NL1034520C2 - Inrichting voor het rooien of vellen van bomen. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het rooien of vellen van bomen.

BESCHRIJVING

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het rooien of 5 vellen van bomen omvattende een aan de giek van een grondbewerkingsmachine of dergelijk koppelbaar gestel, alsmede tenminste één met het gestel verbonden rooigereedschap, alsmede stelmiddelen voor het ten opzichte van de giek positioneren van het tenminste ene rooigereedschap.

Een dergelijke inrichting is bijvoorbeeld bekend uit de Nederlandse 10 octrooiaanvrage nr. 95/00343 en wordt veelvuldig ingezet bij het snoeien, rooien en/of vellen van bomen. De bekende inrichtingen zijn daarbij ingericht in het in één keer vellen van bomen, bijvoorbeeld door met een aan de giek gekoppeld grijpelement de boom om de stam in te klemmen en met een bijvoorbeeld als cirkelzaag uitgevoerd rooigereedschap de stam onderaan door te zagen. De boom 15 wordt vervolgens op een beheerste wijze neergehaald en afgevoerd of ter plaatse machinaal in handelbare delen verwerkt.

Bij de inrichting volgens NL-95/00343 is de positionering van het rooigereedschap ten opzichte van de te bewerken boom uiterst beperkt en is volledig afhankelijk van de manoeuvreerbaarheid van de giek, waaraan het 20 rooigereedschap is gekoppeld. De veelal robuuste constructie van de giek, als ook de afmetingen en de massa bemoeilijken een soepele en nauwkeurige positionering van het rooigereedschap ten opzichte van de, te rooien of te vellen, boom en beperken derhalve de inzetbaarheid van de thans bekende inrichtingen.

De uitvinding beoogt bovengenoemd bezwaar te ondervangen en 25 een inrichting van bovengenoemde aanhef te verschaffen, die meer veelzijdig ingezet kan worden en door een verbeterde manoeuvreerbaarheid van het rooigereedschap ook op voorheen moeilijk bereikbaar gekarakteriseerde plaatsen werkzaamheden kan verrichten.

Overeenkomstig de uitvinding wordt de inrichting hiertoe 30 gekenmerkt, doordat de stelmiddelen tenminste een eerste samenstel van eerste en tweede, loodrecht op elkaar staande, zwenkassen omvatten, voor het ten opzichte van de giek positioneren van het tenminste ene rooigereedschap.

Hierdoor is het mogelijk om op een meer effectieve manier het ten minste ene rooigereedschap nauwkeurig en binnen een kleinere 1034520 2 positioneringsruimte te positioneren ten opzichte van de giek en derhalve te bewerken bron. Het ten minste ene rooigereedschap kan nu ook op locaties werkzaamheden verrichten, welke locaties enkel door het manoeuvreren van de giek niet bereikt kunnen worden.

5 Door de meer nauwkeurige positionering van het ten minste ene rooigereedschap in een kleinere positioneringsruimte is het mogelijk met de inrichting overeenkomstig de uitvinding een boom in plaats van in één keer nu in delen (“tak-voor-tak”) te rooien of te vellen. Dit maakt de inrichting inzetbaar in bijvoorbeeld woonwijken, waar het in één keer vellen van een boom in verband met 10 obstakels (huizen, lantaarnpalen, auto’s, etc.) niet mogelijk is.

Bij een zeer functionele uitvoeringsvorm van de inrichting overeenkomstig de uitvinding, die een zeer nauwkeurige positionering van het ten minste ene rooigereedschap ten opzichte van de giek en de boom mogelijk maken, omvatten de stelmiddelen een eerste verstelorgaan voor het ten opzichte van de 15 eerste zwenkas verstellen van de tweede zwenkas. Daarbij grijpt, overeenkomstig de uitvinding het eerste verstelorgaan enerzijds aan op de giek en anderzijds op de tweede zwenkas.

Volgens een verdere functionele uitvoeringsvorm wordt de inrichting hierdoor gekenmerkt doordat de stelmiddelen een tweede verstelorgaan omvatten 20 voor het ten opzichte van de tweede zwenkas verstellen van het tenminste ene rooigereedschap. Daarbij grijpt het ne verstelorgaan enerzijds aan op de eerste zwenkas en anderzijds op het tenminste ene rooigereedschap.

Hiermee wordt een goede aansturing en positionering van het rooigereedschap ten opzichte van de boom verkregen, waardoor bij de aldus 25 verkregen bewegingsvrijheid het positioneren van het ten minste ene rooigereedschap ook op moeilijke posities mogelijk is.

Bij een verdere functionele uitvoeringsvorm die een nog veelzijdigere positionering van het ene rooigereedschap ten opzichte van de giek en de boom mogelijk maakt, wordt de inrichting overeenkomstig de uitvinding hierdoor 30 gekenmerkt doordat de verstelmiddelen een tweede samenstel van derde en vierde, loodrecht op elkaar staande, zwenkassen omvatten, voor het ten opzichte van het eerste samenstel positioneren van het tenminste ene rooigereedschap.

Het toepassen van een tweede samenstel biedt een verdere veelzijdige positionering, waarbij het rooigereedschap als het ware “om het hoekje 3 om" kan worden gepositioneerd ten behoeve van het verrichten van rooiwerkzaamheden aan een moeilijk bereikbare boom.

Analoog aan het voorgaande wordt de inrichting hierbij gekenmerkt doordat de stelmiddelen een derde verstelorgaan omvatten voor het ten opzichte 5 van de derde zwenkas verstellen van de vierde zwenkas. Ook hierbij grijpt het derde verstelorgaan enerzijds aan op de tweede zwenkas en anderzijds op de vierde zwenkas.

Verder wordt deze specifieke uitvoeringsvorm verder gekenmerkt doordat de stelmiddelen een vierde verstelorgaan omvatten voor het ten opzichte 10 van de vierde zwenkas verstellen van het tenminste ene rooigereedschap. Daarbij grijpt, overeenkomstig de uitvinding, het vierde verstelorgaan enerzijds aan op de derde zwenkas en anderzijds op het tenminste ene rooigereedschap.

Bij een functionele uitvoeringsvorm omvatten de verstelmiddelen een steunplaat, waarop het tenminste ene rooigereedschap monteerbaar is. De 15 steunplaat biedt de mogelijkheid om enerzijds meerdere verschillende rooigereedschappen op te nemen en anderzijds de positionering ervan ten opzichte van de giek (en de boom) te vereenvoudigen.

Bij een verdere functionele uitvoeringsvorm zijn de stelorganen uitgevoerd als hydraulisch aangedreven stelorganen, die meer specifiek door de 20 hydrauliek van de grondbewerkingsmachine aandrijfbaar zijn. Hierdoor is een aparte aandrijflijn voor het aandrijven van de inrichting overeenkomstig de uitvinding niet noodzakelijk, hetgeen de inrichting eenvoudig en goedkoop te construeren maakt.

Bij een andere uitvoeringsvorm zijn de stelorganen als elektromagnetisch aangedreven stelorganen uitgevoerd. Daarbij kunnen de 25 stelorganen als een spindelaandrijving zijn uitgevoerd.

Bij een andere functionele uitvoeringsvorm zijn de stelorganen als een zuiger/cilindercombinatie uitgevoerd.

De uitvinding zal nu aan de hand van een tekening nader worden toegelicht, welke tekening achtereenvolgens toont: 30 Figuur 1 een inrichting volgens de stand van de techniek en gekoppeld aan de giek van het grondbewerkingsmachine:

Figuur 2 een eerste uitvoeringsvorm van een inrichting overeenkomstig de uitvinding;

Figuur 3a~3b deelaanzichten van de uitvoeringsvorm van een 4 inrichting zoals getoond in Figuur 2;

Figuur 4a-4b andere deelaanzichten van de uitvoeringsvorm van de inrichting zoals getoond in Figuur 2;

Figuur 5a-5b een tweede uitvoeringsvorm van een inrichting 5 overeenkomstig de uitvinding.

Voor een beter begrip zijn in de tekeningen identieke onderdelen met hetzelfde referentie-cijfer aangeduid.

Figuur 1 toont een inrichting voor het sproeien, rooien of vellen van een boom overeenkomstig de uitvinding. De inrichting 3 is gekoppeld aan een giek 2 10 van een grondbewerkingsmachine 1 en is opgebouwd uit een gestel waar op één of meerdere rooigereedschappen 5a-5b, 6 zijn bevestigd. Het rooigereedschap 5a-5b betreffen klembekken welke op de stam van een boom 8 kunnen worden aangebracht. Het rooigereedschap 6 betreft een kettingzaageenheid, die met behulp van geschikte aandrijfmiddelen door de stam van de boom 8 gedreven kan 15 worden teneinde deze door te zagen. De aldus doorgezaagde boom 8 kan ingeklemd tussen de klembekken 5a-5b met behulp van de giek 2 horizontaal gelegd worden ten behoeve van verdere verwerking.

Een nadeel van de in Figuur 1 getoonde inrichting, welke beschreven wordt in de Nederlandse octrooiaanvrage nr. NL-95/00343, is de 20 beperkte positionering van het rooigereedschap of de rooigereedschappen ten opzichte van de te bewerken boom 8. Meer specifiek is de positionering van de rooigereedschappen ten opzichte van de boom 8 volledig afhankelijk van de manoeuvreerbaarheid van de giek 2 waaraan de inrichting 3 is gekoppeld. Zoals duidelijk in Figuur 1 getoond, bezit de giek 2 een veelal robuuste constructie 25 waarvan de afmetingen en de massa een soepele en nauwkeurige positionering van de inrichting 3 en de daaraan gekoppelde rooigereedschappen 5a-5b-6-8 ten opzichte van de - te rooien of te vellen - boom bemoeilijken. De in Figuur 1 bekende inrichting volgens de stand van de techniek vertoont derhalve een beperkte inzetbaarheid.

30 Figuur 2 toont een eerste uitvoeringsvorm van een inrichting 3 overeenkomstig de uitvinding welke meer veelzijdig ingezet kan worden en door een verbeterde manoeuvreerbaarheid van het rooigereedschap ten opzichte van de te bewerken boom 8 gekenmerkt wordt.

Kenmerkend onderdeel van de inrichting 3, overeenkomstig de 5 uitvinding, is het samenstel 10, dat opgebouwd is uit een eerste zwenkas 11 en een tweede zwenkas 12, die loodrecht ten opzichte van elkaar zijn georiënteerd. Om de eerste zwenkas 11 is een juk 41 aangebracht dat met behulp van het stelorgaan 20 om de eerste zwenkas 11 kan worden versteld.

5 Het stelorgaan 20 is hier uitgevoerd als een zuiger/cilinder- combinatie waarbij de cilinder 23 met het eerste aangrijppunt 21 aangrijpt op de giek 2. De zuiger 24 grijpt met het aangrijppunt 22 aan op het juk 41 om zo het juk om de zwenkas 11 te verstellen.

Het juk 41 is tevens voorzien van flensdelen 40a-40b, waartussen 10 een tweede stelorgaan 30 is opgenomen. Dit tweede stelorgaan 30 is bij deze uitvoeringsvorm eveneens uitgevoerd als een zuiger/cilindercombinatie, waarbij de cilinder 33 met het aangrijppunt 31 aangrijpt op de jukdelen 40a-40b en waarbij de zuiger 34 met het aangrijppunt 32 aangrijpt op een steunplaat 4. De steunplaat 4 is hierbij verzwenkbaar aangebracht om de tweede zwenkas 12, dat is bevestigd aan 15 de jukdelen 40a-40b.

De steunplaat 4 dient als montageplaat voor een (niet weergegeven) rooigereedschap.

Met behulp van de beide stelorganen 20-30 kan het (niet weergegeven) rooigereedschap (en derhalve de steunplaat 4) worden 20 gepositioneerd ten opzichte van de giek 2.

Hierbij wordt opgemerkt dat de combinatie van de steunplaat 4, de tweede zwenkas 12, het tweede stelorgaan 30 en de met het juk 41 verbonden jukdelen 40a-40b, met behulp van eerste stelorgaan 20 om de eerste zwenkas 11 kan worden versteld. De steunplaat 4 kan ten opzichte van de tweede zwenkas 12 25 worden versteld met behulp van het tweede stelorgaan.

Verschillende bedrijfssituaties van de rooi-inrichting overeenkomstig de uitvinding worden getoond in de figuren 3a-3b en 4a-4b,

In de figuren 4a en 4b wordt een andere uitvoeringsvorm overeenkomstig de uitvinding getoond. Bij deze uitvoeringsvorm is de inrichting 30 overeenkomstig de uitvinding voorzien van een samenstel 100, welk samenstel is opgebouwd uit een derde en vierde loodrecht op elkaar staande zwenkassen 110-120.

Evenzo is dit tweede samenstel 100 voorzien van een derde verstelorgaan 200 en een vierde verstelorgaan 300 voor het ten opzichte van de 6 giek 2 en het eerste samenstei 100 oriënteren van het rooigereedschap 3.

Het tweede samenstel 100 is met het eerste samenstel 10 verbonden door middel van een tussendrager 50.

Analoog aan de voorgaande toelichting van het eerste samenstel 10 5 is ook het tweede samenstel 100 voorzien van twee verstelorganen, aangeduidt als het derde verstelorgaan 200 en het vierde verstelorgaan 300. Beide derde en vierde verstelorganen 200, respectievelijk 300, functioneren op identieke wijze als de eerste en tweede verstelorganen 20 respectievelijk 30.

Dit houdt in dat de derde en vierde verstelorganen 200-300 kunnen 10 zijn uitgevoerd als hydraulische verstelorganen, welke aangedreven worden door de aandrijfhydrauiiek van de grondbewerkingsinrichting. Daarbij kunnen de verstelorganen 200-300 zijn uitgevoerd als hydraulische of pneumatische zuiger/cilindercombinaties. In een andere uitvoeringsvorm kunnen de derde en vierde verstelorganen 200-300 zijn uitgevoerd als een spindeluitdrijving.

15 Het derde verstelorgaan 200 (zie figuur 4b) is met een eerste aangrijppunt 210 verbonden met de tussendrager 50 en grijpt met zijn tweede aangrijppunt 210 aan op het juk 410-40a-40b. Het derde verstelorgaan 200 verstelt het rooigereedschap 3 om een derde zwenkas 110.

Het vierde verstelorgaan 300 is met een eerste aangrijppunt 310 20 verbonden met het juk 410 en grijpt met een ander aangrijppunt 320 aan op de steunplaat4, die hierdoor om de vierde zwenkas 120 kan worden versteld.

Op deze wijze is het mogelijk om het rooigereedschap 3 zowel ten opzichte van de giek 2 als ten opzichte van de tussendrager 50 te verstellen. Hiermee wordt een meer veelzijdigere oriëntering van het rooigereedschap 3 25 mogelijk gemaakt.

Bij deze uitvoeringsvorm omvat het rooigereedschap 3 een klembek 5a-5b en twee afscheidingsgereedschappen 6a-6b in de vorm van kettingzagen.

30 1034520

Claims (18)

1. Inrichting voor het rooien of vellen van bomen omvattende een aan de giek van een grondbewerkingsmachine of dergelijk koppelbaar gestel, alsmede 5 tenminste één met het gestel verbonden rooigereedschap, alsmede stelmiddelen voor het ten opzichte van de giek positioneren van het tenminste ene rooigereedschap, met het kenmerk, dat de stelmiddelen tenminste een eerste samenstel van eerste en tweede, loodrecht op elkaar staande, zwenkassen omvatten, voor het ten opzichte van de giek postioneren van het tenminste ene 10 rooigereedschap.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de stelmiddelen een eerste verstelorgaan omvatten voor het ten opzichte van de eerste zwenkas verstellen van de tweede zwenkas.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het eerste 15 verstelorgaan enerzijds aangrijpt op de giek en anderzijds op de tweede zwenkas.

4. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de stelmiddelen een tweede verstelorgaan omvatten voor het ten opzichte van de tweede zwenkas verstellen van het tenminste ene rooigereedschap.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het tweede 20 verstelorgaan enerzijds aangrijpt op de eerste zwenkas en anderzijds op het tenminste ene rooigereedschap.

6. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verstelmiddelen een tweede samenstel van derde en vierde, loodrecht op elkaar staande, zwenkassen omvatten, voor het ten opzichte van het 25 eerste samenstel postioneren van het tenminste ene rooigereedschap.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de stelmiddelen een derde verstelorgaan omvatten voor het ten opzichte van de derde zwenkas verstellen van de vierde zwenkas.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het derde 30 verstelorgaan enerzijds aangrijpt op de tweede zwenkas en anderzijds op de vierde zwenkas.

9. Inrichting volgens één of meer van de conclusies 6-8, met het kenmerk, dat de stelmiddelen een vierde verstelorgaan omvatten voor het ten 1034520 opzichte van de vierde zwenkas verstellen van het tenminste ene rooigereedschap.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het vierde verstelorgaan enerzijds aangrijpt op de derde zwenkas en anderzijds op het tenminste ene rooigereedschap.

11. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verstelmiddelen een steunplaat omvatten, waarop het tenminste ene rooigereedschap monteerbaar is.

12. Inrichting volgens conclusie 6 in afhankelijkheid van conclusie 11, met het kenmerk, dat het tweede verstelorgaan anderzijds aangrijpt op de 10 steunplaat.

13. Inrichting volgens conclusie 10 in afhankelijkheid van conclusie 11, met het kenmerk, dat het vierde verstelorgaan anderzijds aangrijpt op de steunplaat.

14. Inrichting volgens één of meer van de conclusies 1-13, met het 15 kenmerk, dat de stelorganen hydraulisch aangedreven stelorganen zijn.

15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de hydraulische stelorganen door de hydrauliek van de grondbewerkingsmachine aandrijfbaar zijn.

16. Inrichting volgens één of meer van de conclusies 1-13, met het 20 kenmerk, dat de stelorganen elektro-mechanisch aangedreven stelorganen zijn.

17. Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de stelorganen als een spindelaandrijving zijn uitgevoerd.

18. Inrichting volgens één of meer van de conclusie 14-17, met het kenmerk, dat de stelorganen als een zuiger/cilindercombinatie zijn uitgevoerd. 25 1034520