<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
VACUUM GEISOLEERDE TRANSPORTLAADKIST EN WERKWIJZE - - --- - De uitvinding betreft een vacuüm geisoleerde laadkist en meer in het bijzonder laadkisten voor gebruik voor het transporteren van producten, bijvoorbeeld producten die
EMI1.2
op een relatief lange op een zeer lage een zeer läge temperatuur gedurendetijdsperiode gehouden moeten worden.
Een veel voorkomend gebruik van geisoleerde laad-
EMI1.3
kisten betreft T.ingevroren c'ge---- lijke laadkisten kunnen temperaturen ontwikkelen beneden 00 F. Door de veroudering echter doet zich veelal een vermindering van de isolatie voor alsmede van de apparatuur voor het koelen, hetgeen resulteert in een vermindering van de mogelijkheid dergelijke laadkisten onder 0'* te houden.
Zelfs alhoewel de verladers die dergelijke geisoleerde laadkisten gebruiken een hoge kwaliteit van hun diensten trachten in stand te houden, zijn de kosten om dit te doen gedurende de afgelopen jaren aanzienlijk gestegen. Bovendien is in vele omstandigheden een temperatuur van voedsel op ongeveer 00 F niet optimaal voor het behoud van een goede kwaliteit.
Het is reeds jaren bekend dat het snel invriezen van voedsel, bijvoorbeeld fruit, groenten, vis en andere soorten voedsel onder gebruikmaking van cryogene fluida, bijvoorbeeld vloeibare stikstof kan resulteren in een uitstekend op de markt te brengen product. Alhoewel deze technieken gebruikt zijn en geautomatiseerde apparatuur ontwikkeld is om het invriezen tot stand te brengen, bleek het probleem van het transport bij zeer lage temperaturen (bijv. nabij -80 F) een zeer moeilijk op te lossen probleem. Alhoewel dus de transporttemperatuur om en nabij 00 F niet optimaal is voor het behoud van de goede kwaliteit van het voedsel, zijn overwegend transportlaadkisten met de mogelijkheid te worden gebruikt tijdens transport bij temperaturen van ongeveer 00 F momenteel gebruikelijk.
<Desc/Clms Page number 2>
Het is al lang bekend dat zeer goede isolerende capaciteit verkregen kan worden door een vacuüm aan te brengen tussen twee organen. Een veel gebruikt apparaat dat van dit principe gebruik maakt is de thermosfles. Een dergelijke thermosfles wordt gevormd door een binnenste wand en buitenste wand die ten opzichte van elkaar op afstand zijn geplaatst waarbij in de ruimte tussen de wanden een vacuüm is aangebracht. Veelal zijn de beide wanden gevormd als concen-
EMI2.1
- cylindrische zijwanddeen, waarbdeeYnden van de cylinders gesloten zijn door concentrische halfbolvormige delen. Een opening is aanwezig in een van de eindbolvormige delen.
De wanden van de thermosfles echter zijn onderworpen aan tamelijk grote krachten. Bij een atmosferische druk van ongeveer 15 pounds per vierkante inch (psi) op zeeniveau, is de buitenwand van een standaardthermosfles van een diameter van 3 inch en een lengte van 12 inch onderworpen aan de totale zijdelingse kracht van 540 pounds. De inwendige wand van de thermosfles behoeft niet zo'n sterke wand te zijn aangezien de inwendige krachten radiaal naar buiten zijn gericht, zodat het materiaal dat de binnenwand vormt onder spanning staat, zodat er geen neiging is tot het vormen van vouwen. De buitenwand echter ondervindt een kracht die beschreven kan worden als een vermorseningskracht en de buitenwand moet structureel sterker zijn om de krachten te weerstaan, die de neiging hebben de buitenwand in te deuken.
Vanwege de structurele problemen bij het verschaffen van een vacuüm geisoleerde laadkist, is veelal de gedachte van het gebruik van geëvacueerde zones die dienstdoen als isolatie als onbruikbaar ter zijde geschoven en wordt gebruik gemaakt van dikke isolatie van hoge kwaliteit. Om echter zeer lage temperaturen gedurende lange tijdsperioden aan te houden, is zelfs het gebruik van zeer dikke isolatie van hoge kwaliteit niet voldoende.
Een andere overweging is dat in elke transportlaadkist het volume dat ingenomen wordt door de laadkist een belangrijke overweging is. Het totale volume dat ingenomen moet worden door de laadkist moet het liefst niet veel groter zijn
<Desc/Clms Page number 3>
dan het volume van het daarin opgeslagen product. Het is voorts gewenst dat de configuratie van de transportlaadkist zcrdanig-s-dat-het-laden-van de laadkisten-in bijv-een vrachtauto zo economisch mogelijk kan plaatsvinden met het optimale gebruik van de ter beschikking staande ruimte.
EMI3.1
--------Emmd zork-rn tunn-heeft-een---aantal octrooien opgeleverd welke in het volgende worden besproken. ¯ ¯ -----Het-A-merikaanse octrooischrift 4,-343,414-toont-een laadkist met dubbele wand waarbij beide wanden cylindrisch zijn.
Tussen de beide wanden zijn afstandhouders geplaatst.
Het Amerikaanse octrooischrift 3, 370, 470 onthult wat wordt genoemd een "vacuüm bemantelde verbindingsconstruc- tie". Hierin wordt een stelsel van versterkingsorganen getoond, welke geplaatst zijn zodanig dat er een scheiding van de wanden in stand wordt gehouden door de drukkracht op de wanden te weerstaan. In principe zijn er stijlvormige organen diezichloodrechtopdewandenuitstrekkenalsmedespankabels die over deze stijlen lopen. Deze spanorganen of kabels voorkomen het knikken van de wanden.
Het Amerikaanse octrooischrift 2, 633, 264 toont een dubbele wandlaadkist met een doosvormige configuratie. Er wordt vermeld dat "de ruimte tussen de buitenwand en de-binnenwand 16 geëvacueerd kan zijn of een dode luchtruimte kan zijn of kan worden gevuld met isolerend materiaal".
EMI3.2
Het Amerikaanse octrooischrift-1, toont een vacuum laadkist met een nagenoeg cylindrische vorm waarbij afstandhouders zijn aangebracht tussen de binnen-en buitenwanden van de laadkist.
De vacuüm geisoleerde laadkist volgens de uitvinding omvat een fluidumdichte buitenconstructie met een eerste wand die blootgesteld is aan de omgevingsdruk alsmede een fluidumdichte binnenconstructie welke een product omsluitende zone bepaalt en is voorzien van een tweede binnenwand die op afstand ligt van de eerste wand. De eerste en tweede wanden vormen daartussen een nagenoeg geëvacueerde isolerende zone om de inhoud bevattende zone te isoleren ten opzichte van de warmte-overdracht uit de omgeving.
<Desc/Clms Page number 4>
De buitenste constructie omvat een aantal wanddelen. Elke van de wanddelen omvat een omtreksframe dat een wandsectiegebied-bepaalt.-Er is een nagenoeg vlakke membraan- ¯ sectie welke zieh uitstrekt over het wandsectiegebied en is voorzien van een hoofdcentraalgedeelte en een omtreksgedeelte tbevestigdis-aan-het omtreksframe-.-Het hoofdcentraledejELl van het membraangedeelte heeft een vorm ten opzichte van het omtreksframe van een naar binnen gekromd vlak, zodanig dat de omgevingsdruk die uitgeoefend wordt tegen een buitenoppervlak van het membraangedeelte ervoor zorgt dat het membraangedeelte nagenoeg geheel onder spanning komt teneinde de omgevingsdruk te weerstaan.
In een voorkeursuitvoering omvat de buitenste constructie ten minste vier zieh in langsrichting uitstrekkende hoekbalken, elke waarvan is verbonden met ten minste twee gerelateerde membraandelen. Elk membraandeel heeft een overeenkomstig plaatsbepalend vlak dat samenvalt met het omtreksgedeeltevandatmembraangedeelte. Deplaatsbepalendevlakken van de beide gerelateerde membraandelen, welke samenkomen bij hun betreffende balk vormen een hoek van minder dan 1800, waarbij de beide betreffende membraandelen, elk wat betreft de spanning inwerkt op de bijbehorende balk en een resulterende kracht uitoefenen op hun betreffende balk naar binnen langs een krachtcomponentlijn die naar binnen is gericht tussen de beide plaatsbepalende vlakken.
Elk gerelateerd paar hoekbalken is met elkaar verbonden door dwarsbalken die zieh nagenoeg in dwarsrichting uitstrekken tussen het betreffende paar hoekbalken. Elke van de hoekbalken weerstaat de drukbelasting die uitgeoefend wordt tussen het betreffende paar hoekbalken. Elk naburig paar dwarsbalken vormt met de betreffende delen van de bijbehorende hoekbalken een van de omtreksframen.
In de voorkeursuitvoering is de binnenste constructie soortgelijk aan de buitenste constructie en omvat deze een aantal tweede wanddelen. Elke van de tweede wanddelen omvat een tweede omtreksframe, dat een wanddeelsectiezone bepaalt. Evenals bij de buitenste constructie is er een nagenoeg vlak tweede membraangedeelte dat de verbinding vormt met
<Desc/Clms Page number 5>
het betreffende omtreksframe. Dit tweede membraandeel kromt naar buiten op een zodanige wijze dat de druk binnen de laadkist dat uitgeoefend wordt op een binnenoppervlak van het membraangedeelte tot gevolg heeft dat het membraangedeelte reageert door door middel van de spanning daarin de druk in
EMI5.1
de laadkist te weerstaan.
In de voorkeursvorm heeft de vacuüm laadkist de configuratie van een rechthoekig prisma waarbij de eerste ho salien ten minste twee bovenstehoekbalkehen twee eerste
EMI5.2
- -- - --- - --- benedenste hoekbalken omvat. De tweede hoekbalken omvatten ten minste twee tweede bovenste hoekbalken en twee tweede benedenste-hoekbalken. De tweede-hoekbalken-zijn-op-afstand naar binnen van de eerste hoekbalken gelegen.
In de voorkeursvorm zijn er frameverbindingsmiddelen teneinde eerste en tweede framen met elkander te koppelen teneinde de eerste en tweede framen op afstand van elkaar te houden. Bij voorkeur zijn de koppelingsmiddelen ten minste gedeeltelijk geplaatst tussen naburige paren van de eerste en tweede dwarsbalken op een zodanige wijze dat spanningen die door membraansecties worden uitgeoefend op de dwarsbalken worden weerstaan door de druk tussen de koppelingsmiddelen.
De onderhavige uitvinding omvat een isolerende constructie met eerste en tweede omtreksframen en spanningsmembranen die zieh uitstrekken over elke van de omtreksframen.
Ook omvat de uitvinding een afdekorgaan dat een open einddeel van de laadkist omsluit. Dat afdekorgaan bevat eerste en tweede omtreksafdichtmiddelen, waarbij de eerste afdichtmiddelen door veerkracht in een afdichtcontact worden gedrukt in een randgedeelte van de binnenwand van de laadkist.
Elke van de membraandelen heeft een breedte-afmeting en eveneens een doorbuigafstand, welke de afstand is tussen het plaatsbepalende vlak en een maximumpunt van doorbuiging van het hoofdcentraledeel van het membraangedeelte.
Het membraangedeelte heeft een doorbuiging over een breedtewaarde, die gelijk is aan de afmeting van de doorbuiging gedeeld door de breedte. In de voorkeursvorm is-de afbuiging ten opzichte van de breedtewaarden ten minste 0, 02 en zo
<Desc/Clms Page number 6>
mogelijk ten minste ongeveer 0, 04.
Ook de doorbuiging ten opzichte van de breedtewaarden dient niet groter te zijn dan
EMI6.1
ongeveer-l-en-bi-voojkeuj-nJLet danongeveer
Andere kenmerken van de onderhavige uitvinding zullen duidelijk worden uit de volgende gedetailleerde beschrij-
EMI6.2
vinv Figuur 1 is een zij-aanzicht van een laadkist volgens de onderhavige Figuur 1a is een schematische tekening-die aangeeft-hoe drukkrachten een uJtwerkinghheb- ben in het membraangedeelte en het framegedeelte van de laadkist volgens de uitvinding ;
Figuur 2 is een eindaanzicht van de laadkist vol- gens figuur 1 gezien in een eindafsluiting van de houder ;
Figuur 3 is een dwarsdoorsnede-aanzicht langs de lijn 3-3 uit figuur 1 ;
Figuur 4 is een doorsnede-aanzicht langs de lijn 4-4 uit figuur 1 ;
EMI6.3
JEigmrLs 5 de lijn- 5-5 uit figuur 1 dat de vormgeving van de eindafsluiting toont ; Figuur 6 is een isometrisch aanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding; Figuur 7 is een doorsnede-aanzicht langs een vlak dat samenvalt met de verticale middenlijn van de laadkist uit figuur 6 Figuur 8 is een schematisch aanzicht van een gekromd mernbraanddeel dat gemonteerd is op een paar balken, waarin bepaalde dimensionele relaties worden aangeduid, die worden toegepast in een analyse van de effecten die het gevolg zijn van het variëren van de doorbuiging van de membraandelen ;
Figuur 9 is een grafiek, welke bepaalde relaties toont die het gevolg zijn van het variëren van de buiging van een membraangedeelte ;
Figuur 10 is een eindaanzicht van de afdekking van de tweede uitvoeringsvorm welke wordt gebruikt om de laadkist volgens de onderhavige uitvinding te sluiten; en
Figuur 11 is een doorsnede-aanzicht langs de lijn 11-11 uit figuur 10.
<Desc/Clms Page number 7>
Een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding is in figuur 1-5 getekend, welke een laadkist 10 tonen, die gevormd isalseenrechthoekigprismameteenvierkantedwarsdoorsnede. De laadkist 10 omvat een bovenwand 12, een benedenwand 4,
EMI7.1
twee zijwanden 16, een eindwand 18 en een verwijderbare eind- -afsluiting 20 die aan-een einde van de lasdki3t 10 lLggend ¯ - irting ei-eJde-van-dLeJadkisJ10 tegenover de eindwand 18 is geplaatst. Het einde van de laadkist 10 nabij de afsluiting het vooreinde van de --laadkist 10 worden be & ehouwd-terwil plaats waarbij de eindwand 18 als de achterzijde van de laadkist 10 beschouwd zal worden.
In termen van constructie, kan de laadkist 10 be schouwd worden als zijnde voorzien van een binnenconstructie 22 en een buitenste constructie 24 welke de binnenconstructie 22 omringt en geplaatst is op een korte afstand aan de buitenzijde daarvan, teneinde met de binnenconstructie 22 een geëvacueerde isolerende zone 26 te vormen.
------De¯buitencQnatuctie 24 omvat een gestelvormig frame 28, dat bedekt is door een aantal vellen of membraandelen 30. In de onderhavige configuratie omvat het frame 28 twee bovenste langsbalken 32 gelegen op de lijnen van samenkomst van de zijwanden 16 en de bovenwand 12 en twee benedenste langsbalken 34 gelegen op de lijnen van samenkomst van de beide zijwanden 16 met een bodemwand 14. In aanvulling daaraan zijn er vier eindbalken 36 die gelegen zijn op de randen van de eindwand 18 en een tweede stel eindbalken 38 die gekoppeld zijn volgens een vierkantsvorm ter plaatse van de afdekking 20, zodat twee van deze tweede eindbalken 38 gelegen zijn aan de voorranden van de zijwanden 16, terwijl de beide andere eindbalken 38 zijn gelegen aan de voorranden van de bovenrand 12 resp. de benedenwand 14.
Tussen elke bovenste langsbalk 32 en een daaraan gerelateerde benedenste langsbalk 34 die daar direct onder gelegen is strekken zieh een aantal op onderling gelijke afstanden geplaatste verticale tussenbalken 40 uit. Op soortgelijke wijze zijn er een aantal bovenste tussenbalken 42, die zieh horizontaal uitstrekken tussen de beide bovenste balken 32 en een aantal benedenste tussenbalken 44 die zieh
<Desc/Clms Page number 8>
horizontaal uitstrekken tussen de beide benedenste langsbalken 34.
Uit het voorgaande blijkt dus dat de balken 32-44 tezamen een aantal onderling-gekoppelde rechthoekige framede- len vormen. Een paar naburige verticale tussenbalken 40 bijv. vormen met die delen van de bovenste en benedenste langsbalken 32 en 34 die¯zich daartussen uitstrekken een rechthoekig frame. Op soortgelijke wijze vormen de eerste eindbalken 36 tezamen een vierkant frame zoals eveneens het geval is voor de tweede eindbalken 38. De'framedelen-dYe wor- den gevormd door elk naburig paar tussenbalken 40,42 of 44 zullen een tussensectie worden genoemd en aangegeven worden tnet het verwijz gscijfer 46. De-franresectie die wordt-ge- vormd door de eerste eindbalken 36 zal een eerste eindsectie 48 worden genoemd, terwijl de sectie gevormd door de tweede serie eindbalken 38 een tweede eindsectie 50 genoemd zal worden.
Elke van de framesecties 46 en 48 heeft een daarbij behorende membraansectie 30 met twee randen 52, welke samenkomen bij de langsbalken 32 en/of 34 en twee tweede randen 54 die samenkomen bij de tussenbalken 46. De membraansecties 30 zijn vloeistofdicht teneinde ondoorlaatbaar te zijn voor lucht en de membraanranden 52 en 54 worden samengevoegd bij hun respectievelijke balken teneinde een vloeistofdichte verbinding te krijgen.
Zoals in het voorgaande is vermeld wordt de zone 26 tussen de buitenste en binnenste constructies 22 en 24 geëvacueerd. Aangezien het buitenoppervlak 56 van elke van de membraansectie 30 blootstaan aan de omgevingsdruk, en aangezien het binnenoppervlak 58 van elk membraan 30 tegenover vacuum ligt, zal het duidelijk zijn dat de atmosferische druk die uitgeoefend wordt op het membraan 30 een aanzienlijke kracht opwekt die de neiging heeft om het membraan naar binnen naar de binnenzijde van laadkist 10 te drukken. Zoals in het volgende nog in detail zal worden besproken is elke van de membranen 30 zodanig ingericht dat deze tamelijk grote krachten worden vertaald nagenoeg geheel in spanning langs krachtlijnen evenwijdig aan het gekromde vlak van het membraan 30.
Dit
<Desc/Clms Page number 9>
heeft tot gevolg dat het buitenoppervlak 56 van elk membraan 30 een ongeveer concave kromming aanneemt.
Elk membraan 30 kan voor het doel van de beschrij-
EMI9.1
- -- - -- ving worden beschouwd als voorzien van een plaatsbepalend vlak dat samenvalt met de omtrek van het membraan (d. w. z. de randen 52 en 54) waar het membraan 30 of 30a samenkomt met het betreffende omtreksframe. Het membraan kan dan worden beschouwd als te liggen in een gekromd vlak, dat het plaatsbepalende vlak ontmoet-op de randen 52 en 54, maar dat van-het - plaatsbepalende vlak gekromd afwijkt.
EMI9.2
Thans zal een eenvoudige analyse worden gegeven van het karakte-r-en-de- & terktre-van-de-belasting dt-uJtgeoefend op elk membraan 30, waarbij wordt gerefereerd aan fi- guur 1a, welke een tamelijk vereenvoudigd schema is waarin twee balken 60 getekend zijn met theoretisch oneindige lengte, met een membraan 62 dat zieh tussen de beide balken 60 uitstrekt en waarbij dit membraan 62 eveneens een oneindige lengte heeft. In dit voorbeeld zal worden aangenomen dat de balken60onderbelastingnietdoorbuigenendathetmembraan 62 niet onder spanning uitrekt.
In dit voorbeeld, is de breedte-afmeting van het
EMI9.3
membraan (d. de afstand tussen de beide balken 60) aangegeven met De atmosferische druk die uitgeoefend wordt tegen het buitenoppervlak van het membraan 62 is aangeduid door een aantal kleine pijlen"p"en de resulterende kracht van deze druk wordt aangeduid met "Fr". Aangenomen wordt dat het membraan 62 geconstrueerd is ten opzichte van de afstand van de balken 60 zodanig dat het middendeel van het membraan 62 over een afstand "d" zal doorbuigen ten opzichte van het vlak dat zich tussen de balken 60 uitstrekt op het ontmoetingspunt met het membraan 62.
Deze kracht Fr uit zieh volledig in spanningen in het membraan 62. Om de spanningskracht te berekenen die uitgeoefend wordt op het membraan 62 wordt een lijn getrokken tangentieel ten opzichte van het membraan 62 op het punt 66 waar het membraan 62 bij de balk 60 komt, welke tangentiele lijn met 68 is aangeduid. De hoek die wordt gemaakt door de lijn 68 met de lijn of het vlak 64 is aangeduid met e en de
<Desc/Clms Page number 10>
spanningskracht op het tangentiele punt 66 is aangegeven met "Ft". De kracht Ft kan onderverdeeld worden in twee kracht-
EMI10.1
componenten erjU=httengesteljd Fr en een tweede krachtcomponent"Fb"welke uitstrekt loodrecht op de krachtcomponent Fa. Het zal duidelijk zijn - dat wanneer de hoek # afneemt de resulterende spanningskracht Ft op het membraan 62 groter zal worden.
Als voorbeeld wordt aangenomen dat de hoek e 10 was, De spanningskracht Ft zou gelijk zijn aan Fa (welke gelijk zou zijn aan Fr maal de cosinus van0). Met de cosinus van 10 ongeveer 5, 7, zou de spanningskracht Ft 5, 7 maal de resulterende kracht Fr zijn.
Een andere overweging is de mate van doorbuiging welke het membraan ondergaat. Voor een bepaalde wijdte w, kan de mate van doorbuiging d berekend worden met de volgende formule :
EMI10.2
Voor een hoek e van 100 zal de doorbuiging d ongeveer 0, 09 w zijn.
Voor relatief kleine hoeken vane (d. w. z. 100 minder), zou de spanningskracht die op het membraan 62 uitgeoefend wordt nagenoeg direct omgekeerd evenredig zijn met de grootte van de hoeke. Anderzijds zou de doorbuiging d van het membraan 62 nagenoeg direct evenredig met de hoek zijn. Het is natuurlijk gewenst om de mate van doorbuiging d zo klein mogelijk te houden teneinde het laadvolume van de laadkist 10 zo groot mogelijk te houden ten opzichte van het totale volume dat door de laadkist 10 ingenomen wordt. Anderzijds is er een praktische benedengrens tot welke de doorbuiging d kan worden verlaagd voordat de spanning in het membraan 62 en de balken 60 zo excessief wordt, dat het volume en het gewicht van de balken 60 en de membranen 62 onrealistisch hoog worden.
Met het voorgaande in gedachte zal nu de beschrijving van de constructie van de laadkist 10 worden voortgezet. Het gestelvormige frame van de binnenconstructie correspondeert vrijwel exact met dat van de buitenconstructie.
<Desc/Clms Page number 11>
EMI11.1
Voor het gemak van de beschrijving zullen de balken van de binnenste constructie welke corresponderen met de balken van de¯buitenconstructie waarbij door een "a" toevoeging de balken van de binnenconstructie 24 worden onderscheiden. De binnenconstructie 24 dezelfde verwijzingscijfers dragen, waarbij door een"a"toevoeging de balken van de binnencon-- heeEt-dus-jeen frame-2) 3abestaande uij : bovenste en benedenste langsbalken 32a en 34a, balken 36a en 38a en ook tussenbalken 40a-44a.
Qp soortgelijke wijze zijn een aantal membraanse-c- ties 30a die zieh uitstrekken tussen de verschillende framedelen 46a-50a van het binnenste frame 28a. Terwijl echter de binnenste mernbraansecties 30a eveneensonder spanning staan, wordt de druk uitgeoefend tegen de membraansecties 30a van de binnenzijde van de laadkist 10 waardoor dus de membraansecties 30a naar buiten krommen naar hun corresponderende buitenste membraansecties 30.
Het is noodzakelijk verbindingssteunorganen te verschaffen tussen de buitenste en binnenste framen 28 en 28a.
Deze verbindingssteunen moeten echter zodanig worden gemaakt dat de warmtegeleidingsbaan die het gevolg is van deze verbindingen wordt geminimaliseerd. Dit kan op drie manieren gebeuren. Ten eerste moet de verbindingsconstructie gemaakt worden van een materiaal dat een lage warmtegeleiding vertoont. Ten tweede moet de constructie zodanig worden gekozen dat de geleidingsbaan zo lang mogelijk is. Ten derde dient de verbindingsconstructie een dwarsdoorsnedegebied te hebben langs de warmtegeleidende baan die zo klein mogelijk is.
Voorts moet eraan gedacht worden dat terwijl elke van de constructies 28 en 28a onderhevig zijn aan zeer sterke belastingen ten gevolge van de daarop uitgeoefende druk door de omgevingsatmosfeer en de atmosfeer op de vloeistof in de laadkist 10, de verbindingsconstructie tussen de framen 28 en 28a slechts voldoende sterk behoeft te zijn om het gewicht van de binnenconstructie 24 plus het daarin opgenomen materiaal te weerstaan en eveneens alle inslagbelasting moet weerstaan waaraan de laadkist 10 kan worden blootgesteld.
De koppelingselementen zijn slechts schematisch getekend en dragen het verwijzingscijfer 70, waarbij bedacht
<Desc/Clms Page number 12>
moet worden dat de koppelingsconstructie kan bestaan uit componenten die reeds bekend zijn. Deze koppelingselementen 70 zijn geplaatst op-po-si-ties--op-a-f- & tand-van-elkaar in-lengte--- richting van de verschillende paren naburige balken 40-40a, 42-42a en 44-44a. Aangezien de tegenover elkaar gelegen zij-
EMI12.1
balken ondrhevig-zjrrsm-bu. tndie gng-hebben- de balken naar elkaar te bewegen, zullen de elementen 70 deze buigmomenten elimineren.
In de-ondeihavige-cof-i-uratie, zijn de bovenste-en benedenste langsbalken 32 en 34 nagenoeg identiek, en deze omvatten een paar platen 72, die onder een rechte hoek 74 bij elkaar komen, waarbij de tegenover elkander gelegen einden van de platen op 76 naar binnen krommen. Er kunnen verserkingsstijlen 78 aanwezig zijn. De membraansecties 30 kunnen verbonden zijn met de balken 32 en 34 door gebruik te maken van conventionele hechttechnieken en de randen 52 van de membraansecties 30 kunnen worden verbonden met de balken 34 of
EMI12.2
-32-te 7 e spanning te minimaliseren.
Het zal duidelijk zijn dat de buitenste en binnenste vloer en/of wandconstructies aangebracht kunnen worden voor de laadkist 10. Een dergelijke binnenste constructie is getekend in figuur 3 op punt 79. Ook zijn passende drukafdichtingen 81 tussen de balken 38 en 38a aanwezig.
De afsluiting 20 is zodanig vervaardigd dat dezelfde constructieprincipes zijn toegepast als die van de buitenste en binnenste constructies 22 en 24 van de hoofdlaadkist 10. Zoals is getekend, heeft de afsluiting 20 een buitenste frame 82 met een vierkante vorm welke een membraansectie 84 steunt die, zoals in het voorgaande beschreven is, aan spanning onderhevig is en derhalve een nagenoeg concave vorm heeft. Er is een binnenste frame 86 met eveneens een membraamsectie 88. De afsluiting 20 en het voorste randgedeelte van de laadkist 10 zijn gevormd met passende afdichtingen, die op zichzelf bekend kunnen zijn. Deze afdichtconstructie is schematisch met 90 aangegeven.
Wanneer de afsluiting 20 op zijn plaats is aan het einde van de laadkist 10, kunnen voorts passende bevestigingselementen, zoals bijvoorbeeld op
<Desc/Clms Page number 13>
92 in figuur 1, aanwezig zijn om de afsluiting 20 op zijn plaats te houden. Op punt 93 zijn drukafdichtingen aanwezig.
Teneinde de-werking van de onderhavige uitvinding te beschrijven wordt aangenomen dat de laadkist 10 gebruikt moet worden om een product te transporteren, bijv. een inge-
EMI13.1
xrcf & zeer temperaturen (bijv.-80 voedselproduct biF). Het product kan op de gewenste lage temperatuur met behulp van conventionele middelen worden gebracht, bijv. het blootstellen aan cryogenisch fluidas en-draarna tan het product in de laadkist 10 worden geplaatst. Onder sommige omstandigheden kan een hoeveelheid cryogenische fluidum (bijv.
EMI13.2
vloeibare deze lage temperatuur in stand te houden waarbij de verdampte vloeistof ontlucht wordt van tijd tot tijd om een ongewenste opbouw van de druk te voorkomen.
Zoals in het voorgaande is vermeld, wordt de zone 26 tussen de buitenconstructie en binnenconstructie 22 en 24 leeggepompt, met als resultaat dat de buitenste membraansecties 30 blootstaan aan omgevingsdruk (14, 7 psi op zeeniveau), terwijl de binnenste membraansecties 30a verondersteld worden te zijn onderworpen aan drukken die ten minste zo hoog zijn als de atmosferische omgevingsdruk en mogelijkerwijs enigszins groter indien een cryogenische vloeistof in de laadkist 10 verdampt.
De aandacht wordt eerst gericht op de kracht die door de buitenste membraansecties 30 op het buitenste frame 28 uitgeoefend worden. Wat betreft de bovenste en benedenste langsbalken 32 en 34 wordt opgemerkt dat de zijmembraansecties 30 een kracht zullen uitoefenen op de betreffende bovenste langsbalk 32, die evenwijdig loopt aan dat deel van het gekromde vlak van het membraan op de punt waar dit samenkomt bij de balk 32. Deze kracht zou een naar binnen gerichte component hebben, maar de hoofdkrachtcomponent zou verticaal zijn gericht. 0p soortgelijke wijze zou elke van de bovenste membraansecties 30 in de eerste plaats een zijdelings naar binnen gerichte kracht uitoefenen op de beide balken 32.
De resulterende kracht die uitgeoefend wordt op elke van de bovenste balken 32 zou de resultante zijn van de verticale en
<Desc/Clms Page number 14>
zijdelingse krachten die uitgeoefend worden door de zij-en bovenste membraansecties 30 en aangezien de bovenste en de z-ijmembr-aanse-c, ties-30-v-rijwel--hetzelfde oppervlak hebben, zou
EMI14.1
de resultante een omlaag en zijdelings naar binnen gerichte kracht zijn onder ongeveer 45D ten opzichte van de horizon- - al-ootgeljke-krachteiL-z-ouden benedenste langsbalken 34. Deze krachten zullen worden weerstaan door de tussen gelegen balken 40, 42 en 44, die onder druk--zullen tomen.¯ ¯ ¯ ¯ =¯¯ De membraansecties 30 zouden eveneens een aanzien- lijke spanningskracht uitoefenen op elke van de tussen gelegen balken 40,42 en 44.
De aandacht wordt er echter op gevestigd dat de zijdelingse krachtcomponenten van twee naburige membranen elkaar in principe opheffen, zodat de tussen gelegen balken 40,42 en 44 in de eerste plaats alleen de naar binnen gerichte resulterende krachtcomponent zullen weerstaan. Zelfs deze naar binnen gerichte krachtcomponent kan
EMI14.2
echtejroatziJLn. biJven e 30 een hoogte-afmeting heeft van 4 voet en een breedte van 3 voet, zal de totale naar binnen gerichte krachtcomponent ten gevolge van de omgevingsdruk op zeeniveau ongeveer 150. 000 pond zijn. Deze belasting zou worden gedeeld door een paar naburige tussenbalken 40,42 en 43 en de secties van de langsbalken 32 en/of 34 die daartussen lopen. Zoals in het voorgaande reeds is vermeld verschaffen de afstandhouders 70 voorts een steun tussen de binnenste en buitenste balken 40-44a, 42-42a en 44-44a.
De krachten die uitgeoefend worden op de vier eindbalken 36 zullen vrijwel soortgelijk zijn aan die welke op de langsbalken 32 worden uitgeoefend doordat deze eindbalken 36 zullen reageren op de krachten die uitgeoefend worden door de membraansecties 30 die onder rechte hoeken ten opzichte van elkaar staan. De resulterende kracht zou dus naar binnen worden gericht onder een hoek van ongeveer 45D met de vlakken van elke van de naburige membranen 30.
De tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding is in figuren 6 en 7 getekend. Dit is eenvoudig een kleinere laadkist 100 met de uiterlijke vorm van een vierkant rechthoekig
<Desc/Clms Page number 15>
prisma. Evenals in de eerste uitvoeringsvorm zijn er buitenste en binnenste constructies 102 en 104 elk gemaakt van aan -e-lkaar-gerelateerde-frameresp. jEembraansecties 106 en 108 De buitenste sectie 106 is opgebouwd uit twaalf balken 110, die zich elk uitstrekken langs een betreffende rand van de
EMI15.1
-uitnste-con & tuctire--) 2-en-het tefframe 108 is op binELenssoortgelijke wijze opgebouwd uit een serie van twaalf balken 112.
Er zijn buitenste en binnenste membranen 114 en 116, evenals in de voorgaande uitvo-erings-v-Qrm en deze fungeren vrijwel dezelfde wijze als in de eerste uitvoeringsvorm. De afsluiting 118 van deze tweede uitvoeringsvorm is of kan identiek zijn aan of vrijwel hetzelfde zijn als de afsruitng- 20 van de eerste uitvoeringsvorm.
De wijze van bedrijf in deze tweede uitvoeringsvorm is vrijwel dezelfde als de eerste uitvoeringsvorm zodat geen verdere verduidelijking zal worden gegeven.
Zoals in het voorgaande is vermeld, moet gezien -vanui-t-het standpunt¯vanhet¯maximaliseren van de effectieve opslagruimte in de laadkist 10 ten opzichte van het totale volume dat door de laadkist wordt ingenomen, de doorbuiging van de membranen 30-30a (die gerelateerd is aan de kromming) op een minimum worden gehouden. De spanning op de membranen 30-30a en de balken die deze membranen steunen neemt echter toe wanneer de kromming en de doorbuiging van de membranen 30-30a afneemt.
Ter illustratie van deze relaties wordt verwezen naar de figuren 8 en 9.
Figuur 8 toont een enigszins geïdealiseerde en in hoge mate schematische illustratie van een vorm van een enkele buitenste framesectie. De afmeting"W is de totale zijdelingse afmeting van de laadkist die 90 inch wordt verondersteld. Aangenomen wordt dat de hoekbalken (zoals in het voorgaande is beschreven en aangegeven op 32 en 34) een zekere hoeveelheid ruimte zal innemen en het wordt aangenomen dat de afmeting "RA" equivalent is aan de hoekbalkbreedte welke voor elke balk wordt aangenomen op 8 inch. De zijdelingse afmeting van het gekromde deel van het membraan (geïdentificeerd in figuur 8 op "L") is 74 inch.
De kromtestraal (aangegeven op
<Desc/Clms Page number 16>
"RM"van het membraan) zal variëren in overeenstemming met de mate van doorbuiging van het membraan (aangeduid op "D"). In -dit-geïdealiseerde voorbeeld wordtaangenomen dat¯de¯doorbui-
EMI16.1
ging 1 tot 10 inch varieert. Voor deze doorbuigingen is de trekkracht resulterend uit de kracht van de atmos- -fefsehe-d & uk- & p-een enkele incbreedte gerekend. Een tabel die de verschillende gegevens en de berekening weergeeft is weergegeven aan het einde van de tekst
EMI16.2
--van-deze-beschrijving.
Ter illustratie van deze relaties wordt thans verwezen naar de grafiek uit figuur 9. Op de horizontale as is de doorbuiging"D"in inches weergegeven geven de waarde van"D/L". Op de verticale as is weergegeven de trekkracht op elke inchstrook van het membraan voor de verschillende doorbuigingen en tevens is aangegeven de verhouding van het buitenvolume van de laadkist ten opzichte van het binnenvolume van de laadkist (Ao/Ai). In dit geïdeali-
EMI16.3
- wordt van de membranen 0 is en dat de afstand tussen elk paar binnenste en buitenste membranen op het maximum buigpunt eveneens 0 is. Er wordt dus aangenomen dat de lengte van de laadkist oneindig is, zodat geen rekening moet worden gehouden met het verlies aan volume ten gevolge van de aanwezigheid van een eindwand.
Teneinde de berekeningen eveneens te vereenvoudigen werd aangenomen dat het inwendige oppervlak een vierkant zou zijn.
Zoals blijkt uit figuur 9, neemt, wanneer de doorbuigingen zeer klein worden (in de grootte order van 1 tot 2 inch, hetgeen D/L van 0, 014 tot 0, 027 is) de kracht uitgeoefend op de membranen (en dientengevolge de totale kracht uitgeoefend op de frameconstructie) zeer sterk toe. Anderzijds is voor grotere doorbuigingen (van 5-10 inch, hetgeen D/L van 0, 068 tot 0, 135 betekent), de afname in de trekkracht op het membraan ten opzichte van de toename van de buiging aanzienlijk minder. Het zal duidelijk zijn dat voor zeer kleine doorbuigingen de Ao/Ai verhouding niet in belangrijke mate toeneemt.
Wanneer echter de doorbuigingen groter worden, neemt deze oppervlakteverhouding (die direct gerelateerd is
<Desc/Clms Page number 17>
aan de volumeverhouding van de laadkist voor deze theoretische laadkist van oneindige lengte) in veel grotere mate toe voor elk increment van de doorbuiging.
EMI17.1
- i-jkin9 te maken-tussen-dezre--"' laties en een cylindrische vacuüm laadkist wordt aangenomen dat er een cylindrische vacuüm laadkist van oneindige lengte is wanddikten wanden eveneens 0 is. Aangezien de meeste lading wordt opgenomen in vi-erkarit-e-l-aaclki-sten en aangezien er een vloer-moet--zijn binnen de vacuum laadkist, zal voorts- den aangenomen dat het ladingopnemende oppervlak een vierkant is dat. pasjtLbjLinen de cirkel van drische vacuüm laadkist.
Aangezien deze verschillende cylindrische vacuüm laadkisten opgenomen moeten worden in een grotere transportlaadkist van rechthoekige vorm (bijv een oplegger of een vrachtauto) wordt aangenomen dat het effectieve buitenoppervlak van de cylindrische laadkist gelijk is aan een vierkant, waarbij elke zijde van het vierkant gelijk is
EMI17.2
aandedameter-vaTT-een-cyliTTdrische adkistr. lïdealiseerde omstandigheden blijkt dat de Ao/Ai verhouding van deze geïdealiseerde laadkist 2 is. Door dus deze waarde in de grafiek van figuur 9 uit te zetten, blijkt dat waar de doorbuiging van de laadkist van het voorbeeld uit figuur 8 zes inches of minder is, de Ao/Ai verhouding van de laadkist volgens de onderhavige uitvinding kleiner is dan (en derhalve beter dan) de verhouding voor de cylindrische laadkist.
Anderzijds is voor een doorbuiging van 7 inches of groter, de Ao/Ai verhouding van de laadkist volgens de onderhavige uitvinding groter dan (en dus slechter dan) de verhouding voor de cylindrische laadkist).
De nadruk wordt erop gelegd dat deze relaties in een tamelijk theoretische wijze worden gepresenteerd primair om die relaties te illustreren. Bij het feitelijke ontwerp van de laadkist volgens de uitvinding moet aandacht worden geschonken aan het volume dat ingenomen wordt door de constructiecomponenten, toleranties om de componenten op afstand te plaatsen, membraandikten en dergelijke.
De analyse van de cylindrische vacuüm laadkist is voorts in hoge mate geidea-
<Desc/Clms Page number 18>
liseerd en er is geen aandacht geschonken aan de constructieaspecten, met name de constructie van de buitenste mantel van de cylindrische laadkist, die voldoende sterk moet zijn om de ktrikblasting die-daarop-uitgeoefend wordt-te-voorkomen.
--
Om andere aspecten van de onderhavige uitvinding te bespreken zal worden verwezen naar figuur 3, waarbij het ge- re teerde paar hoekbalken 32-32a enT 34--34opeen-lijn met-- elkaar liggen onder een hoek van 450 ten opzichte van de verticaal en de horizontaaL.¯Tever dt erop gewezen dat zoals in het voorgaande is vermeldr-de-krarchtcomponenten die op deze hoekbalken 32-32a, 34-34a worden uitgeoefend eveneens langs een lijn verlopen, die ongeveer 45 maakt met de horizontale en de verticale assen. Aangezien de richtingscomponent op 450 ligt, is de afstand tussen de buitenste hoek van de buitenste balk 32 of 34 tot het binnenste hoekpunt van de binnenste balk 32a of 34a een maximum.
Voor elke eenheid van de totale dikte-afmeting van een paar buitenste en binnenste paneelsecties, is dus de maximumafstand tot het verst gelegen opper-
EMI18.1
vlak van-de--balken keegoter-Dit-maakt-het--- mogelijk de diepte van deze balken 32-32a en 34-34a te maximaliseren in de richting waarin de grootste kracht wordt uitgeoefend waardoor dus de constructie van deze balken kan worden geoptimaliseerd teneinde deze krachten te weerstaan.
Eveneens wordt de aandacht erop gevestigd, dat waar elke van de membranen 30 of 30a bij een gerelateerde balk komt, op het verbindingspunt, het uitrichten van de membranen 30 of 30a ten opzichte van de balk, zodanig is dat het oppervlak van de balk tangentieel verloopt ten opzichte van de kromming van het membraan waarbij het membraan een uniforme kromming heeft. Het blijkt bijv. dat op het verbindingspunt 52 van het membraan 30 met de balk 32 (zie figuur 3) het gekromde oppervlaktedeel van de balk 32 ten opzichte van het membraan 30 tangentieel verloopt.
De tangentiële lijn die getrokken wordt op een contactpunt zou een hoek maken met het vlak dat loopt door de paneelsectie, zou gelijk zijn aan de hoek Ouit figuur 1 a. Er worden dus vrijwel geen buigmomenten uitgeoefend op de membranen 30 of 30a op de plaats waar deze membranen zijn verbonden met een gerelateerde balk.
<Desc/Clms Page number 19>
In de figuren 10 en 11 is een bijzondere configuratie van een afsluitorgaan 120 getekend, dat in de onderhavige
EMI19.1
-uitvj-n-dtng-ge-b-rui-k--t-kan 120 heeft dezelfde totale vorm van de eerder beschreven alslujting 20 doordat deze een buitenste frameconstructie heeft bestaande ir ling worden.-Deze afsluitingvierkant frame en vier binnenste balken 124 die eveneens onderling tot een vierkant frame verbonden zijn. De lengte van
EMI19.2
- --- eLke-balk-12-4is enigszins kleiner danjdie van elke balk 122, zodat de omtrek van het frame gevormd door de balken 124 op afstand naar binnen tot de omtrek van het frame ligt dat wordt gevormd door de buitenste balken 122.
Evenals in de voorgaande uitvoeringsvormen is er een buitenste membraan 126 dat zieh uitstrekt tussen de balken 122 en het binnenste membraan 128 dat zieh tussen de binnenste balken 124 uitstrekt, waarbij de ruimte tussen de membranen 126 en 128 is leeggepompt.
De eindconstructie van de laadkist 10 omvat, eveneens in de voorgaande uitvoeringsvorm, vier buitenste balken 130 en vier binnenste balken 132, waarbij elke serie van vier balken een vierkante framesectie vormt. De constructie en functie van deze balken 130 en 132 zijn nagenoeg hetzelfde als in de voorgaande uitvoeringsvormen. De buitenste balken 130, echter hebben een naar voren gerichte verlenging, teneinde een buitenste omtreksconstructie 134 met een vierkante vorm te verkrijgen, welke de afsluiting 120 omringt wanneer deze in een gesloten stand verkeert.
De afsluiting 120 is scharnierbaar gemonteerd op 136 aan de constructie 134 en de afsluiting 120 heeft een paar plaatvormige bevestigingsorganen 138 die zich uitstrekken vanaf de scharnieren 136. Op ongeveer de middenlengte van de afsluiting 120 zijn deze bevestigingsorganen 138 voorzien van tussen gelegen scharnieren 140, waarbij het doel van deze scharnier 140 is het mogelijk maken dat de afsluiting 120 zich meer nauwkeurig vormt naar de eindcontouren van het einddeel van de laadkist 10.
Op op afstand van elkaar gelegen plaatsen rond de omtrek van de afsluiting 120 zijn een aantal vergrendelings-
<Desc/Clms Page number 20>
hefbomen of dovels 142 aangebracht elk met hoofdhefboomdeel
144, dat zwenkbaar gemonteerd is op de afsluiting op 146. El- ke hefboom 142 heeft eveneens een verg endelingsvinger M8 die past in een overeenkomstige gleuf in de omtrekconstructie
134 teneinde de afsluiting op zijn plaats te vergrendelen.
Elke hefboom 142 is zodanig ingericht dat deze via een paar nokken 150 met met elkaar overeenkomende schuin- staande nokoppervlakken zijn werking uitoefent. Elk paar nok- ken 150 is zodanig ingericht dat wanneer de hefboom 142-naar--- zijn vergrendelstand wordt bewogen, het paar nokken drukt te- gen een overeenkomstige hoofdcompressieveer 152, die op zijn beurt tegen de hoofâcbns tie-vôD-de afsluiting 120-drukt--- teneinde deze in dicht contact te brengen met het einde van de laadkist 10. Elke compressieveer 152 kan aangebracht wor- den in een cylindrisch huis 154.
Een belangrijk kenmerk van de uitvoeringsvorm vol- gens de figuren 10 en 11 is de wijze waarop de afdichting ge- vormd wordt tussen de afsluiting 120 en de laadkist 10. Er is een eerste afdichting 156 tussen de tegenover elkaar gelegen vlakken van de balken 124 van de afsluiting en de balken 132 van de laadkist. Er is echter het probleem dat wanneer de laadkist 10 gevuld wordt met een zeer koud product de binnen- ste frameconstructie verkeert op een temperatuur die dichtbij die ligt van het product. Anderzijds verkeert de buitenste frameconstructie op een temperatuur dichtbij de omgevingstem- peratuur. De binnenframeconstructie heeft dus de neiging ten opzichte van de buitenframeconstructie samen te trekken en derhalve de binnenste balken 132 weg te trekken van de balken
124, waardoor dus het effect van de afdichting 156 wordt verkleind.
Teneinde dit probleem op te lossen is er een tweede omtreksafdichting aangebracht op de afsluiting 120 tussen het buitenoppervlak van de balk 124 en het binnenoppervlak van het achterste deel van de constructie 134. Deze afdichting 158 wordt naar achteren gedrukt in contact met het naar voren gerichte randoppervlak van de buitenste balken 130 door mid- del van een aantal tweede compressieveren 160. Deze compres- sieveren 160 kunnen worden geplaatst op afstand van elkaar
<Desc/Clms Page number 21>
gelegen plaatsen rond de omtrek van de afsluiting 120. De afdichting 158 kan dus het vooroppervlak van de buitenste bal- ¯ken 130aangrijpen alsmede het naar buiten gerichte zijoppervlak van de balken 124 teneinde een passende afdichting tot stand te brengen.
Evenals in de eerste uitvoeringsvorm zijn passende drukafdichtingen aanwezig, die op punt 162 zijn aangegeven.
Alhoewel onderhavige uitvinding beschreven is in de eerste plaats aan de hand van het vervoer van gekoelde producten zal het duidelijk zijn dat deze ook toepassing kan vinden bij producten op een hogere dan de omgevingstemperatuur. air-lage omgevingstemperaturen zou de onderllavige uitvinding bijv. kunnen worden gebruikt om te voorkomen dat het daarin opgenomen product bevriest. Aangezien de laadkist vloeistofdicht is, kan de laadruimte gevuld worden met een gasvormig medium teneinde het product in goede toestand te houden. e volgende bladzijde is de tabel van de berekeningen die gemaakt zijn aan de hand van de figuren 8 en 9 vermeld.
<Desc/Clms Page number 22>
TABEL VAN OPPERVLAKTEVERHOUDINGEN TEN OPZICHTE VAN DOORBUIGINGEN VAN HET MEMBRAAN.
EMI22.1
<tb>
<tb>
g <SEP> 1 <SEP> 1 <SEP> 2 <SEP> 3 <SEP> 4 <SEP> 5 <SEP> 6 <SEP> 7 <SEP> 8 <SEP> 9 <SEP> 10 <SEP> 6. <SEP> 592
<tb> L <SEP> 74 <SEP> 74 <SEP> 74 <SEP> 74 <SEP> 74 <SEP> 74 <SEP> 74 <SEP> 74 <SEP> 74 <SEP> 74 <SEP> 74 <SEP> 74
<tb> p <SEP> 15 <SEP> 15 <SEP> 15 <SEP> 15 <SEP> 15 <SEP> 15 <SEP> 15 <SEP> 15 <SEP> 15 <SEP> 15 <SEP> 15 <SEP> 15
<tb> RR <SEP> 8 <SEP> 8 <SEP> 8 <SEP> 8 <SEP> 8 <SEP> 8 <SEP> 8 <SEP> 8 <SEP> 8 <SEP> 8 <SEP> 8 <SEP> 8
<tb> THETA <SEP> (ERSIN(L/(2*RM)))*180/PPI <SEP> 3.096 <SEP> 6.188 <SEP> 9.271 <SEP> 12.340 <SEP> 15.392 <SEP> 18.422 <SEP> 21.426 <SEP> 24.401 <SEP> 27,343 <SEP> 30,248 <SEP> 20.204
<tb> RM <SEP> ((4*D^2)+(L^2)/(B*D)
<SEP> 685 <SEP> 343 <SEP> 230 <SEP> 173 <SEP> 139 <SEP> 117 <SEP> 101 <SEP> 90 <SEP> 61-73 <SEP> IM <SEP>
<tb> F <SEP> +P@RM <SEP> 10275 <SEP> 5149 <SEP> 3445 <SEP> 2597 <SEP> 2091 <SEP> 1756 <SEP> 1519 <SEP> 1343 <SEP> 1208 <SEP> 1102 <SEP> 1607
<tb> W <SEP> +L+2*RR <SEP> 90 <SEP> 90 <SEP> 90 <SEP> 90 <SEP> 90 <SEP> 90 <SEP> 90 <SEP> 90 <SEP> 90 <SEP> 90 <SEP> 90
<tb> AO <SEP> erz <SEP> 8100 <SEP> 8100 <SEP> aioo <SEP> 8100 <SEP> MM <SEP> 8100 <SEP> 8100 <SEP> MM <SEP> 8100 <SEP> MM <SEP> 8100
<tb> AI <SEP> (W-4*D)^2 <SEP> 7396 <SEP> 6724 <SEP> 6084 <SEP> 5476 <SEP> 4900 <SEP> 4356 <SEP> 3844 <SEP> 3364 <SEP> 2916 <SEP> 2500 <SEP> 4049
<tb> RD/AI <SEP> +RD/AI <SEP> 1. <SEP> 095 <SEP> 1.205 <SEP> 1.331 <SEP> 1.479 <SEP> 1.653 <SEP> 1.860 <SEP> 2.107 <SEP> 2.408 <SEP> 2.778 <SEP> 3.240 <SEP> 2.000
<tb> D/L <SEP> +D/L <SEP> 0.
<SEP> 014 <SEP> 0.027 <SEP> 0.041 <SEP> 0.054 <SEP> 0.068 <SEP> 0.081 <SEP> 0.095 <SEP> 0.108 <SEP> 0.122 <SEP> 0.135 <SEP> 0.089
<tb> cirkel
<tb> ADC/AI <SEP> ?C <SEP> +ADC/AIC <SEP> 1.571
<tb> AD/AIC <SEP> +AD/AIC <SEP> 2
<tb> ADC <SEP> BPI* <SEP> (W/2)^2 <SEP> 6.361.72
<tb> AIC <SEP> (W@@DOS(@PI/4))^2 <SEP> 4050
<tb>
EMI22.2
definities D doorbuiging van het membraan-inches L lengte van de boog van het membraan-inches P druk-psi M DICTA invalshoek RN van de membraankromming-inches F trekkrscht-poun inchbreedte W totale < . a in hr. fkbclkbreedte-inchesAD/AI verhouding D/L verhouding roc buitenoppervlak cirkel - sq in AIC binnencppervlak cirkel-sq in