duidelijk dat de middelen 16 ook uit een zuigmond of dergelijke kunnen bestaan.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch zulke meet-en detektie-inrichting voor het bepalen van de plaats van een breuk in een kettingdraad bij weefmachines kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader der uitvinding te treden.

Claims

Conclusies. EMI9.1 ----------- 1. - Heet- en detektie-inrichting voor het bepalen van de plaats van een breuk in een kettingdraad bij weefmachines, daardoor gekenmerkt dat zij hoofdzakelijk bestaat in twee draadgeleidingselementen (14, 15) op een afstand van elkaar geplaatst, die tegen de ketting (2) van een weefmachine kunnen gepresenteerd worden ; middelen (16) om de gebroken kettingdraad (11) vast te nemen en tussen de draadgeleidingselementen (14, 15) te brengen ; detektoren en/of meetelementen (17, 18, 19, 28, 29, 30) die aan de draadgeleidingselementen (14, 15) en/of de voornoemde middelen (16) zijn aangebracht, en die door een vastgenomen kettingdraad (11) kunnen beinvloed worden ; en een verwerkingseenheid (20) om de door middel van de detektoren bekomen gegevens te verwerken.
2.-Meet-en detektie-inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de draadgeleidingselementen (14, 15) verbuigbaar zijn en met hun vrije uiteinden (23, 24) met de in de inrichting (13) opgenomen kettingdraad (11) kunnen samenwerken, terwijl gebruik gemaakt wordt van detektoren ziende verbuiging in de draadgeleidingselementen (14, 15) opmeten. <Desc/Clms Page number 10>
3."Meet-en detektie-inrichting volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde detektoren (17, 18) bestaan uit . rekstrookjes.
4.-Meet-en detektie-inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de draadgeleidingselementen (14, 15) waartussen de kettingdraad (11) getrokken wordt bestaan uit detektoren (28, 29) die gevoelig zijn voor de beweging van de kettingdraad (11), hoofdzakelijk gevormd door bewegingsgevoelige elementjes gekoppeld met een signaalgever die signalen aflevert in funktie van de voornoemde bewegingen.
5.-Meet-en detektie-inrichting volgens een der ¯voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de middelen (16) om de gebroken kettingdraad (11) vast te nemen en tussen de draadgeleidingselementen (14, 15) te brengen bestaan uit een haak (16).
6.-Meet-en detektie-inrichting volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (13) voorzien is van een meetelement (19) waarmee de verplaatsing (H) van de haak (25) wordt opgemeten.
7.-Meet-en detektie-inrichting volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat de middelen (16) om de kettingdraad (11) tussen de draadgeleidingselementen (4, 5) te brengen voorzien zijn van <Desc/Clms Page number 11> een detektor (30) die gevoelig is voor de verplaatsing van de erlangs bewegende kettingdraad (11), hoofdzakelijk bestaande uit een roterend elementje voorzien van een signaalgever. die signalen aflevert in funktie van de gemaakte rotaties.
8. - Meet- en detektie-inrichting volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat de middelen (16) om de kettingdraad (11) tussen de draadgeleidingselementen (4, 5) te brengen voorzien zijn van een detektor (30) die gevoelig is voor de verplaatsing van de erlangs bewegende kettingdraad (11), hoofdzakelijk bestaande uit een roterend elementje voorzien van een signaalgever die signalen aflevert in funktie van de gemaakte rotatiezin. EMI11.1
9.-Meet-en der voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat zij tussen de kettingwachter (4) en de kaders (6) van de weefmachine is geplaatst.
10.-Meet-en detektie-inrichting voor het bepalen van de plaats van een breuk van een kettingdraad bij weefmachines, hoofdzakelijk zoals voorafgaand beschreven en weergegeven in de bijgaande figuren.