NL9500343A - Inrichting voor het aangrijpen van voorwerpen en het over een horizontale as doen roteren van de aangegrepen voorwerpen. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET AANGRIJPEN VAN VOORWERPEN EN HET OVER EEN HORIZONTALE AS DOEN ROTEREN VAN DE AANGEGREPEN VOORWERPEN

De uitvinding betreft een inrichting voor het aangrijpen van voorwerpen en het over een horizontale as doen roteren van de aangegrepen voorwerpen, omvattende aan-grijpmiddelen voor het aangrijpen van de te roteren voorwerpen, rotatieaandrijfmiddelen voor het in rotatie om de horizontale as aandrijven van de aangrijpmiddelen.

Een dergelijke inrichting vindt bijvoorbeeld toepassing bij het rooien van bomen. Hierbij grijpt de aangrijp-inrichting de te rooien boom aan, waarbij, wanneer deze boom voldoende klein is, de boom uit de grond getrokken wordt en horizontaal wordt geplaatst. Wanneer de boom groter is, wordt na het aangrijpen de stam afgezaagd, waarna de boom door de aangrijpinrichting wordt gekanteld. Het aangrijpen van de stam van de boom vindt in het algemeen niet in het zwaartepunt van de boom plaats, doch veelal op een afstand van één tot enkele centimeters boven de grond. Dit betekent dat tijdens het kantelen een zeer groot moment op de aangrijpinrichting wordt uitgeoefend, hetgeen door de veelal toegepaste hydromotoren niet kan worden uitgeoefend, tenzij deze overmatig groot worden gedimensioneerd.

Het doel van de uitvinding is het verschaffen van een dergelijke inrichting, waarbij een hydromotor met een beperkt vermogen voldoende is voor het laten kantelen van de boom.

Dit doel wordt bereikt door een met de aangrijpmiddelen verbonden rem voor het afremmen van de rotatiebeweging van de aangrijpmiddelen.

Door de rem wordt het door de boom opgewekte moment opgevangen, waardoor het door de hydromotor op te vangen moment zo klein is dat dit geen overmatig grote dimensio-nering van de hydromotor met zich meebrengt.

Dit voordeel doet zich niet alleen voor bij het rooien van bomen, doch evenzeer bij bijvoorbeeld het slopen van bouwwerken, waarbij aangegrepen voorwerpen veelal niet in hun zwaartepunt worden aangegrepen en geroteerd moeten worden, voordat zij bijvoorbeeld op een vrachtwagen worden geplaatst om te worden afgevoerd. Ook hier vindt de uitvinding een toepassing.

Bij voorkeur is een dergelijke inrichting verbonden met de arm van een graafmachine.

Andere aantrekkelijke voorkeursuitvoeringsvormen blijken uit de onderconclusies.

Vervolgens zal de uitvinding worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen, waarin voorstellen: figuur 1: een perspectivisch aanzicht van een inrichting volgens de uitvinding bij het rooien van een boom; figuur 2: een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van een inrichting volgens de uitvinding; figuur 3: een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van een andere zijde van de in figuur 2 afgebeel-de inrichting, waarbij een ander type stronkenfrees is toegepast; en figuur 4: een perspectivisch aanzicht van de inrichting tijdens het uitvoeren van een op het rooien van een boom volgende bewerking.

In figuur 1 is een vrachtwagen 1 afgebeeld, waaraan een arm 2 bevestigd is, aan het einde waarvan de inrichting 3 volgens de uitvinding is bevestigd. Het is uiteraard mogelijk de inrichting 3 volgens de uitvinding te bevestigen aan de arm van een graafmachine of een ander zwaar werktuig.

Bij de in figuur 1 weergegeven situatie wordt de inrichting 3 gebruikt voor het rooien van een boom 4. In figuur 1 is zichtbaar dat de inrichting 3 wordt gevormd door een hulpframe 5 dat vast met de arm 2 verbonden is. Aan het hulpframe 5 is een frame 6 bevestigd, waaraan twee grijpers 7,8 draaibaar zijn bevestigd. Aan het frame 6 is verder een zaaginrichting 9 en een stronkenfrees 10 bevestigd.

De constructie van de inrichting is beter zichtbaar in figuur 2. Uit figuur 2 blijkt dat aan het frame 6 twee reeksen beugels 11,12 zijn bevestigd die elk aan een tot het frame behorende plaat 13 zijn bevestigd, bijvoorbeeld door lassen. Door deze beugels 11,12 strekt zich een as 14, respectievelijk 15 heen uit.

Vast met de as 14 is een onderste grijparm 16 verbonden, evenals een in de tekening weggebroken getekende bovenste grijparm 17. De grijparmen 16,17 vormen tezamen een grijpklauw. Zij zijn aan hun einden verbonden door de slechts gedeeltelijk getoonde verbindingsbalk 18. Evenzo is met de as 15 een onderste grijparm 19 verbonden, evenals een bovenste grijparm 20, die onderling worden verbonden door een verbindingsbalk 21.

Verder is zichtbaar dat elk van de grijparmen 16,17, 19,20 gevormd wordt door twee parallelle platen 22, respectievelijk 23, die elk van inwendige vertanding 24 zijn voorzien. Beide platen 22,23 zijn verbonden door een zich daartussen uitstrekkende plaat 25. Aldus wordt een stevig geheel verkregen.

Voor het aandrijven van de grijpklauwen 7,8 zijn op de rotatieas 14 reeksen hefbomen 26 aangebracht die aan hun vrije einde zijn verbonden door middel van een as 27. Evenzeer zijn op de andere as 15 reeksen hefbomen 28 aangebracht die verbonden worden door een niet in de tekening weergegeven as.

De niet in de tekening weergegeven as en de as 27 worden verbonden door twee hydraulische cilinders 29,30 die bij bekrachtiging de grijpklauwen 7,8 doen roteren rondom de desbetreffende assen 14,15.

Voor het synchroniseren van de beweging van beide grijpklauwen 7,8 zijn op de as 14 hulphefbomen 31 aangebracht, waarbij op de as 15 twee hulphefbomen 32 zijn aangebracht die onderling worden verbonden door een ver-effeningshefboom 33. Deze hefbomen dragen er zorg voor dat de bewegingen van beide klauwen 7,8 gesynchroniseerd is.

Om bij het aangrijpen van een boom te voorkomen dat de boom tegen de hefbomen en andere synchronisatie- en aandrijfelementen van de klauwen aan wordt gedrukt, zijn op de plaat 13 zich loodrecht daarop uitstrekkende platen 34 gelast die aan hun buitenzijde van een vertanding 35 zijn voorzien. Aan de onderzijde van de plaat 13 is verder een hefboom 36 bevestigd, waarop een zaaginrichting 37 is aangebracht die gevormd wordt door een hydromotor 38 en een daaraan bevestigd zaagblad 29, waaromheen een door de hydromotor aangedreven ketting 40 wordt geleid.

Aan de bovenzijde van het frame 6 is op een console 41 een stronkenfrees 42 bevestigd. Bij de in fig. 3 weergegeven uitvoering is sprake van een ander type stronken-frees 55.

De desbetreffende onderdelen zijn eveneens zichtbaar in figuur 3. Op het hulpframe 5 dat gevormd wordt door een doos 43 is een as 44 bevestigd, waarop de tot het frame 6 behorende, aan de plaat 13 bevestigde kast 45 is gelagerd. Aldus is het frame 6 roteerbaar ten opzichte van het subframe 5. Voor het in rotatie aandrijven van het frame 5 is in de kast 43 een hydromotor 46 aangebracht, waarvan de uitgaande as 47 verbonden is met een rondsel 48 dat in aangrijping is met een inwendig vertande krans 49 die verbonden is met de kast 45.

Voor het afremmen van de rotatie van het frame 6 ten opzichte van het subframe 5 is de krans 49 aan zijn buitenzijde voorzien van een deel van een schijfrem vormende frictiering 50. Aan de kast 43 zijn verder twee remblok-houders 51,52 bevestigd die voorzien zijn van remklauwen 53 die in aangrijping kunnen worden gebracht met de frictiering 50. Het is uiteraard mogelijk meer remblokhouders toe te passen.

De remklauwen worden hydraulisch bekrachtigd. Zij worden bestuurd door in de tekening niet weergegeven elektrisch bediende kleppen. Dit leidt tot een beperking van het aantal hydraulische leidingen.

Met behulp van deze inrichting kan de rotatiebeweging van het frame 6 ten opzichte van het subframe 5 met de hand of automatisch worden afgeremd.

Vervolgens zal de werking van de onderhavige inrichting worden besproken.

Voor het rooien van een boom 4 wordt de vrachtwagen 1 gemanouvreerd naar de in figuur 1 weergegeven positie, en wordt de arm 2 zodanig gemanouvreerd, dat de tot de inrichting 3 behorende grijparmen 7,8 in aangrijping kunnen worden gebracht met de stam van de boom 4. Vervolgens worden de desbetreffende hydraulische cilinders 29,30 geactiveerd, waardoor de klauwen 7,8 de boom 4 aangrijpen. Vervolgens worden de remmen 51,52 geactiveerd om door het zagen veroorzaakte trillingen te dempen. Daarna wordt met behulp van de zaaginrichting 9 de stam kort boven de stronk afgezaagd, waarna de hydromotor 46 wordt geactiveerd voor het naar een voorafbepaalde zijde laten hellen van de inmiddels afgezaagde boom 4. Vervolgens worden de remmen 51,52 iets gelost, zodat rotatie, zij het beheerst, kan plaatsvinden, en de boom op de grond kan worden gelegd .

Hierna kunnen de takken van de boom worden verwij-derd, en kan de boom na al of niet in stukken te zijn gezaagd worden afgevoerd. Dan is de situatie verkregen die in figuur 4 is afgebeeld.

Vervolgens wordt de inrichting 3 weer in de nabijheid van de boom gebracht, waarna de inrichting geroteerd wordt rond de horizontale as 44, zodat de stronkenfrees 41,42 naar beneden is. Deze wordt vervolgens geactiveerd, waarna, wanneer dit gewenst is, de resterende boomstronk 54 kan worden weggefreesd.

Claims (14)

1. Inrichting voor het aangrijpen van voorwerpen en het over een horizontale as doen roteren van de aangegrepen voorwerpen, omvattende aangrijpmiddelen voor het aangrijpen van de te roteren voorwerpen, rotatieaandrijf-middelen voor het in rotatie om de horizontale as aandrij-ven van de aangrijpmiddelen, gekenmerkt door een met de aangrijpmiddelen verbonden rem voor het afremmen van de rotatiebeweging van de aangrijpmiddelen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de aangrijpmiddelen zijn ingericht voor het aangrijpen van langgerekte voorwerpen, bijvoorbeeld bomen.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de rotatieaandrijfmiddelen een hydromotor omvatten en dat de rem een schijfrem is.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, gekenmerkt door besturingsmiddelen voor het besturen van de druk, waarmee de rem aangrijpt.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk dat de besturingsmiddelen door elektrisch bestuurbare kleppen worden gevormd.

6. Inrichting volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting verbonden is met de arm van een graafmachine.

7. Inrichting volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aangrijpmiddelen op een frame bevestigd zijn dat door de rotatiemiddelen om de horizontale as roteerbaar is.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de aangrijpmiddelen twee elk draaibaar aan het frame bevestigde klauwen omvatten die door middel van een hydraulische cilinder aandrijfbaar zijn.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de klauwen kinematisch met elkaar zijn gekoppeld door een vereffeningsverbinding.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de klauwen elk twee armen omvatten die aan hun einden door een verbinding met elkaar verbonden zijn.

11. Inrichting volgens conclusie 7, 8, 9 of 10, met het kenmerk, dat aan het frame een zaaginrichting is bevestigd.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de zaaginrichting een hydraulisch aangedreven kettingzaag omvat.

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de zaaginrichting een voedingsaandrijfinrichting omvat die wordt stopgezet, wanneer de druk in de naar de kettingzaag leidende leiding een voorafbepaalde waarde overschrijdt .

14. Inrichting volgens een van de conclusies 7-13, met het kenmerk, dat aan het frame een stronkenfrees is bevestigd.