NL9401267A - Inrichting voor oppervlakte-reiniging, oppervlaktevoorbehandeling en aanbrengen van bekledingen. - Google Patents
Inrichting voor oppervlakte-reiniging, oppervlaktevoorbehandeling en aanbrengen van bekledingen. Download PDFInfo
- Publication number
- NL9401267A NL9401267A NL9401267A NL9401267A NL9401267A NL 9401267 A NL9401267 A NL 9401267A NL 9401267 A NL9401267 A NL 9401267A NL 9401267 A NL9401267 A NL 9401267A NL 9401267 A NL9401267 A NL 9401267A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- pipeline
- nozzle
- console
- circumference
- housing section
- Prior art date
Links
Classifications
-
- B—PERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
- B08—CLEANING
- B08B—CLEANING IN GENERAL; PREVENTION OF FOULING IN GENERAL
- B08B9/00—Cleaning hollow articles by methods or apparatus specially adapted thereto
- B08B9/02—Cleaning pipes or tubes or systems of pipes or tubes
- B08B9/023—Cleaning the external surface
-
- Y—GENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
- Y10—TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
- Y10S—TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
- Y10S118/00—Coating apparatus
- Y10S118/11—Pipe and tube outside
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- Spray Control Apparatus (AREA)
Description
Inrichting voor oppervlakte-reiniging. oppervlaktevoorhfthandeling en aanbrengen van bekledingen.
Technisch gebied van de uitvinding
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het behandelen van het buitenoppervlak van een buis in een buisleiding, met inbegrip van het reinigen, het voorbehandelen van het oppervlak en de bekleding.
Achtergrond van de uitvinding
Een buisleiding heeft uiteraard een buitenste bekleding om de buisleiding te beschermen tegen corrosie en andere nadelige invloeden, in het bijzonder wanneer de buisleiding in de grond is begraven. Deze bekleding gaat in de loop van de tijd achteruit, en, wanneer de buisleiding zelf moet worden behoed tegen het ondergaan van verdere permanente beschadiging, dient de buisleiding te worden uitgegraven, dient de oude bescherming te worden verwijderd en dient het oppervlak van de buis op de juiste wijze te worden behandeld en dient een nieuwe bekleding van beschermend materiaal op de buisleiding te worden aangebracht.
In het begin van het maken van een buisleiding worden de afzonderlijke buissecties bekleed voordat zij naar de uiteindelijke bestemming worden vervoerd waar zij aan elkaar worden gelast om de buisleiding te vormen. Door de buissecties te bekleden voordat zij worden vervoerd, is het mogelijk dat de bekleding tijdens transport wordt beschadigd. Het aan elkaar lassen van de buissecties vernielt de bekleding ook aan de gelaste uiteinden. Beschadiging van bekleding als gevolg van transport en lassen dient ter plaatse te worden gerepareerd wanneer de buisleiding wordt geconstrueerd. Op grond van de uitstekende bescherming tegen corrosie, stoten en hechtende eigenschappen zou het van voordeel zijn de hele buisleiding op de plaats van de constructie te bekleden met uit meerder componenten bestaand bekledingsmateriaal. Het materiaal kan bijvoorbeeld een epoxy of een polyurethaan zijn. Heden ten dage is echter nog geen techniek ontwikkeld om dit economisch en met de vereiste produktiesnelheden te doen.
Bij een typische hersteloperatie van een buisleiding, zal de buisleiding worden vrijgemaakt en een optilmechanisme, zoals een kraan, zal worden gebruikt om het vrijgemaakte gedeelte van de buisleiding op te tillen en de blootgelegde buisleiding te plaatsen op steunen teneinde toegang te verschaffen tot het buitenvlak van de buis. De buis moet dan worden gereinigd, het buitenvlak van de buisleiding moet worden voorbereid voor het opnemen van een nieuwe beschermende bekleding, en de buisleiding moet dan opnieuw worden bekleed.
Aanvankelijk was handwerk nodig om de oude bekleding met handgereed-schap zoals schrapers te verwijderen. Deze techniek vergt uiteraard veel tijd en is erg duur. Vele pogingen zijn gedaan om een automatisering van het reinigingsproces te verschaffen, met inbegrip van US octrooi 4.552.59^» van 12 november 1985 aan Van Voskuilen en US octrooi 4.677.998 van 7 juli 1987 aan dezelfde uitvinder. Deze octrooien beschrijven het gebruik van hoge druk waterstralen die volgens een zig-zag baan over het te reinigen buisoppervlak worden bewogen teneinde de bekleding los te maken. Alhoewel dergelijke inrichtingen een verbetering zijn ten opzichte van reinigen met de hand bestaat nog steeds een behoefte in de industrie voor een verbeterde prestatie bij het reinigen en opnieuw bekleden.
Samenvatting van de uitvinding
Overeenkomstig een aspect van de onderhavige uitvinding wordt een inrichting verschaft voor het behandelen van een buisleiding. De inrichting omvat een hoofdraam en eerste en tweede huissecties die scharnierend aan het hoofdraam zijn bevestigd en die een blaaskamer tussen het inwendige van de huissecties en de buisleiding bepalen. Afzonderlijk van de eerste en tweede huissecties zijn eerste en tweede mondstukramen scharnierend aan het hoofdraam bevestigd. Op elk van de mondstukramen is een mondstukplaat bevestigd die volgens een boog om de hartlijn van de buisleiding een heen en weer gaande beweging kan uitvoeren. Op elk van de mondstukramen is een aandrijfinrichting bevestigd om de mondstukplaat over een van te voren bepaalde booglengte over de omtrek van de buisleiding heen en weer te bewegen teneinde het buitenvlak van de buisleiding te behandelen.
Volgens een ander aspect van de onderhavige uitvinding omvat de inrichting voor het behandelen van de buisleiding verder een eerste scharnierconstructie voor het scharnieren van de eerste en tweede huissecties vanuit een werkstand concentrisch ten opzichte van de buisleiding naar een verwijderstand, teneinde verwijdering van de inrichting voor het behandelen van de buisleiding en plaatsing daarvan op de buisleiding toe te laten. Hij bevat verder een tweede scharnierconstructie voor het scharnieren van de eerste en tweede mondstukramen vanuit een werkstand concentrisch met de buisleiding naar een verwijderstand teneinde toe te laten dat de inrichting voor het behandelen van de buisleiding wordt verwijderd van of wordt geplaatst op de buisleiding, waarbij de eerste scharnierconstructie onafhankelijk van de tweede scharnierconstructie werkt.
Overeenkomstig een ander aspect van de onderhavige uitvinding is een inrichting voor het behandelen van de buisleiding voorzien van een hoofd-raam en eerste en tweede vleugels die scharnierend aan het hoofdraam zijn bevestigd. Op elk van de vleugels is ten minste één console bevestigd met op elk van de consoles, ten minste één mondstuk dat naar het buitenoppervlak van de buisleiding toe is gekeerd. Een aandrijf inrichting is aangebracht voor het heen en weer bewegen van de console over een van te voren bepaalde booglengte om de omtrek van de buisleiding teneinde het buitenoppervlak van de buisleiding te behandelen. Bij één uitvoeringsvorm omvat de aandrijf inrichting een motor, een krukarm die door de motor om een van te voren bepaalde hartlijn wordt gedraaid en een tussenschalm die met een eerste einde daarvan scharnierend aan de krukarm is bevestigd en aan het tegenover gelegen einde daarvan met de console. Bij een andere uitvoeringsvorm omvat de aandrijf inrichting een motor, een eerste stel door de motor geroteerde tandwielen, een tweede stel tandwielen, een stel kettingen die het eerste en tweede stel tandwielen met elkaar verbinden en een console-aandrijforgaan dat tussen de genoemde kettingen is bevestigd, waarbij de rotatie van de motor het heen en weer gaan van de console teweeg brengt.
Korte beschrijving van de tekeningen
Voor een beter begrip van de onderhavige uitvinding en de verdere voordelen daarvan wordt thans verwezen naar de volgende gedetailleerde beschrijving die aan de hand van de bijgaande tekeningen wordt gegeven waarin: figuur 1 een zijaanzicht is van een geautomatiseerde inrichting voor het behandelen van een buisleiding volgens een eerste uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding; figuur 2 een zijaanzicht is van de geautomatiseerde straalreini-gingseenheid die in de inrichting van figuur 1 wordt gebruikt; figuur 3 een vooraanzicht is van de geautomatiseerde straalreini-gingseenheid van figuur 2; figuur 4 een bovenaanzicht is van de geautomatiseerde straalreini-gingseenheid van figuur 2; figuur 5 een eindaanzicht is van het mondstukwagensamenstel en schurende reinigingsmondstukken die in de inrichting worden gebruikt; figuur 6 een eindaanzicht is van het mondstukwagensamenstel en schurende reinigingsmondstukken met de gebogen ringen waarop de mondstukken zijn bevestigd, gescharnierd naar de stand voor verwijdering; figuur 7 een eindaanzicht is van de centreerinrichting die in de inrichting wordt gebruikt, gecentreerd op een buisleiding; figuur 8 een eindaanzicht is van de centreerinrichting in de stand voor verwijdering; figuur 9 een schematisch aanzicht is van de kettingaandrijving voor de schurende reinigingsmondstukken in de werkpositie; figuur 10 een illustratieve weergave is van de kettingaandrijving in de stand voor verwijdering; figuur 11 een eindaanzicht is van het mondstukwagensamenstel en schurende reinigingsmondstukken waarbij de kettingaandrijving wordt getoond ; figuur 12 een zijaanzicht is van het mondstukwagensamenstel en schurende reinigingsmonds tukken; figuur 13 een illustratieve weergave is van de gebogen ringen en schurende reinigingsmondstukken in de werkstand; figuur 14 een illustratieve weergave is van de gebogen ringen die in de stand voor verwijdering zijn gezwaaid; figuur 15 een illustratieve weergave is van het mondstuk dat in de inrichting wordt gebruikt; figuur 16 een illustratieve weergave is van de bewegingsbaan van de straal uit het mondstuk; figuur 17 een eindaanzicht is van een geautomatiseerde inrichting voor het behandelen van een buisleiding, die een tweede uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding vormt; figuur l8 een zijaanzicht is van de inrichting van figuur 17; figuur 19 een vereenvoudigd eindaanzicht is van de inrichting van figuur 17; figuur 20 een vereenvoudigd zijaanzicht is van de inrichting van figuur 17; figuur 21 een eindaanzicht is van de kettingaandrijving van de inrichting van figuur 17; figuur 22 een zijaanzicht is van de kettingaandrijving van figuur 21; figuur 23 een eindaanzicht is van de mondstukwagen en mondstuk van de inrichting van figuur 17; figuur 24 een zijaanzicht is van de mondstukwagen en mondstuk van figuur 23; figuur 25 een eindaanzicht is van het aandrijfringsamenstel van de inrichting van figuur 17; figuur 26 een eindaanzicht is van een schermsamenstel in de inrichting van figuur 17; figuur 27 een zijaanzicht is van het schermsamenstel; figuur 28 een perspectief is van het mondstuksamenstel, dat een derde uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding vormt; figuur 29 een zijaanzicht is van het mondstuksamenstel; figuur 30 een eindaanzicht is van het mondstuksamenstel; figuur 31 een bovenaanzicht is van het mondstuksamenstel; figuur 32 een zijaanzicht is van de moer voor het instellen van het kanon in de y-richting; figuur 33 een bovenaanzicht is van de moer van figuur 32; figuur 34 een zijaanzicht is van de bevestigingspen van het kanon; figuur 35 een dwarsdoorsnede is volgens de lijn 35“35 in de richting van de pijlen in figuur 34; figuur 36 een dwarsdoorsnede is van het omkeerbare mondstuk; figuur 37 een zijaanzicht is van de mondstuknippel; figuur 38 een eindaanzicht is van de mondstuknippel; figuur 39 een perspectief is van een inrichting voor het behandelen van de buisleiding, die een vierde uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding vormt; figuur 40 een achteraanzicht is van de inrichting van figuur 39; figuur 4l een zijaanzicht is van de inrichting van figuur 39; figuur 42 een vooraanzicht is van de inrichting van figuur 39; figuur 43 een bovenaanzicht is van de inrichting van figuur 39; figuur 44 een dwarsdoorsnede is van de inrichting; figuur 45 een illustratieve weergave is van de aandrijfreeks van de inrichting; figuur 46 een illustratieve weergave is van de kettingaandrijving van de inrichting; figuur 47 een zijaanzicht is van de wagen die in de inrichting wordt gebruikt; figuur 48 een vooraanzicht is van de wagen van figuur 47; figuur 49 een zijaanzicht is van de wagen die in de inrichting wordt gebruikt; figuur 50 een vooraanzicht is van de wagen van figuur 49; figuur 51 een bovenaanzicht is van een console die in de inrichting wordt gebruikt; figuur 52 een zijaanzicht is van een console van figuur 51? figuur 53 een bovenaanzicht is van een klem die in de inrichting wordt gebruikt; figuur 5^ een zijaanzicht is van de klem van figuur 53? figuur 55 een dwarsdoorsnede is van de inrichting; figuur 56Δ, B en C verschillende mondstukuitvoeringsvormen op de inrichting tonen; figuur 57 een eindaanzicht is van een wagen, die een vijfde uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding vormt; figuur 58 een detail is van de aandrijfinrichting van de wagen; figuur 59 een gedetailleerd eindaanzicht is van de wagen en toont een detail van de aandrijfinrichting; figuur 60 een zijaanzicht gedeeltelijk in dwarsdoorsnede is van de wagen; figuur 6l een eindaanzicht, gedeeltelijk in dwarsdoorsnede is van een wagen die een zesde uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding vormt; figuur 62 een eindaanzicht, gedeeltelijk in dwarsdoorsnede is van de wagen waarbij de vleugels worden getoond geplaatst in de stand voor verwijdering; figuur 63 een zijaanzicht, gedeeltelijk in dwarsdoorsnede is van de wagen; figuur 64 een uiteengetrokken weergave in perspectief is van een wagen, die een zevende uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding vormt; figuur 65 een detail is van de verzamelpan die in de wagen wordt gebruikt; figuur 66 een eindaanzicht, gedeeltelijk in dwarsdoorsnede is van de wagen; figuur 67 een zijaanzicht, gedeeltelijk in dwarsdoorsnede is van de wagen; figuur 68 een eindaanzicht is van de eerste huissectie van de wagen; figuur 69 een eindaanzicht is van het eerste mondstukraam van de wagen; figuur 70 een eindaanzicht is van de eerste mondstukplaat van de wagen; figuur 71 een zijaanzicht, gedeeltelijk in dwarsdoorsnede is van de eerste oscillerende aandrijving van de wagen; figuur 72 een bovenaanzicht, gedeeltelijk in dwarsdoorsnede is van de eerste oscillerende aandrijving van de wagen; figuur 73 een gedeeltelijke dwarsdoorsnede is van de wagen waarbij de mondstukplaat wordt getoond; figuur 74 een bovenaanzicht en gedeeltelijke dwarsdoorsnede is van het hoofdraam van de wagen; figuur 75 een eindaanzicht, gedeeltelijk in dwarsdoorsnede is van de wagen met de huissecties en de mondstukramen in de stand voor verwijdering; en figuur 76 een detail is van de geleidingsrollen van de wagen. Gedetailleerde beschrijving
In de bijgaande tekeningen, waarin gelijke of soortgelijke delen in alle afbeeldingen zijn voorzien van dezelfde verwijzingscijfers, is een geautomatiseerde inrichting 10 voor het behandelen van een buisleiding in de figuren 1 tot 16 getoond in een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding. De inrichting 10 wordt gebruikt voor het reinigen en/of bekleden van een buisleiding 12, hetgeen een nieuwe buisleiding dan wel een voordien beklede buisleiding kan zijn die revisie behoeft. De te reviseren buisleiding zal meestal een buisleiding zijn die net is vrijgemaakt en uit de sleuf is getild waarbij de oorspronkelijke bekleding op de buisleiding gedegradeerd is tot een conditie die niet langer bruikbaar is.
Bij de verschillende uitvoeringen van de inrichting 10 kan de inrichting worden gebruikt voor het verwijderen van elke oude bekleding van de buisleiding en voor het conditioneren van het buitenvlak van de buisleiding zelf voor een nieuwe bekleding. Bij een andere vorm kan de inrichting 10 worden gebruikt voor het opspuiten van de nieuwe bekleding wanneer het oppervlak van de buisleiding eenmaal is voorbereid.
Bij de uitvoeringsvorm voor het reinigen en voorbereiden van het oppervlak omvat de inrichting 10 drie hoofdsecties, een slede-eenheid 14, een bewegingseenheid 16 en een geautomatiseerde met stralen werkende reinigingseenheid 18. De slede-eenheid 14 wordt meestal geplaatst op loopbanen en evenwijdig aan de te behandelen buisleiding getrokken en het gewicht van de slede-eenheid heeft derhalve geen enkel effect op de buisleiding. De voortbewegingseenheid 16 en de geautomatiseerde reinigingseenheid 18 met straalmondstukken worden daarentegen ondersteund door de buisleiding zelf voor beweging volgens de hartlijn 20 van de buis in de richting van pijl 22. Het gewicht van de voortbewegingseenheid en van de geautomatiseerde reinigingseenheid met straalmondstukken zal zodanig zijn dat het gemakkelijk zonder beschadiging door de buisleiding kan worden gedragen. Tijdens het bedrijf behoeft het gewicht van deze eenheden niet door een zijarm of ander optiltoestel te worden gedragen.
Verschillende details van de geautomatiseerde reinigingseenheid 18 met straalmondstukken kunnen verder worden beschreven onder verwijzing naar de figuren 2 tot 8. De eenheid 18 omvat een centreerinrichting 24. Zoals het duidelijkst is getoond in de figuren 7 en 8 heeft de centreerinrichting 24 scharnierarmen 26 en 28 die door de werking van hydraulische cilinders 32 scharnieren op raamlichaam 30 tussen een werkstand, die is getoond in figuur 7t en een installeer- of verwijderstand, die is getoond in figuur 8. Elk van de armen, en het raamlichaam zijn bevestigd op een uitgelijnd stel geleidingswielen 34 teneinde de centreerinrichting 24 op de buisleiding te ondersteunen. In de werkstand, getoond in figuur 7, zijn de drie stellen geleidingswielen over 120° ten opzichte van elkaar rondom de buisleiding verdeeld zodat de centreerinrichting 24 op de buisleiding is gecentreerd. Wanneer de centreerinrichting zich in de werkstand bevindt wordt bij voorkeur lucht onder druk in de cilinders 32 gehandhaafd teneinde de wielen 34 stevig op de buisleiding te houden om de centreerinrichting gecentreerd te houden ten opzichte van de hartlijn 20 van de buis, ondanks lasverbindingen en onregelmatigheden van het oppervlak.
Aan de centreerinrichting 24 is een mondstuk dragende inrichting 36 bevestigd. De mondstuk dragende inrichting 36 heeft twee gebogen ringen 38 en 40. Ring 38 is vast bevestigd aan arm 26. Ring 40 is op soortgelijke wijze vast bevestigd aan arm 28. Wanneer de cilinders 32 werken, zoals getoond in figuur 6, om de armen 26 en 28 te zwaaien in de installeer- of wegneemstand, worden de gebogen ringen 38 en 40 op soortgelijke wijze geplaatst.
Zoals het best in figuur 4 is te zien zijn de ringen 38 en 40 op een afstand L van elkaar in de richting van de hartlijn 20 van de buisleiding. De ringen hebben bij voorkeur een booglengte van meer dan l80e. De straal van de ringen 38 en 40 is zodanig gekozen dat de ringen concentrisch zijn met de hartlijn 20 van de buisleiding wanneer de armen 26 en 28 zich in de werkstand bevinden. In de werkstand zijn de ringen 38 en 40 dus over de gehele omtrek van de buisleiding op een constante afstand van het buitenvlak van de buisleiding.
Op de gebogen ringen 38 en 40 zijn een reeks van dragers 42 voor schurende reinigingsmondstukken bevestigd waarbij elke drager een schurend reinigingsmondstuk 44 ondersteunt. Getoond zijn zes dragers en mond- stukken op elk van de ringen 38 en 40. Dit aantal kan echter worden gewijzigd, zoals meer in detail hierna zal worden beschreven.
Elk van de wagens 42 wordt ondersteund op een ring door een reeks van wielen 46 die op de binnen- en buitenranden van de ring zijn geleid teneinde toe te laten dat de wagen en daaraan bevestigd mondstuk in een boogvormige wijze over de ring bewegen. Alle wagens bij een bepaalde ring zijn met elkaar verbonden door schalmen 48 die scharnierend zijn bevestigd tussen naburige wagens. Beweging van een wagen zal dus worden gespiegeld door de beweging van de rest van de wagens op die speciale ring.
De details van de schurende reinigingsmondstukken 44 kunnen aan de hand van figuur 15 worden beschreven. De mondstukken hebben doorgangen 50 voor water onder hoge druk, bijvoorbeeld in een drukgebied van 10.000 tot 15.000 psi. Een schuurmiddelkanaal 52 bevat schuurmiddelen (typisch zand) die in de waterstroom worden meegenomen teneinde de reinigende activiteit van het mondstuk te verbeteren. Zoals te zien is wordt het water van hoge druk uit het mondstuk gespoten door poorten 54 onder een hoek ten opzichte van de centrale hartlijn 56 van het mondstuk en naar de hartlijn 56. Dit creëert een relatieve onderdruk bij doorgang 52 teneinde de schuurmiddelen in de waters traalstroom mee te nemen ter verhoging van de reinigende werking en verschaft een extra kracht voor het bewegen van het schuurmiddel.
Zoals te zien is in figuur 2 zijn de schuurmiddelmondstukken 44 bij voorkeur bevestigd op hun wagens zodat de straal onder een schuine hoek ten opzichte van het oppervlak botst op het buitenvlak van de buislei-ding. De mondstukken zijn bij voorkeur instelbaar bevestigd teneinde de bedieningspersoon de mogelijkheid te bieden de beste hoek te kiezen. Gevonden werd dat dit het rendement van de reiniging verhoogt. Het gebruik van stralen water van hoge druk, in het bijzonder met meegesleepte schuurmiddelen, is een verbetering ten opzichte van kogelstraalreiniging waarbij kogels botsen op het buitenvlak van de buisleiding. Kogelstraal-reinigen verschaft een tamelijk glad buitenvlak aan de buisleiding hetgeen niet een geschikt oppervlakteprofiel is voor hechten met een kleef-middel voor het aanbrengen van een nieuwe bekleding op de buisleiding. De waterstraal van hoge druk, in het bijzonder met meegesleurde schuurmiddelen, creëert een zeer onregelmatig hoekig oppervlak dat zeer bevorderlijk is voor hechting met kleefmiddel.
Het mechanisme voor het oscilleren van de mondstukken 44 zal aan de hand van de figuren 9 tot 12 worden beschreven. Boven de centreerinrich-ting 24 is een regelmodule 58 gemonteerd. In de regelmodule bevindt zich een motor 60 met een aandrijfas 62 die uit de module steekt en door het samenstel 36 en evenwijdig aan de hartlijn 20 van de buisleiding verloopt wanneer de eenheden zich in de werkstand bevinden. De motor roteert as 62 in de richting van de pijl met een instelbare van te voren bepaalde hoek-snelheid. Een eerste aangedreven tandwiel 64 is nabij de ring 38 op de as bevestigd. Een tweede aangedreven tandwiel 66 is nabij de gebogen ring 40 op de as bevestigd. Zoals blijkt uit figuren 10 en 11 drijft het eerste aandrijftandwiel een eerste aandrijftandwiel 68 via een ketting 70. Een tweede aandrijftandwiel drijft een tweede aandrijftandwiel 72 via een ketting 74. Aandrijftandwielen 68 en 72 worden ondersteund door raamor-gaan 30 zodat de afstand tussen de tandwielen niet veranderd ongeacht of de armen zich in de werkstand of installatiestand dan wel in de verwij-derstand bevinden.
Gebogen ring 38 steunt een ketting 76 zonder einde die wordt gedragen op de omtrek van de ring over 30° van de totale lengte van de ring. De gebogen ring 40 draagt op dezelfde wijze een ketting 78 zonder einde.
Het eerste aangedreven tandwiel 68 drijft een tandwiel 80 dat grijpt in de ketting 76 wanneer de inrichting zich in de in figuur 9 getoonde werkstand bevindt. Tweede aangedreven tandwiel 72 drijft op soortgelijke wijze een tandwiel 82 dat in de werkstand in aangrijping is met ketting 78. Wanneer de cilinders 32 worden bediend voor het scharnieren van de armen 26 en 28 in de installeer/verwijderstand, bewegen de kettingen 76 en 78 eenvoudigweg buiten aangrijping met de tandwielen 80 en 82, zoals het best in figuur 10 is te zien, teneinde de aandrijftrein te ontkoppelen. Op overeenkomstige wijze, wanneer de armen zijn gezwaaid naar de werkstand, grijpen de kettingen 76 en 78 opnieuw in in de tandwielen 80 respectievelijk 82 teneinde de aandrijftrein te voltooien.
In bedrijf zal de verplaatsingseenheid 16 de reinigingseenheid 18 over de buisleiding voortbewegen terwijl de motor 60 de mondstukken 44 oscilleert.
Kettingen 76 en 78 hebben elk daarin een speciale schalm die een zwevende pen opneemt die vanaf de mondstukwagen 42' uitstrekt die zich het dichtst bij de aandrijfmotor bevindt. De continue rotatie van kettingen 76 en 78 wordt omgezet in oscillatie van mondstukwagen 42' over een gebogen afstand op ringen 38 en 40 bepaald door de lengte van de kettingen 76 en 78. De pen zweeft een beperkte richting op een radiale lijn loodrecht op de hartlijn 22 wanneer de armen en ringen zich bevinden in de werkstand teneinde de speciale schalm tijdens diens baan te volgen. Wanneer slechts een enkele mondstukwagen en mondstuk zou worden gebruikt op elke ring, behoeven de kettingen 76 en 78 slechts te worden verlengd teneinde zich uit te strekken over een boog van 180° van de omtrek van de ringen, zoals getoond in figuren 9 en 10.
Zoals het best is te zien in figuur 16 dient de breedte W die elk mondstuk doorloopt tweemaal de afstand D te zijn die de mondstukken over de buisleiding bewegen. Verder dient de boog waarover de mondstukken heen en weer bewegen ongeveer 360° te zijn gedeeld door het aantal mondstukken teneinde een volledige bedekking van het buitenvlak van de buisleiding te verzekeren. Worden bijvoorbeeld twaalf mondstukken gebruikt, zes op elk van de ringen, dan dient de boog van de heen en weer gaande beweging 30" te zijn. Volgt men deze standaard dan wordt elk oppervlak van de buisleiding tweemaal bedekt door mondstukken wanneer de inrichting langs de buisleiding beweegt teneinde reiniging van de buisleiding te verzekeren. Met een dergelijke bewerking wordt een oppervlakte-afwerking van ISO SA 2-1/2 mogelijk met een in sterke mate hoekig oppervlakprofiel van tot 0,003 inch in gemiddeld verschil teneinde een superieure basis te verschaffen voor een nieuwe bekleding.
Het centreersamenstel 24 plaatst de monstukwageninrichting 36 op de buisleiding en verzekert dat de mondstukken 44 de juiste afstand tot de buisleiding handhaven. De regelmodule 58 richt de stroom van water en schuurmiddel naar de afzonderlijke mondstukken en stuurt de oscillatie van de mondstukken. Op de armen 26 en 28 is een uit twee delen bestaande afdekking 84 gemonteerd teneinde over de mondstukken te liggen ter bescherming van de bedieningspersoon en ander personeel tegen terugkaatsend water en schurende sproeistraal.
De waterstralen van hoge snelheid in de mondstukken versnellen de afzonderlijke slijtende deeltjes, bijvoorbeeld zand, teneinde de impuls van het deeltje sterk te vergroten en toe te laten dat het op efficiëntere wijze vuil van het oppervlak van de buisleiding verwijdert teneinde het benodigde oppervlakteprofiel te krijgen. De waterstralen van hoge snelheid attakeren het tussenvlak dat de bekleding of vervuiling aan de buis zelf hecht en verwijdert al het losjes gebonden materiaal. Bovendien zal het water corrosie veroorzakende zouten op de buisleiding oplossen en verwijderen. De eroderende werking van het slijtmiddel wordt gebruikt om het stevig gebonden materiaal, zoals roest en primer te verwijderen en het gewenste oppervlakteprofiel te verschaffen voor het ontvangen van een nieuwe bekleding. De slede-eenheid 14 is ontworpen om als afzonderlijk voertuig te worden gesleept achter de voortbewegingseenheid 16 en reini-gingseenheid 18 wanneer deze langs de buisleiding bewegen. De slede-een- heid draagt het regelpaneel voor de verschillende functies van de inrichting, en omvat een rekeninrichting voor het handhaven van de gewenste verhouding tussen snelheid van de eenheden langs de buisleiding en de oscillatiesnelheid van de mondstukken. De slede-eenheid heeft ook hoge druk pompeenheden die worden gebruikt voor het verschaffen van water van hoge druk bij de mondstukken 44. Een, twee of drie pompen kunnen in tandem worden bedreven afhankelijk van de afmeting van de buisleiding die gereinigd moet worden en de mate van reiniging die gewenst is. Wanneer minder dan het totale aantal pompen wordt gebruikt dan reduceert dit het waterverbruik, brandstofkosten en onderhoud wanneer de volledige capaciteit niet nodig is. In het geval dat één van de pompeenheden uitvalt kan ook een andere eenheid worden ingevoegd teneinde deze snel te vervangen. Een vijfvoudige positieve verplaatsingspomp met medium en druk gesmeerde uitgangseinden van roestvrij staal is een bevredigende pomp. Een derge-lijke pomp kan bijvoorbeeld werken met 10.000 psi bij 34,3 gallons per minuut. De slede-eenheid bevat ook een compressor voor het doen werken van de cilinders 32, een generator voor elektrische energie voor de motor 60 en voor het geven van energie aan de luchtcompressor en andere regel-inrichtingen. De slede-eenheid draagt ook houders met het schuurmiddel dat aan de reinigingseenheid 18 dient te worden toegevoerd.
De kettingaandrijving en eenrichtingsrotatiemotor die de mondstukken oscilleert verschaft een geleidelijke beweging helling op en helling af van de werking van de mondstukken aan de einden van de baan van de mondstukken, hetgeen niet mogelijk is wanneer een omkeerbare motor voor het oscilleren van de mondstukken wordt gebruikt. De mondstukken vertragen geleidelijk wanneer zij het einde van hun oscillatieboog bereiken en versnellen geleidelijk wanneer zij hun beweging omkeren. Dit levert een glad verlopende bewerking. Zoals opgemerkt dient de boog van heen en weer beweging bij twaalf mondstukken 30°te zijn. Bij tien mondstukken dient de boog ongeveer 36° te zijn. Voor acht mondstukken dient de boog ongeveer 45° te zijn.
De inrichting 10 kan worden gebruikt voor het aanbrengen van een nieuwe bekleding op de buisleiding. In plaats van mondstukken 44 voor het toevoeren van schuurmiddel en waterstralen van hoge druk kunnen de mondstukken 44 worden gebruikt voor het spuiten van een bekleding van poly-urethaan op de buisleiding. Een polyurethaanbekleding van het type dat kan worden gebruikt voor dergelijke bekledingen wordt verkocht onder het handelsmerk en aanduiding PR0T0G0L UT 3210 en wordt vervaardigd door T.I.B.-Chemie, een firma die zich bevindt in Mannheim, West Duitsland.
Dit polyurethaanmateriaal is een tweecomponentenmateriaal, één component bestaat uit een hars en de ander uit een isocyanaat. Wanneer de twee componenten in een verhouding van 4:1 van hars tot isocyanaat worden gemengd, komt het materiaal in een harde toestand binnen 30 seconden van menging. De inrichting 10 is dus een ideaal toestel voor het op een continue wijze toepassen van een dergelijke straal over de buisleiding en verschaft, met overlap van de mondstukken, een volledige bekleding van de buisleiding met de gewenste dikte van de bekleding wanneer de inrichting langs de buisleiding beweegt. Nadat het polyurethaan is aangebracht zal oplosmiddel door de mondstukken worden geperst en door de toevoerdoor-gangen teneinde te beletten dat polyurethaan verhard en de inrichting vernield. Het is ook mogelijk voor het aanbrengen van de bekleding slechts één oscillerend mondstuk per ring te gebruiken door elk mondstuk over l80° of dergelijke te oscilleren en de eenheid langs de buisleiding te bewegen teneinde een volledige bedekking te verzekeren. Het is ook mogelijk een meervoud van mondstukken in een vaste stand te bevestigen op ringen 38 en 40 voor hetzij reiniging dan wel bekleding wanneer oscillatie niet gewenst is.
De figuren 17 tot 27, die een tweede uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding tonen betreffen een geautomatiseerde inrichting 100 voor het behandelen van een buisleiding. Vele van de componenten van inrichting 100 zijn identiek en werken op dezelfde wijze als de componenten van inrichting 10. Deze componenten zijn in de figuren 17 tot 27 met dezelfde verwi j z ings ci j fers aangeduid.
Inrichting 100 is getoond met gebruik van slechts twee mondstukwa-geninrichtingen 36 en mondstukken 44 in de inrichting. In tegenstelling tot inrichting 10 liggen de mondstukwagens in hetzelfde vlak loodrecht op de hartlijn 20 van de buisleiding, in plaats van verspringend over de lengte van de buisleiding, zoals bij inrichting 10. Dit is mogelijk gemaakt door op arm 26 een wagenbevestigingsring 102 aan te brengen en op arm 28 een wagenbevestigingsring 104, waarbij elke ring zich uitstrekt over een boog van iets minder dan 180° zodat er geen interferentie tussen de ringen is wanneer de inrichting in de werkstand wordt geplaatst. Een kettingaandrijfring 106 is op arm 26 bevestigd nabij wagenbevestigingsring 102, Een soortgelijke kettingaandrijfring 108 is op arm 28 nabij ring 104 bevestigd. Ringen 106 en 108 zijn ook iets minder dan l80e booglengte teneinde interferentie te vermijden wanneer de inrichting zich in de werkstand bevindt.
Zoals het best is te zien in de figuren 23 en 24 is de mondstukwagen 110 voorzien van vier geleidingswielen 112 waarvan er twee lopen op de binnenvelg van een wagenbevestigingsring, en de andere twee lopen op de buitenvelg van de wagenbevestigingsring, ter ondersteuning van het mondstukwagensamenstel voor gebogen beweging langs de ring. Het mondstuk 114 zelf kan geschikt worden gemaakt voor waterstralen van hoge druk voor het reinigen onder gebruikmaking van schuurmiddelen, zoals mondstuk 44, of als een mondstuk voor het verdelen van een bekleding van de buisleiding, zoals het tweecomponenten polyurethaan dat hiervoor werd genoemd. Figuur 24 toont de bevestiging van pen 116 op het wagensamenstel 110 dat over een beperkte afstand vertikaal kan bewegen, zoals getoond in figuur 24, wanneer het de speciale schalm volgt in de aandrijfketting in oscillatie.
De details van de kettingaandrijfring 108 kunnen beter worden beschreven onder verwijzing naar figuur 25. Aangezien slechts een enkel mondstuk op de bijbehorende wagenbevestigingsring is bevestigd, zal het gewenst zijn dat het mondstukwagensamenstel en mondstuk over 180° oscilleren. De ketting 118 zonder einde die op de kettingaandrijfring 108 is bevestigd strekt zich over de gehele omtrek van de aandrijf ring uit en wordt ondersteund door spanwielen 120 en 122. Voor het geleiden van de ketting om de ring zijn ook geleidingen 124 aangebracht.
De elementen voor het oscillerend aandrijven van het mondstuk van inrichting 100 zijn in de figuren 21 en 22 getoond. De motor 60 drijft een enkel aandrijftandwiel 126 aan vanuit diens aandrijfas 62. Een ketting 128 zonder einde verbindt aandrijftandwiel 126 met de gedreven tandwielen 68 en 72. Spantandwielen 130 laten spannen van de ketting toe. Te • zien is in inrichting 100 dat het plaatsen van de ringen 102 en 104 in een vlak evenwijdig aan elkaar toelaat dat een enkel aandrijftandwiel 126 werkt voor het oscilleren van de mondstukken.
In de figuren 17-20 kan worden gezien dat arm 26 evenwijdige staven 132 en 134 heeft die vanaf de arm evenwijdig aan de hartlijn 20 van de 1 buisleiding verlopen, welke staven het mondstukwagensamenstel 36 ondersteunen. Arm 28 geeft een soortgelijk stel staven 136 en 138 die evenwijdig aan de hartlijn 20 verlopen. De kettingaandrijfringen 106 en 108 worden op de staven ondersteund via consoles 140 die cilindrische ope-ningen 142 hebben, zodat de ringen over de staven kunnen worden geschoven i en daardoor worden ondersteund. De wagenbevestigingsringen 102 en 104 hebben soortgelijke consoles 144, zoals het best in figuur 20 is te zien.
Om de mondstukwerking van de rest van de buisleiding en van andere apparatuur dan die welke wordt behandeld te isoleren, zijn halfcirkelvormige ringvormige platen 146 en 148 op de armen 26 respectievelijk 28 bevestigd, die liggen in een vlak loodrecht op de hartlijn 20 en dicht aansluiten op de buitenomtrek van de buisleiding teneinde de componenten van het centreersamenstel te isoleren van het gedeelte 150 van de onder behandeling zijnde buis. Elke hafcirkelvormige ringvormige plaat omvat een halfcirkelvormig schild 152 dat vanuit de plaat concentrisch met de buisleiding radiaal naar binnen van de wagenbevestigingsringen, ketting-aandrijfringen en mondstukken verloopt. In het schild 152 moet een ope-ning I54 worden gevormd op de plaats van elk van de mondstukken, zodat de stralen van de mondstukken door de bijbehorende opening gaan teneinde op het buitenoppervlak van de buisleiding te botsen. Daar waar, zoals getoond bij inrichting 100, de mondstukken over ongeveer 180° zullen bewegen, dient de opening 154 zich in wezen over een soortgelijke boogafstand uit te strekken.
In de figuren 26 en 27 is een uit twee delen bestaand schildsamen-stel 156 met schild 158 en schild 160 getoond bevestigd op de staven 132 tot 138.
Schild 160, dat in figuur 26 en 27 is getoond, heeft wielen 162 om het schild te geleiden langs staven 136 en 138. Het schild 160 heeft een half cilindrische concentrische plaat 164, en ringvormige platen 166 en l68 die vanaf de hartlijn 20 van de buisleiding verlopen in een radiale richting. Een pneumatische dubbelwerkende cilinder 170 is op elk van de armen 26 en 28 bevestigd teneinde de schilden 158 en 160 langs de staven te bewegen tussen een eerste stand Y]2 en een tweede stand 174, zoals te zien is in figuur 18. In de eerste stand 172, past de plaat 164 concentrisch in de schilden 152 en radiaal binnenwaarts van de mondstukken. De schilden 158 en 160 verhinderen dus dat hetzij de waterstraal van hoge druk dan wel uit de mondstukken afgevoerde bekleding in aanraking komt met het oppervlak van de buisleiding. In de eerste stand beletten de ringvormige platen 166 en 168 dat de afvoer van de mondstukken spuit in beide richtingen langs de hartlijn van de buisleiding.
In de tweede stand 174 zijn de schilden 158 en 160 bewogen teneinde toe te laten dat de straal uit de mondstukken botst op het gedeelte 150 van de te behandelen buisleiding. De ringvormige plaat 166 zal echter verhinderen dat de straal in de richting van pijl 22 uit de inrichting ontsnapt.
Het gebruik van het schildsamenstel 156 kan een aantal voordelen hebben wanneer bijvoorbeeld de buisleiding wordt bekleed. Het kan gewenst zijn een korte lengte van de buisleiding onbekleed te laten, bijvoorbeeld, bij een las, en dit kan worden bereikt zonder de beweging of wer- king van de inrichting langs de buisleiding te stoppen door het schildsa-menstel eenvoudigweg in de eerste stand te trekken voor een periode die voldoende lang is om te verhinderen dat bekleding over de gewenste spleet komt. Wanneer de spleet eenmaal is gepasseerd kan het schildsamenstel 156 worden teruggebracht naar de tweede stand en bekleding van de buisleiding kan zonder onderbreking voortgaan.
Om een consistente reiniging, oppervlaktevoorbehandeling, en gelijkmatige bedekking van het toegevoerde bekledingsmateriaal te verzekeren is het gewenst dat de stand van het spuitmondstuk kan worden ingesteld. De spuitmondstukken kunnen variëren in de breedte van het spuitpatroon, profiel van het patroon en grootte van de opening. Deze variaties zijn het gevolg van vervaardigingstoleranties die men ervaart bij de vervaardiging van spuitmondstukken. Tijdens het bedrijf zullen ook variaties optreden wanneer de spuitmondstukken slijten.
De hoeveelheid materiaal (water, water en schuurmiddel, en/of bekleding) dat op het oppervlak van de buis per tijdseenheid wordt gericht of aangebracht wordt beïnvloed door de hierboven genoemde variabelen. De straal verlaat het straalmondstuk in een "waaier"-patroon. Hoe dichter het spuitmondstuk bij het oppervlak van de buisleiding is des te kleiner is de "afdruk" die door de straal op de buisleiding wordt gemaakt. Aangezien de breedte van het spuitpatroon op een bepaalde afstand van het spuitmondstuk kan variëren, kan de gewenste spuit"afdruk" op de buisleiding worden verkregen wanneer de afstand van het spuitmondstuk tot de buisleiding kan worden ingesteld.
Tijdens de werking van de spuitmonden slijten de spuitmondstukken en de breedte van het waaierpatroon zal op een bepaalde afstand afnemen. Ter compensatie van deze slijtage en om de nuttige levensduur van het spuitmondstuk te verlengen, is het nodig de afstand van het spuitmondstuk tot de buisleiding te vergroten. Dit dient vaak te worden gedaan om een optimale prestatie te verzekeren.
Het profiel van het spuitpatroon kan ook variëren. Dit kan tot gevolg hebben dat het patroon naar de ene kant of naar de andere kant is afgeschuind. Afschuining van het waaierpatroon kan tot gevolg hebben dat een deel van het waaierpatroon het gewenste doel op de buisleiding mist. Deze afschuining kan zo ernstig zijn dat een deel van het spuitpatroon in feite de gehele buisleiding kan missen, hetgeen inefficiënties en verlies aan water, water en schuurmiddel, of bekledingsmateriaal tot gevolg heeft. Ter compensatie hiervan moet het spuitmondstuk volgens een boog langs de gebogen ring worden bewogen.
De afmeting van de opening kan van spuitmondstuk tot spuitmondstuk variëren. Hoe groter de opening, des te groter de hoeveelheid materiaal die per tijdseenheid uit het mondstuk zal treden. Het gespoten materiaal verlaat het mondstuk volgens een "waaier"-patroon, en dientengevolge kan de hoeveelheid spuitmateriaal die per kwadraat inch per tijdseenheid in aanraking komt met de buisleiding worden verminderd door de afstand van het spuitmondstuk tot de buisleiding te vergroten.
Ter compensatie van deze vele factoren is het gewenst in staat te zijn de afstand van het spuitmondstuk tot de buisleiding en de plaats van het spuitmondstuk rondom de gebogen ring in te stellen. Verder dienen deze instellingen te worden uitgevoerd terwijl de eenheid in bedrijf is zodat het instelmechanisme in staat moet zijn om te worden bediend door werkers in volumineuze beschermende kleding en zware handschoenen. De instellingen, eenmaal gemaakt, dienen in staat te zijn om te worden "geblokkeerd" om te verhinderen dat de stand van het spuitmondstuk verandert als gevolg van trilling of werking van de inrichting.
Bij het spuiten van water, water en schuurmiddel, of bekledingsmate-rialen zal de opening van het spuitmondstuk af en toe gedeeltelijk of volledig door vreemd materiaal verstopt raken. Dit zal het spuitpatroon verstoren wanneer gedeeltelijke blokkering plaatsvindt en de hoeveelheid materiaal per tijdseenheid verminderen die door het mondstuk wordt gespoten. Dit probleem is in bijzonder van betekenis wanneer snel verhardende bekledingsmaterialen worden gebruikt. Wanneer blokkering van een spuitmondstuk in deze toestand plaatsvindt en de stroming niet snel opnieuw op gang kan worden gebracht zal het bekledingsmateriaal in het systeem verharden en vergen dat het werk wordt gestopt en het gehele systeem opnieuw wordt opgebouwd.
Deze blokkering kan vaak worden verwijderd uit het spuitmondstuk wanneer het spuitmondstuk 180° kan worden gedraaid en de blokkering van het spuitmondstuk kan worden "uitgeblazen" onder gebruikmaking van water van hoge druk, water en schuurmiddel of bekleding. Het mondstuk kan dan terug worden gedraaid in de werkstand en met spuiten beginnen.
In de figuren 28 tot 38 is een mondstuksamenstel 200 getoond dat een andere uitvoeringsvorm vormt van de onderhavige uitvinding. Het mondstuksamenstel 200 zal een reinigingsmondstuk 44 vervangen en kan worden gemonteerd hetzij op mondstukwagens 42 dan wel direkt op een gebogen ring, zoals de ringen 38 en 40. Het mondstuksamenstel 200 verschaft de mogelijkheid van het omkeren van het punt van het mondstuk voor reiniging. Het mondstuksamenstel 200 voorziet verder in instelling van de stand van het mondstuk zowel in de y-richting volgens een straal vanuit de hartlijn van de te bekleden of te reinigen buis en in de x-richting, over de omtrek van de buis ter verschaffing van een juist spuitpatroon op het buitenoppervlak van de buis. Dergelijke instellingen zijn van groot nut aangezien elk mondstuk een iets ander spuitpatroon zal hebben als gevolg van vervaardigingstoleranties en, wanneer het spuitmondstuk slijt zeil het spuitpatroon veranderen. Het mondstuksamenstel 200 heeft dus een mechanisme voor het in het begin afstellen van het spuitpatroon voor optimaal reinigen of bekleden en veroorlooft de bedieningspersoon de mondstukken in te stellen wanneer deze slijten, om de optimale bekleding of reiniging te handhaven en tegelijkertijd de nuttige levensduur van het mondstuk te verlengen.
Het mondstuksamenstel 200 van de figuren 28-31 heeft een console 202 die vast is bevestigd aan de mondstukwagen of ring en bevindt zich dus in een vaste verhouding ten opzichte van de buisleiding die tijdens bedrijf moet worden gereinigd of bekleed. Op de console 202 is een spuitkanon 204 bevestigd via een samenstel 206 van evenwijdige armen hetgeen een van te voren bepaalde beweging van het spuitkanon 204 toelaat in de y-richting naar of weg van het buitenvlak van de buis. Het samenstel 206 van evenwijdige armen is op zijn beurt bevestigd aan de console 202 door een mechanisme dat toelaat dat het, en het bevestigde spuitkanon 204 in de X-richting wordt bewogen over de omtrek van de buis.
De console 202 heeft zijden 208 en 210 waarin reeksen van in lijn aangebrachte gaten 212, 214 en 216 zijn gevormd die zich volgens de X-richting uitstrekken. Op afstand van de reeksen van gaten 212 tot 216 zijn in lijn liggende gaten 218 en in lijn liggende langwerpige openingen 220. De console 202 heeft ook een top 222 die een reeks van gaten 224, 226 en 228 heeft, die daardoorheen zijn gevormd en die zich in de Y-rich-ting uitstrekken.
Zoals blijkt uit de figuren 28-31 heeft het samenstel van evenwijdige armen een bovenste arm 230 en een onderste arm 232. De eerste uiteinden 234 van elk van de armen 230 en 232 worden voor beperkte beweging in de X-richting gedragen door een stel pennen 236 die zijn opgenomen in de in lijn liggende gaten 212 en 216 van de console 202. Een van schroefdraad voorziene stelmoer 238 is ook over de pennen gemonteerd voor beweging in de X-richting en opgesloten tussen de eerste einden 234. De moer 238 heeft een van schroefdraad voorziene opening 240 die in lijn is met gaten 214 in de console 202. Via gaten 214 is aan de console 202 een van schroefdraad voorziene schroef 242 aangebracht voor rotatie om een langs- hartlijn evenwijdig aan de X-richting, echter verhinderd om in de X-rich-ting te bewegen. Een knop 244 en klemhandgreep 246 zijn aan één einde van de schroef bevestigd. De schroef is door de opening 240 in de moer 238 geschroefd. Wanneer de kop 244 dus in de ene of in de andere richting wordt gedraaid worden de moer 238, de armen 230 en 232 en samenstel 206 in de X-richting bewogen. Doordat het spuitkanon 204 aan het samenstel 206 van evenwijdige armen is bevestigd wordt het kanon eveneens in de X-richting bewogen. Heeft men eenmaal de gewenste stand bereikt dan kan de handgreep 246 worden gedraaid teneinde de schroef ten opzichte van de console 202 te blokkeren om beweging van het spuitkanon te verhinderen.
Beweging van het spuitkanon in de Y-richting wordt op de volgende wijze teweeg gebracht. Een stang 248 is bevestigd op de bovenarm 230 die zich in de X-richting uitstrekt. Een moer 250, die het best is getoond in figuur 32 en 33· is verschuifbaar over stang 248 en heeft een opening 252 voor het opnemen van het uiteinde van een van schroefdraad voorziene schroef 254. De van schroefdraad voorziene schroef 254 heeft een groef 256 in het uiteinde daarvan, die geplaatst is in de opening 252 nabij de gaten 258 in de moer. Gaten 258 nemen pennen op om te verhinderen dat de van schroefdraad voorziene schroef 254 uit de opening 252 wordt getrokken, maar laten toe dat de van schroefdraad voorziene schroef in de opening draait. Op de top 222 van de console 202 is een blok 262 bevestigd via gaten 224 en 228 en heeft een van schroefdraad voorziene opening 264 die in lijn is met gat 226 waardoorheen de schroef 254 is geschroefd. Een knop 266 en klemhandgreep 268 zijn aan het einde van de van schroefdraad voorziene stang buiten de console bevestigd. Rotatie van de knop zal tot gevolg hebben dat de van schroefdraad voorziene schroef omhoog of omlaag in de Y-richting ten opzichte van het blok 262 beweegt. Dit heeft op zijn beurt tot gevolg dat het samenstel 206 van evenwijdige armen en het spuitkanon 204 ook in de Y-richting bewegen. Terwijl de werkelijke beweging van het spuitkanon plaatsvindt volgens een boog is de betrekkelijk geringe beweging in de Z-richting van geen betekenis bij het bereiken van de juiste stand in de Y-richting. Bij voorkeur steekt de stang 248 in de langwerpige openingen 220 in de console 202 hetgeen het bewegingsgebied in de Y-richting tussen de einden van de openingen 220 van te voren bepaalt.
De tweede einden 272 van het samenstel 206 van evenwijdige armen zijn scharnierend bevestigd aan een kanonbevestigingsconsole 274 met een paar verwijderbare pennen 276, zoals verkocht door Reed Tool. Elke verwijderbare pen heeft een veertand die tijdens normaal bedrijf de pen op zijn plaats houdt, doch toelaat dat de pen gemakkelijk kan worden verwijderd door de pen eenvoudigweg uit te trekken teneinde het kanon te kunnen verwijderen voor reiniging.
Het spuitkanon 204 is op de console 274 bevestigd met een kanonbe-vestigingspen 278, zoals te zien in figuur 34 en 35· Spuitkanon 204 kan bijvoorbeeld zijn een model 24 AUA AutoJet Automatic Spray Gun vervaardigd door Spraying Systems Co., North Avenue Schmale Rd., Wheaton, IL 6OI87. Dit kanon heeft een schroef met T-vormige handgreep om het kanon op een pen 278 vast te zetten. De bevestigingspen 278 voor het kanon heeft een stel afvlakkingen 280 en 282 die toelaten het spuitkanon 204 te klemmen op de pen in een van te voren bepaalde oriëntatie wanneer het einde van de schroef met T-vormige handgreep op het kanon op één van de afvlakkingen zal worden gespannen. De pen 278 heeft een oriënterende verlenging 284 die past in een uitlijngat in de console 274 om de pen ten opzichte van de console te oriënteren. De hoek van het spuitkanon 204 zal dus ten opzichte van het mondstuksamenstel 200 worden vastgezet. Twee afvlakkingen 280 en 282 zijn aangebracht zodat de pen van weerskanten van de console kan worden ingestoken en het spuitkanon op de juiste wijze kan richten.
In het ontwerp van de onderhavige uitvinding worden de bewegingen in X en Y-richting tegelijkertijd ingesteld hetgeen de bedieningspersoon grote flexibiliteit biedt bij het instellen van het spuitpatroon.
Met betrekking tot de figuren 36 tot 38 zal de werking van het omkeerbare mondstuk 286 worden beschreven. De top 288 van het mondstuk kan in het mondstuk worden gedraaid om een hartlijn 290 loodrecht op de richting van de opening 292 door het mondstuk. Dit laat toe de top 288 om te keren en te worden gereinigd door de stroming door het mondstuk. Een dergelijk mondstuk wordt verkocht door Graco, Ine., P.0. Box l44l, Minneapolis, Minnesota 55440-1441 als hun Rack IV mondstuk. Patent nr. 222-674. Dit mondstuk was bedoeld om met de hand te worden bediend met een door een vinger te bedienen T-vormige handgreep, maar het mondstuk is gewijzigd teneinde de top 288 te bevestigen aan een kogelklepbediening 294. De kogelklepbediener 294 is ontworpen om een as 296 in één richting over 180° te draaien en hetzelfde in de omgekeerde richting zoals normalerwijze zal worden gedaan voor het activeren van een kogelklep. Een nippel 298, zoals te zien in figuren 37 en 38, verbindt de as 296 van de kogelklepbediener met de top 288 van het mondstuk 286. De nippel 298 heeft een opening 300 voor een pen die door de nippel en de as 296 gaat om gemeenschappelijke rotatie te verzekeren. Een inkeping 302 in het einde van de nippel 298 neemt de T-vormige handgreep van de top 288 op. Activering van de kogelklepbediener 294 zal dus tot gevolg hebben dat de top 288 omkeert en daarna terugkeert tot de normale werkstand. Een geschikte kogelklepbediener wordt vervaardigd door de Whitey Valve Company van 318 Bishop Rd., Highland Height, Ohio 44l43 als een luchtbediener voor kogelkleppen serie 130, 150 en 121 en wordt geactiveerd door een luchtsolenoïde.
Wanneer de mondstukken 286 worden gebruikt voor het spuiten van tweecomponentenbekledingen, in het bijzonder die welke in de tijdsduur van 30 seconden verharden, is het zeer belangrijk om in staat te zijn de top 288 voor reiniging om te keren. Een bedieningspersoon kan zien dat het spuitpatroon niet uniform wordt hetgeen het begin van een verstopping in de top betekent. De bedieningspersoon 294 keert dan de top om zodat de stroom door het spuitkanon tracht de top te reinigen. Meestal is dat voldoende om de top in de omgekeerde stand te houden gedurende slechts twee of drie seconden om een geschikte reiniging te verkrijgen. De top wordt dan door de bedieningspersoon naar de normale werkstand teruggekeerd waarin het spuitpatroon uniform dient te zijn.
De kanonbevestigingsconsole 274 is ook voorzien van een schild 310. Door het schild is een rechthoekige opening 312 gevormd voor het doorlaten van de straal uit het mondstuk. Aangezien het schild 310 met het mondstuk zowel in X- alsook Y-richting beweegt kan de afmeting van de opening minimaal zijn, ter reducering van terugstraling die het mondstuk zou kunnen verstoppen of zich daarop zou kunnen verzamelen en de prestatie nadelig zou kunnen beïnvloeden.
In de figuren 39 tot 56 is een inrichting 350 voor het behandelen van een buisleiding getoond, die een derde uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding vormt. De inrichting 350 wordt ook weer gebruikt voor het behandelen van het buitenvlak van de buisleiding 12, zoals hierna zal worden beschreven.
De inrichting bestaat uit een hoofdraam 352 dat bovenop de buisleiding 12 is geplaatst en waaraan scharnierend een vleugel 354 is bevestigd en een vleugel 356 die een lengte van de buisleiding in de gesloten stand omsluiten. Zoals het best in figuren 39”43 is te zien is een stel luchtcilinders 358 scharnierend bevestigd aan elke kant van het hoofdraam 352 en de zuigers 360 daarvan zijn scharnierend bevestigd aan de aangrenzende vleugel. Terugtrekking van de zuigers 360 in de luchtcilinders zal tot gevolg hebben dat de vleugels wegscharnieren van de buisleiding (zoals getoond bij vleugel 356 in figuur 42), hetgeen toelaat de inrichting van de buisleiding te verwijderen. Installatie vindt plaats door de cilinders onder druk te brengen teneinde de vleugels in de sluitstand te zwaaien, zoals te zien in de figuren 39“4l voor behandeling van de buisleiding. Een mechanische hulpklem, niet getoond, kan worden gebruikt om de vleugels in de sluitstand te verzekeren in plaats van of in aanvulling op het handhaven van de druk in de cilinders 358 om de vleugels in de sluitstand te houden.
Aan de voorkant van het hoofdraam 352 is een aandrijf inrichting 362 gemonteerd. Aan de achterkant van het hoofdraam 352 is een meelooprol 364 bevestigd. De aandrijfinrichting 362 omvat een motor die een tandwielre-ductie-eenheid 368 aandrijft met een uitgang bij tandwiel 370. Op de inrichting is een aangedreven rol 372 gemonteerd die op de top van de buisleiding aangrijpt. Aan één eind van de rol is een tandwiel 374 bevestigd en een ketting 376 verbindt de tandwielen 370 en 374 teneinde rotatie van de motor over te brengen naar de aandrijf rol 372. De inrichting kan op deze wijze over de buisleiding worden bewogen zoals gewenst.
Zoals te zien in de figuren 39"43 heeft elke vleugel ook een voorste meeloopwiel 378 en een achterste meeloopwiel 380, die op het oppervlak van de buisleiding aangrijpen wanneer de vleugels in de sluitstand zijn. In de sluitstand zijn de wielen 378 en 38Ο en de rollen 364 en 372 ongeveer 120° van elkaar verwijderd, gezien over de omtrek van de buisleiding.
Bepaalde inwendige delen van de inrichting zullen nu worden beschreven onder verwijzing naar figuur 44. Elk van de vleugels heeft een aantal afzonderlijke mondstukken 382 voor het uitvoeren van de werking op de buisleiding. Zoals zal worden beschreven wordt elk mondstuk geoscilleerd in een boog die ligt in een vlak loodrecht op de centrale hartlijn van de buisleiding en voldoende groot is zodat elk stukje van het buitenoppervlak van de buisleiding zal worden behandeld. De mondstukken zijn gericht op het buitenvlak van de buisleiding binnen een blaaskamer 383 die door de inrichting wordt bepaald. Op elk van de vleugels kunnen bijvoorbeeld vier mondstukken zijn bevestigd die over 45® oscilleren.
Elke vleugel heeft een halfcirkelvormige voorring 384 en eerste en tweede halfcirkelvormige achterringen 386 en 388. Elk van deze ringen is stevig bevestigd aan de vleugel. Op de ringen zijn consoles 390 en 392 bevestigd voor boogvormige beweging in een vlak loodrecht op de centrale hartlijn van de buisleiding en elk van deze consoles draagt de mondstukken 382.
Zoals blijkt uit figuur 51 en 52 heeft elke console 390 en 392 een centrale sectie 394 met een naar voren gerichte arm 396 en zijdelen 398 en 400, die zich uitstrekken onder een hoek ten opzichte van de centrale sectie 394 · Aan het vooreinde van de arm 396 is een meeloopwagen 402 bevestigd, zoals het best is te zien in figuren 49 en 50. De meeloopwagen heeft een stel van inkepingen voorziene buitenste rollen 404 die aangrijpen op de buitenvelg van de voorring 384. De wagen heeft ook een enkele van inkepingen voorziene binnenrol 406, die aangrijpt op de binnenvelg van de ring 384. De meeloopwagen en daarmede de arm 396 wordt dus tegengehouden radiaal te bewegen volgens een radiale lijn die zich vanuit de hartlijn van de buisleiding uitstrekt, maar kan bewegen in een boog met een constante straal vanaf de hartlijn, daarbij geleid door de binnen- en buitenvelgen van de voorring 384.
Op elk van de zijdelen 398 en 400 van de consoles is een aandrijfwa-gen 408 bevestigd, zoals getoond in de figuren 47 en 48. De aandrijfwagen 408 heeft een stel van dubbele inkepingen voorziene buitenste rollen 410 die aangrijpen op de buitenvelgen van de ringen 386 en 388. Een enkele van dubbele inkepingen voorziene binnenste rol 412 grijpt aan op de binnenvelg van de ringen 386 en 388. Opnieuw worden de aandrijfwagens 408 en zijdelen 398 en 400 verhinderd om in een radiale richting volgens een radiale lijn vanuit de hartlijn van de buisleiding te bewegen door de aangrijping tussen de rollen en de ringen. De wagens en zijdelen kunnen echter in een boogvormige richting bewegen met een constante straal vanaf de hartlijn van de buisleiding, daarbij geleid door de binnen- en buitenvelgen van de ringen 388 en 388. Een orgaan 4l4 vormt ook deel van de aandrijfwagen 408, welk orgaan een langwerpige geleidingssleuf 4l6 bepaalt voor aangrijping van de kettingaandrijving die hierna wordt beschreven .
Een rugplaat 417 van een kwart sectie is tussen elk paar aandrijfwa-gens 408 met bouten bevestigd. De rugplaat biedt ondersteuning aan de wagens 408 en consoles wanneer deze oscilleren.
Elke vleugel heeft één of meer aandrijf motoren 4l8 op de rugzijde daarvan (zie figuren 44, 45 en 55)· De aandrijfmotor is verbonden met een tandwielreductie-eenheid 420 en de uitgang van de eenheid 420 wordt verkregen door middel van een aandrijfas 422 die eindigt in een tandwiel 424. In de figuren 44 en 45 drijft het tandwiel 424 tandwielen 426 en 428 via een aandrijfketting 430 die is gespannen door een meeloopwiel 432. De tandwielen 426 en 428 en spanwiel 432 zijn elk bevestigd voor rotatie op de rugring 388.
Een tandwiel 434 is bevestigd aan tandwiel 426 voor gemeenschappe- lijke rotatie. Op soortgelijke wijze is een tandwiel 436 bevestigd voor rotatie met het tandwiel 428. Een tandwiel 438 is over de ring op afstand geplaatst van tandwiel 434 en aan de ring bevestigd. Een ketting 440 loopt over de tandwielen 434 en 438 en wordt gespannen door een ketting-spanner 442. Een schalm van de ketting 440 is voorzien van een pen 444 die naar achteren van de ketting is gericht en in de langwerpige gelei-dingssleuf 4l6 in één van de twee aandrijfwagens 408 die op de console 390 zijn bevestigd. Wanneer de motor de tandwielen en ketting 440 in een constante beweging in één richting aandrijft zal de pen 444 de aandrijfwagens 408 en daarop bevestigde mondstukken doen oscilleren volgens een boogvorm bepaald door de lengte van de ketting 440. De plaats van tandwiel 438 kan op de ring 388 worden ingesteld en de ketting 440 dienovereenkomstig worden verlengd of verkort teneinde de mate van oscillatie van de aandrijf wagen te veranderen en daarmede van de mondstukken. Op soortgelijke wijze is een tandwiel 439 over de ring op afstand van tandwiel 436 geplaatst en is een ketting 44l gespannen om de tandwielen 436 en 439 door de spanner 442. Een van de schalmen van de ketting heeft ook een pen 44 die naar achteren is gericht ter aangrijping op de geleidingssleuf 4l6 in één van de aandrijfwagens 408 op console 392.
De boogvormige beweging van elk van de consoles 390 en 392 kan worden aangepast aan het aantal mondstukken dat op de consoles is bevestigd. Wanneer bijvoorbeeld twee mondstukken op de console zijn bevestigd, één aan elke zijgedeelte 398 of 400, zoals is te zien in figuur 39. zal de boogbeweging van de console ongeveer 45° dienen te zijn. Dit zal ervoor zorgen dat het gehele kwadrant van het oppervlak van de buisleiding, dat door de console wordt bestreken, zal worden behandeld. Wanneer drie mondstukken op de console zijn bevestigd zal de ketting 440, die de console aandrijft, worden ingekort en zal het tandwiel 438 opnieuw worden geplaatst zodanig dat de boogbeweging ongeveer 30° is.
Opgemerkt wordt dat elke aandrijfmotor, die twee consoles 390 en 392 aandrijft, deze consoles tegelijkertijd kan aandrijven met verschillende boogvormige bewegingen. De buis is bijvoorbeeld aan diens ondervlak vaak roestiger dan aan diens bovenvlak. Het kan derhalve van belang zijn een sterkere reinigingsinspanning uit te oefenen op het ondergedeelte van de buisleiding dan op het bovengedeelte teneinde de snelheid van beweging van de reinigingsinrichting maximaal te maken. Als zodanig zouden drie mondstukken kunnen worden geplaatst op de consoles 392 op de onderste kwadranten van het oppervlak van de buisleiding en twee mondstukken op de consoles 390 in de bovenste kwadranten van het oppervlak van de buislei- ding, met de respectievelijke kettingen 440 en 44l en tandwielen 438 en 439 zodanig geplaatst dat het bovenste kwadrant heen en weer wordt bewogen over 45' en het onderste kwadrant heen en weer wordt bewogen over 30* tijdens dezelfde beweging van de aandrijfmotor en aandrijftandwiel 424. Het onderhavige ontwerp verschaft dus een grote flexibiliteit in de aanpassing van de mondstukverdeling voor een speciale buisleidingtoepassing. Bijvoorbeeld zouden 4 tot 12 mondstukken of meer bij de inrichting kunnen worden gebruikt.
In de figuren 53 en 54 worden de afzonderlijke mondstukken 382 in hun stand op de consoles gehouden door een mondstukklemconsole 446. De console heeft een opening 448 tussen twee klemarmen 450 en 452 voor het opnemen van het mondstuk. De hartlijn 454 van de opening is bij voorkeur onder een hoek ten opzichte van de loodlijn op het buitenvlak van de buisleiding, typisch 15°, waarvan wordt aangenomen dat het de werking van de mondstukafvoer op het buitenvlak van de buisleiding verbetert. De stand van het mondstuk ten opzichte van het buitenvlak van de buisleiding kan worden veranderd door het mondstuk langs de hartlijn van de opening te bewegen. Is de gewenste stand bereikt dan wordt een bout door op elkaar aansluitende gaten 456 in elk van de armen gevoerd en worden de armen op elkaar geklemd om het mondstuk op de console 446 vast te klemmen.
Zoals blijkt uit de figuren 39”^3 kan de inrichting 350 voor het behandelen van buisleiding binnen een bepaald gebied van afmetingen snel worden ingesteld voor gebruik op buisleidingen van verschillende afmetingen, bijvoorbeeld tussen 20 tot 36 inch buisleidingdiameter. Dit wordt verkregen door de bevestigingen van de aandrijving 362, rollen 364 en meeloopwielen 378 en 38Ο. Zoals blijkt uit figuur 39 is elk meeloopwiel bevestigd op een console 460 die een meervoud van gaten 462 heeft, op afstanden van een inch van elkaar en gelegen op een radiale lijn vanaf de hartlijn van de buisleiding. De meeloopwielen kunnen eenvoudig opnieuw worden bevestigd in verschillende gaten 462 langs de console 460 teneinde de radiale plaats van het meeloopwiel in te stellen. De aandrijving 362 en de rol 364 zijn op soortgelijke wijze bevestigd op consoles 464 met een meervoud van gaten 466 gelegen op een radiale lijn vanuit de hartlijn van de buisleiding teneinde toe te laten dat de aandrijving radiaal op soortgelijke wijze wordt bewogen.
In aanvulling op de beweging van de aandrijving en meeloopwielen zullen de ringvormige borstels 468 aan elk einde van de inrichting worden veranderd ten aanpassing aan de diameter van de buisleiding. De borstels 468 zijn bestemd om de blaaskamer 383» die wordt bepaald door de inrichting over de buitenkant van de te behandelen buisleiding, te isoleren van de buitenomgeving tijdens het oppervlak voorbereidende activiteiten.
Bij één toepassing is de inrichting 350 voor het behandelen van buisleiding ontworpen voor het reinigen van het uitwendige van een buisleiding met kleine stalen deeltjes die door lucht worden uitgeblazen bij een druk tussen 100 en 150 psi. De deeltjes en vuil verwijderd van de buitenkant van de buisleiding zullen door zwaartekracht naar de bodem van de inrichting 350 vallen. Bij de bodem van de inrichting zijn leidingen 470 en 472 aangebracht en aangesloten op een onderdrukleiding teneinde vuil en materiaal uit de inrichting te zuigen voor scheiding, behandeling en afvoer.
In de figuren 57"60 is een inrichting 500 voor het behandelen van een buisleiding getoond, die een wijziging vormt van de onderhavige uitvinding. Vele van de elementen zijn identiek aan die welke hiervoor werden beschreven met betrekking tot de inrichting 350 en zijn voorzien van dezelfde verwijzingscijfers.
Inrichting 500 heeft een oscillerend samenstel omvattende een paar identieke kettingaandrijvingen 502 (niet getoond) en 504 die de mondstukken oscilleren in een boogvorm over het buitenvlak van de te behandelen buis 12. Elke kettingaandrijving bestaat uit een elektromotor 508, een tandwielreductie 510 en een paar aandrijf tandwielen 512 die door de motor 508 worden geroteerd. Elk van de aandrijf tandwielen 512 is verbonden met tussengelegen tandwielen 514 via aandrijf kettingen 516. Elk van de tus-sengelegen tandwielen 514 is op zijn beurt verbonden met laatste tandwielen 518 via aandrijfkettingen 520.
Een aandrijfwagen 522 (niet getoond) is op één vleugel 524 (niet getoond) van de inrichting bevestigd voor boogvormige beweging volgens een van te voren bepaalde hoek, bijvoorbeeld 45*. Op soortgelijke wijze is een identieke aandrijfwagen 526 gemonteerd op een identieke vleugel 528 voor een soortgelijke boogvormige beweging. Elk van de aandrijfwagens heeft een aandrijfplaat 530 die zich uitstrekt tussen de aandrijfket-tingen 520 en scharnierend is verbonden met de aandrijfkettingen 520 teneinde de aandrijfwagens te oscilleren. Elke aandrijfplaat 530 heeft een sleuf 532 die daarin is gevormd en die een pen 536 opneemt die zich uitstrekt tussen de aandrijfkettingen 520. In dit ontwerp, zoals eerder besproken, zal de continue beweging van de aandrijfkettingen 520 in één richting een heen en weer gaande beweging van de aandrijfwagens teweeg brengen wanneer de pen 536 de aandrijfwagens in de boogvormige wijze beweegt daarbij omhoog en omlaag bewegend in de sleuf wanneer de pen vanuit het bovenste part van de aandrijfketting beweegt naar het onderste part van de aandrijfketting.
Het beschreven mechanisme heeft belangrijke voordelen door het verschaffen van een uitgebalanceerde kracht op de aandrijf wagens voor het oscilleren van de wagens.
Aan het hoofdraam 501 zijn scharnierend vleugels 524 en 526 bevestigd en deze kunnen worden bewogen tussen een open, verwijderstand door cilinders 503 voor het verwijderen of plaatsen van de inrichting op de buisleiding en een sluitstand concentrisch met de buisleiding voor het behandelen van het oppervlak.
Inrichting 550 zal nu worden beschreven onder verwijzing naar de figuren 61-63· Vele van de elementen van inrichting 550 zijn identiek aan die van inrichting 500 en zijn aangeduid met dezelfde verwijzingscijfers.
Inrichting 550 heeft een krukarmaandrijfinrichting 552 en 554. Elke krukarmaandrijving heeft een elektromotor 556, een tandwielreductiekast 558 en een krukarm 56Ο. De krukarm wordt om de rotatiehartlijn 562 geroteerd. Het einde van elke krukarm gelegen op afstand van de draaiingsas is scharnierend bevestigd aan één einde van een overbrengschalm 564. Het andere einde van de overbrengschalm 564 is op zijn beurt scharnierend bevestigd aan één einde van een tussenschalm 566. Het andere einde van tussenschalm 566 is op zijn beurt scharnierend bevestigd aan één einde van een tweede overbrengschalm 568. Tenslotte is het andere einde van overbrengschalm 568 scharnierend bevestigd aan een console 570 op de aandrijfwagens 572 en 574.
De aandrijf wagens 572 en 574 zijn bevestigd voor boogvormige beweging op gebogen geleidingsrails 576. Een geleidingsrail 576 is aan elke kant van een aandrijfwagen geplaatst en de aandrijfwagen is op de geleidingsrails bevestigd via lagers 578« Zoals uit de figuren blijkt heeft elke lager een meervoud van lagers 580 die zijn voorzien van groeven of inkepingen ter aanpassing aan het cirkelvormige buitenvlak van de geleidingsrails 576.
Zoals duidelijk zal zijn, wanneer de motoren 556 de knikarmen 560 draaien, zullen de aandrijfwagens volgens een boog oscilleren daarbij geleid door de geleidingsrails 576. Bij voorkeur zullen de aandrijfwagens oscilleren over een boog van 45* wanneer vier mondstukken op elke aandrijfwagen zijn gemonteerd. Het is duidelijk dat de boogvormige beweging kan worden gevarieerd ter aanpassing aan het aantal gebruikte mondstukken.
Bij een uitvoeringsvorm die in overeenstemming met de leer van de onderhavige uitvinding is geconstrueerd, zijn de mondstukken bevestigd op aandrijfwagens met een instelbaarheid in stappen van 5° van hoeken tussen 15 tot 30° ten opzichte van het oppervlak van de buisleiding. Afhankelijk van het aantal mondstukken zal de aandrijving 20 tot 50 maal per minuut oscilleren. Het dit mechanisme wordt de afstand tussen de mondstukken geregeld en constant. De aandrijfwagens werken ook als schild om het uitgeblazen medium in de kamer te houden.
Aan het ondereinde van vleugel 524 is een verzamelpanhelft 597 gemonteerd en aan het ondereinde van vleugel 528 is de helft van een verza-melpan 599 gemonteerd. Wanneer de vleugels 524 en 528 naar de concentrische stand rondom de buisleiding worden bewogen, zoals te zien in figuur 6l, vormen de helften 597 en 599 een volledige verzamelpan voor het verzamelen van af val uit de behandelingsbewerking. Poorten 598 in de helften laten afvoer van het afval toe.
In de figuren 64-75 is een andere wijziging van de uitvinding getoond en aangeduid als inrichting 600. De inrichting 600 kan worden gebruikt voor het reinigen, stralen of bekleden van de buisleiding. De inrichting 600 heeft een hoofdraam 602 dat op de te behandelen buis wordt gedragen door rollen. Een eerste huissectie 604 en een tweede huissectie 6Ο6 worden ondersteund door het hoofdraam 602. De huissecties zijn scharnierend bevestigd aan het hoofdraam voor scharnierende beweging uit een werkstand waarin de huissecties nauw passen om de buitenomtrek van de buis teneinde een kamer 608 daarin te bepalen (figuur 66), naar een ver-wijderstand waarin de huissectie 604 en 606 gescheiden zijn van elkaar teneinde toe te laten dat de inrichting 600 van de buis wordt afgetild of daarop neergelaten (figuur 75)·
Aan het hoofdraam 602 zijn een eerste mondstukraam 610 en een tweede mondstukraam 612 scharnierend bevestigd en kunnen daarmee tegelijkertijd 1 bewegen, onafhankelijk van huissectie 604 en 606, tussen een werkstand concentrisch met de te behandelen buis en een verwijderstand die toelaat dat de inrichting 600 wordt opgetild of neergelaten op de buisleiding (figuur 66, 75)· Het eerste mondstukraam 610 draagt een eerste mondstuk-plaat 6l4 en een eerste oscillerende aandrijving 6l6 die de mondstukplaat i 6l4 ten opzichte van het mondstukraam 610 en ten opzichte van de omtrek van de buis oscilleert. Een tweede mondstukplaat 6l8 en een tweede oscillerende aandrijving 620 zijn bevestigd op het tweede mondstukraam 612 voor een soortgelijke oscillerende beweging. De afzonderlijke mondstukken 622 zijn op de mondstukplaten 6l4 en 6l8 bevestigd en worden over een van te voren bepaalde boog ten opzichte van de buitenomtrek van de buis geoscilleerd voor het uitvoeren van de gewenste behandeling.
In figuur 74 is te zien dat het hoofdraam 62 niet aangedreven rollen 624 en 626 aan één einde van het raam heeft en aangedreven rollen 628 en 630 aan het andere einde van het raam. De rollen dragen de inrichting 600 op de buis en drijven de inrichting 600 over de buis tijdens de behandeling. De aangedreven rollen worden aangedreven door een motor 632 die werkt via een tandwiel reducerende eenheid 634 en een kettingaandrijving die de rollen 628 en 630 roteert.
De eerste huissectie 604 zal worden beschreven onder verwijzing naar de figuren 67 en 68. De tweede huissectie 606 is in wezen identiek en is het spiegelbeeld van de eerste huissectie 604. De eerste huissectie 604 bepaalt een half cilindrisch lichaam met inbegrip van een half cilindrische buitenplaat 635 en zijplaten 638 en 640 die in combinatie de kamer 608 bepalen. Vanaf elke zijplaat strekt zich naar buiten toe een half cilindrische buitenzijplaat 642 uit en vanaf de buitenrand van plaat 642 een buitenste zijplaat 644. De platen 638, 640 en 644 en zijbuitenplaat 642 bepalen buitenkamers 646. Een stel afdichtingen 648 en 65Ο zijn aan weerskanten van de platen 638 en 640 gemonteerd om de kamer 6Ο8 te isoleren ten opzichte van de buitenkamer 646. Soortgelijke afdichtingen 652 en 654 zijn aan weerskanten van elk van de buitenste zijplaten 644 gemonteerd om te verhinderen dat materiaal uit de buitenste kamers naar buiten toe uit de inrichting ontsnapt. Materiaal dat naar de buitenzijde van de inrichting ontsnapt moet dus eerst de dubbele afdichtingen tussen de kamers 608 en de buitenkamers 646 passeren en daarna de dubbele afdichtingen tussen de buitenste kamer 646 en het uitwendige van de inrichting. Het grootste gedeelte van het afval in kamer 608 en het afval dat zich een weg zoekt in de buitenste kamers 646 zal eenvoudigweg door zwaartekracht op de bodem van de inrichting vallen waar het zal worden verzameld in een verzamelpan zoals hierna te beschrijven.
In figuur 68 is te zien dat de eerste huissectie 604 scharnierend kan zijn bevestigd aan het hoofdraam 602 via een stel consoles 656 die scharnierend zijn bevestigd op scharnierpennen 658 van het hoofdraam 602. In elke huissectie is een stofverzamelleiding 660 aangebracht over een opening in de buitenplaat 636 nabij de top van de huissectie voor het verzamelen van in de lucht zwevend stof en dergelijke. Een afbuigsectie 661 in de leiding zal de kinetische energie van enig afval verminderen dat uit kamer 608 naar buiten in de leiding wordt gegooid. De leiding kan zijn verbonden met een bron van onderdruk teneinde het stof voor afvoer uit de kamer 608 af te zuigen.
Zoals in figuur 67 is te zien, is in elk van de buitenplaten 636 een spleet 662 aangebracht die de afvoer van elk van de mondstukken 622 toelaat in de kamer 608 te treden. De spleet bestaat bij voorkeur uit twee secties, onderbroken door een brug ongeveer in het midden van de huissec-tie. De eerste huissectie heeft ook geleidingswielen 664 aan elk van de buitenste zijplaten 644 voor contact met het buitenvlak van de buis ter ondersteuning van de centrering van de huissecties ten opzichte van de hartlijn van de buis. De eerste huissectie 604 wordt bewogen tussen de werkstand en de verwijderstand door een stel cilinders 666 die op het hoofdraam zijn gemonteerd waarbij de zuiger 668 van elke cilinder scharnierend is bevestigd aan de eerste huissectie. De cilinders 666 houden de huissectie in de werkstand alsmede in de verwijderstand.
Het eerste mondstukraam 610 zal worden beschreven onder verwijzing naar de figuren 67 en 69. Het tweede mondstukraam 612 is in wezen identiek aan het eerste mondstukraam 610 en het spiegelbeeld daarvan. Het eerste mondstukraam bestaat uit een linkerhelft 67Ο en een rechterhelft 672. Elke helft omvat een gebogen balk 674 die zich over 180° uitstrekt. Aan de top van elke balk is een console 676 bevestigd voor de scharnierende bevestiging aan het hoofdraam 602 via gaten 601 door middel van scharnierpennen. Een pen 678 steekt door gaten 705 van console 676 en gaten 707 in de oscillerende aandrijving 6l6. Op de balk 674 is een ge-leidingswiel 680 gemonteerd voor aangrijping op het buitenvlak van de buis ter ondersteuning van de zekerheid dat het eerste mondstukraam concentrisch is met de hartlijn van de buis. Op de balk 674 is een console 682 bevestigd waaraan scharnierend het uiteinde is bevestigd van een zuiger 684 van een cilinder 686 voor het bewegen van het mondstukraam uit de werkstand concentrisch met de buisleiding naar de stand voor verwijdering. De cilinders 686 houden het mondstukraam in de werkstand alsmede in de stand voor verwijdering. Op het binnenvlak van de gebogen balk 674 is een cilindrische geleidingsbuis 688 bevestigd die zich over 150 booggra-den uitstrekt. Zoals hierna zal worden beschreven wordt de eerste mond-stukplaat 6l4 voor oscillerende beweging geleid over de geleidingsbuizen 688 en werkt ook voor het handhaven van de twee helften 670 en 672 van het mondstukraam op dezelfde afstand van de te behandelen buis. De twee helften 670 en &J2 zijn ook verbonden door een dwarsbeugel 689 die de oscillatie van de mondstukplaat niet hindert.
De eerste mondstukplaat 6l4 zal worden beschreven aan de hand van de figuren 67 en 70. De tweede mondstukplaat 6l8 is in wezen identiek aan de eerste mondstukplaat 6l4 en het spiegelbeeld daarvan.
De eerste mondstukplaat 6l4 bepaalt een buitenste cilindrische plaat 690 die zich uitstrekt over een boog van minder dan 180°, bij voorkeur ongeveer 140°. Zijplaten 692 en 694 strekken zich radiaal naar binnen toe uit vanaf het binnenvlak van de plaat 690 met inwendig op afstand van de buitenranden van de plaat 690. Op elke zijplaat is een drierollenwagen 696 gemonteerd die aangrijpt op de geleidingsbuizen 688 van het eerste mondstukraam 610, daarbij toelatend dat de eerste mondstukplaat over de geleidingsbuizen in een boogvormige richting beweegt ten opzichte van het eerste mondstukraam. Op de buitenste cilindrische plaat 690 zijn vier geleidingswielen 698 gemonteerd die steunen op het binnenvlak van elk van de gebogen balken 674 teneinde vastlopen van de rollenwagens 696 en geleidingsbuizen 688 te verhinderen en de helften van het eerste mondstukraam op de juiste afstand van elkaar te houden. Nabij de top van plaat 69Ο is een console 700 gemonteerd. Meerdere mondstukken 622 zijn op de buitenste cilindrische plaat 69Ο gemonteerd en steken daardoorheen op gelijkmatige boogafstanden langs de plaat. Bijvoorbeeld kunnen vier mondstukken op de plaat worden gemonteerd op een afstand van 45* zoals getoond, dan wel vijf mondstukken op een afstand van 36°. of elk ander aantal mondstukken dat gewenst is.
De eerste oscillerende aandrijving 6l6 zal worden beschreven aan de hand van de figuren 71 en 72. De tweede oscillerende aandrijving 620 is in wezen identiek. De eerste oscillerende aandrijving 6l6 omvat een huis 702 dat een raam vormt dat bij gaten 703 scharnierend is bevestigd aan het hoofdraam 602 en bij gaten 707 bevestigd aan het eerste mondstukraam 6l0 door middel van pen 678 op afstand van de hartlijn van gaten 703· hetgeen toelaat dat de eerste oscillerende aandrijving 6l6 scharniert met het eerste mondstukraam 610 en de eerste mondstukplaat 6l4. Op het raam is een motor 704 gemonteerd die een reducerende tandwieleenheid 706 aandrijft voor het roteren van een uitgaande as 708. Een stel tandwielen 710 is op de as 708 gemonteerd voor rotatie daarmee. Een stel tussengelegen tandwielen 712 is op het raam op afstand van tandwiel 710 aangebracht. Kettingen 740 verbinden in lijn liggende tandwielen 710 en 712 voor gemeenschappelijke rotatie. Tandwielen 722 zijn in huis 702 gemonteerd en worden aangedreven door tandwielen 712 via kettingen 724. Een aandrijf-schalm 716 is tussen de kettingen 724 gemonteerd zodat wanneer de tandwielen roteren de aandrijfschalm 716 volgens een cirkelvormig patroon wordt bewogen, allereerst om tandwielen 712 en daarna om tandwielen 722. Aan de console 700 op de eerste mondstukplaat is een aandrijf console 718 met bouten bevestigd. In de aandrijfconsole is een sleuf 720 gevormd die de aandrijfschalm 716 ontvangt. Wanneer de motor dus continu in een enkele richting wordt geroteerd zullen de tandwielen er voor zorgen dat de aandrijfschalm 716 beweegt in een continu langwerpig cirkelvormig patroon hetgeen op zijn beurt ervoor zorgt dat de aandrijfconsole 718 beweegt op een oscillerende gebogen wijze teneinde de eerste mondstukplaat 6l4 en de daarop gemonteerde mondstukken te oscilleren.
Het gebruik van de kettingaandrijving laat toe dat de mondstukken 622 langer verblijven aan de einden van hun boogvormige baan teneinde een betere behandeling te geven ter plaatse van de grenzen van de mondstukbe-weging. Dit vindt uiteraard plaats doordat de lineaire snelheid van de ketting constant is en de mondstukoscillatie zal vertragen en verblijven op de grenzen van diens beweging wanneer de aandrijfschalm 716 de kettingen over de omtrek van de tandwielen 712 en 722 volgt. Door de diameter van de tandwielen 712 en 722 te veranderen kan deze verblijftijd worden gevarieerd. Zelfs met dit voordeel van verblijftijd is de mond-stukbeweging geleidelijk zonder plotselinge stoppen of starten want de lineaire snelheid van de ketting blijft uniform gedurende de oscillatie.
Volgens de figuren 65. 66 en 67 is een verzamelpan 726 tussen het eerste en tweede mondstukraam 610 en 612 gemonteerd en bestemd voor het opvangen van afval dat wordt afgevoerd uit de kamer 608 en uit de buitenste kamers 646 om te worden verzameld en afgevoerd. De huissecties 604 en 606 hebben gaten of openingen aan hun ondereinden die zich bevinden boven de verzamelpan 726. Het af val uit kamer 6θ8 en 646 valt door deze gaten of openingen in de verzamelpan. Het verzamelpansamenstel omvat een verzamelpan 728 die geleidingsrails 730 en 732 aan weerszijden daarvan heeft. De rails 730 en 732 hebben een C-vormige dwarsdoorsnede en nemen elk geleidingsrollen 734 en 736 op die zijn gemonteerd op het eerste respectievelijk tweede mondstukraam 610 en 612. Wanneer de mondstukramen scharnierend worden bewogen naar de werkstand lopen de geleidingsrollen 734 en 736 over de geleidingsrails 730 en 732 teneinde de verzamelpan 728 dichter bij de bodem van de huissecties 604 en 606 te tillen. Wanneer de mondstukramen naar de verwijderstand worden bewogen worden de geleidingsrollen 734 en 736 op de geleidingsrails 730 en 732 naar buiten bewogen daarbij toelatend dat de verzamelpan 728 naar beneden valt ten opzichte van de bodem van de huissectie 604 en 6Ο6. Zoals het best is te zien in figuur 76 is elk van de geleidingsrollen 734 en 736 aan diens bijbehorende mondstukraam bevestigd door middel van twee snelontkoppelpennen 738 die toelaten dat de verzamelpaninrichting snel wordt verwijderd uit de mondstukramen en toelaat dat de inrichting 600 van de buis wordt verwijderd of erop wordt geplaatst. Slechts één van de snelontkoppelpennen behoeft te worden verwijderd hetgeen toelaat dat de geleidingsrollen naar buiten scharnieren om de andere snelontkoppelpen, zoals met onderbroken lijnen getoond in figuur J6.
Aan één kant van de verzamelpan 728 zijn poorten gevormd door de zijkant en afvoerleidingen 7^2 zijn bevestigd voor het afvoeren van vuil uit de verzamelpan 728 naar een op afstand gelegen plaats voor afvoer.
In elk van de inrichtingen 350* 500, 550 en 600 kan elk van de vleugels, huissecties en mondstuksecties worden gevormd uit meerdere scharnierend met elkaar verbonden delen teneinde plaatsing en verwijdering van de inrichting van de buisleiding te vergemakkelijken.
Alhoewel verschillende uitvoeringsvormen van de uitvinding in de bijgaande tekeningen zijn getoond en hierboven beschreven zal het duidelijk zijn dat de uitvinding niet is beperkt tot de beschreven uitvoeringsvormen maar dat vele veranderingen, wijzigingen en vervangingen van delen en elementen mogelijk zijn zonder van de strekking van de uitvinding af te wijken.
Claims (16)
1. Inrichting voor het behandelen van een buisleiding omvattende: een hoofdraam; een eerste huissectie die scharnierend is bevestigd aan het hoofdraam en zich over althans een deel van de buisleiding uitstrekt en tussen de huissectie en het uitwendige van de buisleiding een kamer bepaalt; een eerste mondstukraam dat onafhankelijk van de eerste huissectie scharnierend aan het hoofdraam is bevestigd en zich over ten minste een deel van de omtrek van de buisleiding uitstrekt; een eerste mondstukplaat die op het eerste mondstukraam is bevestigd voor oscillerende beweging ten opzichte daarvan; en een eerste aandrijfinrichting voor het oscilleren van de eerste mondstukplaat over een van te voren bepaalde boogafstand om de omtrek van de buisleiding voor het behandelen van het buitenvlak van de buisleiding.
2. Inrichting volgens conclusie 1, verder omvattende een schar-nierconstructie voor de huissectie om de eerste huissectie te scharnieren tussen een werkstand concentrisch met de buisleiding en een stand voor verwijdering; en een scharnierconstructie voor een mondstukraam die onafhankelijk van de scharnierconstructie van de huissectie functioneert voor het scharnierend bewegen van het eerste mondstukraam uit een werkstand naar een stand voor verwijdering.
3. Inrichting volgens conclusie 2, waarin de scharnierconstructie voor de huissectie bestaat uit een meervoud van cilinders en genoemde scharnierconstructie voor het mondstukraam een meervoud van cilinders bevat. k. Inrichting volgens conclusie 1, verder omvattende een verza-melpansamenstel bevestigd vanuit genoemd eerste mondstukraam voor het verzamelen van afval dat uit de kamer wordt afgevoerd.
5· Inrichting voor het behandelen van een buisleiding omvattende: een hoofdraam; een eerste huissectie die scharnierend is bevestigd aan het hoofdraam en zich over in wezen één helft van de omtrek van de buisleiding uitstrekt; een tweede huissectie die scharnierend is bevestigd aan het hoofdraam en zich over in wezen de andere helft van de omtrek van de buislei- ding uitstrekt, waarbij de eerste en tweede huissecties een kamer bepalen tussen de huissecties en het uitwendige van de buisleiding; een eerste mondstukraam dat onafhankelijk van de eerste huissectie scharnierend is bevestigd aan het hoofdraam en zich over in wezen één helft van de omtrek van de buisleiding uitstrekt; een tweede mondstukraam dat onafhankelijk van de tweede huissectie scharnierend is bevestigd aan het hoofdraam en zich over in wezen de andere helft van de omtrek van de buisleiding uitstrekt; een eerste mondstukplaat die op het eerste mondstukraam is bevestigd voor oscillerende beweging ten opzichte daarvan; een tweede mondstukplaat die op het tweede mondstukraam is bevestigd voor oscillerende beweging ten opzichte daarvan; en een aandrijfmechanisme voor het oscilleren van de eerste mondstukplaat over een van te voren bepaalde boogafstand om de omtrek van de buisleiding voor het behandelen van het buitenvlak van de buisleiding en voor het oscilleren van de tweede mondstukplaat over een van te voren bepaalde boogafstand om de omtrek van de buisleiding voor het behandelen van het buitenvlak van de buisleiding.
6. Inrichting volgens conclusie 5» verder omvattende een schar-nierconstructie voor de huissectie voor het scharnieren van de eerste en tweede huissecties tussen een werkstand concentrisch met de buisleiding en een verwijderstand; en een scharnierconstructie voor een mondstukraam die onafhankelijk van de scharnierconstructie van de huissectie werkt voor het scharnierend bewegen van de eerste en tweede mondstukramen uit een werkstand naar een stand voor verwijdering.
7· Inrichting volgens conclusie 6, waarin de scharnierconstructie van de huissectie bestaat uit een meervoud van cilinders en de scharnierconstructie van genoemd mondstukraam bestaat uit een meervoud van cilinders.
8. Inrichting volgens conclusie 5» verder omvattende een verza-melpansamenstel dat tussen genoemde eerste en tweede mondstukramen is gemonteerd voor het verzamelen van afval dat uit de kamer wordt af gevoerd.
9. Inrichting volgens conclusie 5» waarin het aandrijfmechanisme bestaat uit een eerste aandrijfinrichting die op het eerste mondstukraam is bevestigd en een tweede aandrijfinrichting die op het tweede mondstukraam is bevestigd.
10. Inrichting voor het behandelen van een buisleiding omvatten- de: een hoofdraam; een eerste vleugel die scharnierend aan het hoofdraam is bevestigd en zich uitstrekt over een deel van de omtrek van de buisleiding; een tweede vleugel die scharnierend aan het hoofdraam is bevestigd en zich over een deel van de omtrek van de buisleiding uitstrekt; ten minste één console bevestigd op elk van de genoemde vleugels, een mondstuk dat op elk van de genoemde consoles is bevestigd en is gekeerd naar het buitenvlak van de buisleiding; en een aandrijf inrichting voor het oscilleren van de console over een van te voren bepaalde boogafstand om de omtrek van de buisleiding ter behandeling van het buitenvlak van de buisleiding.
11. Inrichting volgens conclusie 10, waarin de aandrijfinrichting bestaat uit: een motor; een krukarm die door de motor wordt geroteerd om een van te voren bepaalde hartlijn; en een tussengeplaatste schalm die met een eerste einde scharnierend is verbonden met de krukarm en met het tegenovergelegen einde daarvan aan de console, waarbij rotatie van de krukarm oscillatie van de console over een van te voren bepaalde boogafstand teweegbrengt.
12. Inrichting volgens conclusie 10, waarin de aandrijfinrichting bestaat uit: een motor; een eerste stel tandwielen dat door de motor wordt geroteerd; een tweede stel tandwielen; een paar kettingen die genoemde eerste en tweede tandwielen voor rotatie verbinden; een aandrijforgaan dat tussen genoemde kettingparen is gemonteerd i met de console bevestigd aan het aandrijforgaan, waarbij het aandrijfor-gaan de console over een van te voren bepaalde boogafstand oscilleert.
13· Inrichting volgens conclusie 10, verder bestaande uit een gebogen geleidingsrail aan elke kant van de console en geleidingsrollen die op de console zijn gemonteerd en over de geleidingsrail glijden om de I console te geleiden.
14. Inrichting voor het behandelen van een buisleiding omvattende: een hoofdraam; een eerste huissectie die scharnierend aan het hoofdraam is bevestigd en zich over althans een deel van de buisleiding uitstrekt; een tweede huissectie die scharnierend aan het hoofdraam is bevestigd en zich over althans een deel van de buisleiding uitstrekt, waarbij de eerste en tweede huissecties tussen de huissecties en het uitwendige van de buisleiding een kamer bepalen; een eerste mondstukraam dat gescheiden van de eerste huissectie scharnierend aan het hoofdraam is bevestigd en zich over althans een deel van de omtrek van de buisleiding uitstrekt; een tweede mondstukraam dat gescheiden van de tweede huissectie scharnierend aan het hoofdraam is bevestigd en zich over althans een deel van de omtrek van de buisleiding uitstrekt; ten minste één eerste mondstuk dat op het eerste mondstukraam is bevestigd voor het behandelen van het buitenoppervlak van de buisleiding; en ten minste één tweede mondstuk dat op het tweede mondstukraam is bevestigd voor behandeling van het buitenvlak van de buisleiding. 15* Inrichting voor het behandelen van een buisleiding omvattende: een hoofdraam; een eerste huissectie die aan het hoofdraam is bevestigd en zich over althans een deel van de buisleiding uitstrekt; een tweede huissectie die aan het hoofdraam is bevestigd en zich over althans een deel van de buisleiding uitstrekt; een eerste mondstukraam dat aan het hoofdraam is bevestigd en zich over althans een deel van de omtrek van de buisleiding uitstrekt; een tweede mondstukraam dat aan het hoofdraam is bevestigd en zich over althans een deel van de omtrek van de buisleiding uitstrekt; een eerste mondstukplaat die aan het eerste mondstukraam is bevestigd voor een oscillerende beweging ten opzichte daarvan; een tweede mondstukplaat die aan het tweede mondstukraam is bevestigd voor oscillerende beweging ten opzichte daarvan; en een aandrijfmechanisme voor het oscilleren van de eerste en tweede mondstukplaten over een van te voren bepaalde boogafstand om de omtrek van de buisleiding voor het behandelen van het buitenvlak van de buisleiding.
16. Inrichting voor het behandelen van een buisleiding omvattende: een hoofdraam; ten minste één mondstuk dat op genoemd hoofdraam is bevestigd voor de behandeling van het buitenvlak van de buisleiding; een verschuifbaar schild dat op genoemd hoofdraam is bevestigd voor beweging tussen een eerste stand die toelaat dat het mondstuk het buitenvlak van de buisleiding behandelt en een tweede stand waarin het mondstuk wordt verhinderd het buitenvlak van de buisleiding te behandelen.
17· Inrichting voor het behandelen van een buisleiding omvattende: een eerste orgaan dat zich over een deel van de omtrek van de buisleiding uitstrekt; ten minste één console die op genoemd orgaan is bevestigd, met op genoemd orgaan een mondstuk dat naar het buitenvlak van de buisleiding toe is gekeerd; en een aandrijf inrichting voor het oscilleren van de console over een van te voren bepaalde boogafstand om de omtrek van de buisleiding voor het behandelen van het buitenvlak van de buisleiding, welke aandrijfinrichting bestaat uit: een motor; ten minste één eerste tandwiel dat door genoemde motor wordt aangedreven; ten minste één tweede tandwiel; ten minste één ketting die genoemde eerste tandwiel en tweede tandwiel voor rotatie met elkaar verbindt, waarbij de console zodanig is verbonden met de ketting dat de lineaire beweging van de ketting wordt omgezet in een oscillerende beweging van de console met een verblijftijd aan de uiteinden van de oscillerende beweging.
18. Inrichting voor het behandelen van een buisleiding omvattende: een eerste orgaan dat zich over een deel van de omtrek van de buisleiding uitstrekt; een eerste console die op genoemd orgaan is gemonteerd met ten minste één mondstuk dat op genoemde eerste console is bevestigd en is gekeerd naar het uitwendige van het oppervlak van de buisleiding; een tweede console die op genoemd orgaan is bevestigd met ten minste één mondstuk dat op genoemde tweede console is bevestigd en is gekeerd naar het buitenvlak van de buisleiding, waarbij het aantal mondstukkken om de genoemde eerste console verschilt van het aantal mondstukken op de genoemde tweede console; en een aandrijfinrichting voor het oscilleren van genoemde eerste en tweede consoles over een van te voren bepaalde boogafstand om de omtrek van de buisleiding voor het behandelen van het buitenvlak van de buisleiding.
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
US08/104,171 US5458683A (en) | 1989-07-17 | 1993-08-06 | Device for surface cleaning, surface preparation and coating applications |
US10417193 | 1993-08-06 |
Publications (3)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL9401267A true NL9401267A (nl) | 1995-03-01 |
NL194391B NL194391B (nl) | 2001-11-01 |
NL194391C NL194391C (nl) | 2002-03-04 |
Family
ID=22299017
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL9401267A NL194391C (nl) | 1993-08-06 | 1994-08-02 | Inrichting voor het behandelen van een buisleiding voor oppervlaktereiniging, oppervlaktevoorbehandeling en aanbrengen van bekledingen. |
Country Status (2)
Country | Link |
---|---|
US (1) | US5458683A (nl) |
NL (1) | NL194391C (nl) |
Families Citing this family (30)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US6061861A (en) * | 1998-07-21 | 2000-05-16 | Yazaki Industrial Chemical Co., Ltd. | Equipment for removing a resin joint from the pipe fitted with the resin joint, and equipment for removing a resin joint or resin ribs from the pipe fitted with such a joint or ribs |
US6217670B1 (en) | 1998-12-31 | 2001-04-17 | Cf Gomma Usa, Inc. | Method of manufacturing coated fluid tubing |
US6695920B1 (en) | 2001-06-27 | 2004-02-24 | Advanced Cardiovascular Systems, Inc. | Mandrel for supporting a stent and a method of using the mandrel to coat a stent |
US6832406B1 (en) * | 2002-04-05 | 2004-12-21 | Amec Pipeline Professionals, Inc. | Pipeline surface preparation for inspection with debris collection |
US7335265B1 (en) * | 2002-10-08 | 2008-02-26 | Advanced Cardiovascular Systems Inc. | Apparatus and method for coating stents |
US7074276B1 (en) | 2002-12-12 | 2006-07-11 | Advanced Cardiovascular Systems, Inc. | Clamp mandrel fixture and a method of using the same to minimize coating defects |
US7823533B2 (en) | 2005-06-30 | 2010-11-02 | Advanced Cardiovascular Systems, Inc. | Stent fixture and method for reducing coating defects |
US7735449B1 (en) | 2005-07-28 | 2010-06-15 | Advanced Cardiovascular Systems, Inc. | Stent fixture having rounded support structures and method for use thereof |
US7867547B2 (en) | 2005-12-19 | 2011-01-11 | Advanced Cardiovascular Systems, Inc. | Selectively coating luminal surfaces of stents |
US7985441B1 (en) | 2006-05-04 | 2011-07-26 | Yiwen Tang | Purification of polymers for coating applications |
US8003156B2 (en) | 2006-05-04 | 2011-08-23 | Advanced Cardiovascular Systems, Inc. | Rotatable support elements for stents |
US8465228B2 (en) * | 2009-04-17 | 2013-06-18 | Donald L. Doleshal | Pile cleaner apparatus |
CA2803928C (en) | 2010-06-22 | 2018-05-01 | Line Travel Automated Coating Inc. | Plural component coating application system with a compressed gas flushing system and spray tip flip mechanism |
WO2012094767A1 (en) | 2011-01-14 | 2012-07-19 | Automatic Coating Limited | Pipe conditioning tool |
US9726569B2 (en) * | 2012-12-18 | 2017-08-08 | Mobile Robot Research Co., Ltd. | Piping inspection robot and method of inspecting piping |
US9382682B2 (en) * | 2014-01-24 | 2016-07-05 | Donald L. Doleshal | Pile cleaner apparatus |
GB2531560A (en) * | 2014-10-22 | 2016-04-27 | Pipeline Induction Heat Ltd | A machine for spraying a section of pipeline |
US9925641B2 (en) * | 2015-02-02 | 2018-03-27 | William R. Lynn | Containment system or barrier with open/closable doors |
US11718965B2 (en) * | 2016-07-28 | 2023-08-08 | Carboshield, Inc. | Apparatus and method for reinforcing a partially submerged structural element |
US11987981B2 (en) | 2016-07-28 | 2024-05-21 | Carboshield, Inc. | Structural element reinforcement systems and methods |
US10434536B2 (en) | 2017-02-17 | 2019-10-08 | Automatic Coating Limited | Girth weld coater |
US10619321B2 (en) | 2018-02-28 | 2020-04-14 | White Construction, Inc. | Apparatus, system, and method for cleaning and maintaining piles |
US20210229137A1 (en) * | 2018-05-04 | 2021-07-29 | James Van Voorhis | Pipeline washing and drying system |
US11287073B2 (en) * | 2018-10-26 | 2022-03-29 | Desert Ndt, Llc | Method and apparatus for frame assembly for RTR scanner assembly |
US11339910B1 (en) | 2019-08-16 | 2022-05-24 | Brad Brown | Line pipe field joint shroud |
CN113580014A (zh) * | 2020-04-30 | 2021-11-02 | 理光高科技(深圳)有限公司 | 干式清洗装置 |
US11976768B2 (en) | 2022-04-07 | 2024-05-07 | Carboshield, Inc. | Composite reinforcement of tubular structures |
CN114718341B (zh) * | 2022-04-29 | 2022-12-09 | 武汉大学 | 一种外套钢管混凝土加固钢管混凝土柱的方法 |
CN117067084B (zh) * | 2023-10-17 | 2023-12-19 | 沈阳华钛实业有限公司 | 一种适用于整体叶盘加工用的抛光装置及其方法 |
CN118616262A (zh) * | 2024-08-09 | 2024-09-10 | 江苏民诺特种设备有限公司 | 一种用于钢瓶的喷塑装置 |
Citations (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4677998A (en) * | 1982-09-08 | 1987-07-07 | Voskuilen Dirk F Van | Method and apparatus for removing pipe coatings |
EP0408883A1 (en) * | 1989-07-17 | 1991-01-23 | CRC-Evans Pipeline International, Inc. | High pressure water jet cleaner and coating applicator |
WO1992012826A1 (en) * | 1991-01-28 | 1992-08-06 | Rose James L | Method and apparatus for cleaning pipe |
Family Cites Families (132)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US1611920A (en) * | 1926-12-28 | Machine fob cleaning and reconditioning pipe | ||
US1375979A (en) * | 1920-03-04 | 1921-04-26 | Rock G Taber | Pipe-coating machine |
US1815573A (en) * | 1927-06-18 | 1931-07-21 | W K M Company | Device for cleaning the outside of pipes |
US1821352A (en) * | 1928-03-22 | 1931-09-01 | W K M Company | Device for cleaning and coating pipe |
US1829831A (en) * | 1928-06-26 | 1931-11-03 | Mcrae Paint Products Inc | Pipe painting apparatus |
US1941002A (en) * | 1928-12-19 | 1933-12-26 | Horace L Harrison | Machine for treating pipes and the like |
US1910497A (en) * | 1930-01-02 | 1933-05-23 | American Foundry Equip Co | Sand blast gun |
US1898964A (en) * | 1930-05-14 | 1933-02-21 | Francis E Jinnett | Pipe cleaning machine |
US1796691A (en) * | 1930-05-28 | 1931-03-17 | Gen Paint Corp | Pipe-coating machine |
US1926387A (en) * | 1930-11-19 | 1933-09-12 | Gen Paint Corp | Pipe coating machine |
US1899379A (en) * | 1931-03-26 | 1933-02-28 | Ernest H Adams | Pipe cleaning machine |
US2053307A (en) * | 1932-09-06 | 1936-09-08 | Thomas H Wilson | Machine for coating pipes |
US2044778A (en) * | 1934-04-21 | 1936-06-23 | Johns Manville | Pipe coating machine |
US2302196A (en) * | 1941-02-24 | 1942-11-17 | Jesse S Downs | Pipe cleaning machine |
US2460989A (en) * | 1947-06-02 | 1949-02-08 | Gen Paint Corp | Pipe-cleaning machine |
US2611146A (en) * | 1947-12-20 | 1952-09-23 | Us Rubber Co | Wiper for drill pipes having a lubricant cavity |
US2556116A (en) * | 1948-04-27 | 1951-06-05 | Oliver R Smith | Pipe cleaning equipment |
US2576861A (en) * | 1948-11-18 | 1951-11-27 | Allis Chalmers Mfg Co | Hydraulic barker with multiple nozzle oscillating linkage |
US2685293A (en) * | 1948-12-31 | 1954-08-03 | Standard Oil Dev Co | Apparatus for cleaning tube bundles |
US2600358A (en) * | 1949-03-15 | 1952-06-10 | Lunkenheimer Co | Method of surfacing metal objects |
US2597021A (en) * | 1950-03-24 | 1952-05-20 | Edward O Norris | Centrifugal spray coating apparatus |
US2651312A (en) * | 1951-06-06 | 1953-09-08 | Charles M Mcbeth | Washer for fire hoses |
US2621446A (en) * | 1952-04-16 | 1952-12-16 | Hydraulic Supply Mfg Company | Grit blasting device for cleaning pipes and the like |
US2741878A (en) * | 1953-03-10 | 1956-04-17 | Clifford F Morain | Mobile pipe cleaning apparatus |
US2790230A (en) * | 1953-04-03 | 1957-04-30 | Loftus Engineering Corp | Liquid-jet descaler for forging blanks |
US2782436A (en) * | 1955-04-05 | 1957-02-26 | John S Tomer | Pipe cleaner with tandem scraping heads |
US2869291A (en) * | 1955-05-03 | 1959-01-20 | Michael Abraham | Shot blasting machines |
US2858555A (en) * | 1955-06-09 | 1958-11-04 | Medovick George | Self-propelled cleaning or painting device |
US2900992A (en) * | 1956-03-14 | 1959-08-25 | Ajem Lab Inc | Metal processing apparatus |
US3033125A (en) * | 1957-06-08 | 1962-05-08 | Friedrich W Pleuger | Submersible pump assembly |
US2896644A (en) * | 1957-10-02 | 1959-07-28 | Emanuel Di Giuseppe E Roberto | Motor vehicle washing plant |
US2933802A (en) * | 1958-03-31 | 1960-04-26 | Wire Abrasives Company | Gantry type peen forming machine |
US2990653A (en) * | 1958-04-21 | 1961-07-04 | G H Temant Company | Method and apparatus for impacting a stream at high velocity against a surface to be treated |
US3023756A (en) * | 1959-10-05 | 1962-03-06 | Commercial Shearing | Ingot descaling mechanisms |
US3033215A (en) * | 1959-12-04 | 1962-05-08 | Eldon Miller Inc | Tank cleaning system |
US3117401A (en) * | 1961-03-22 | 1964-01-14 | Crutcher Rolfs Cummings Inc | Column polisher |
US3086537A (en) * | 1961-06-08 | 1963-04-23 | United States Steel Corp | Apparatus for handling and wetting dust |
US3101730A (en) * | 1961-06-12 | 1963-08-27 | William E Harris | Rotating fluid spray apparatus for washing paper machine head boxes |
US3050759A (en) * | 1961-09-29 | 1962-08-28 | Sr Alvin E Betzel | Brush drive means for cleaning cylindrical surfaces |
US3226277A (en) * | 1961-11-27 | 1965-12-28 | Nippon Sheet Glass Co Ltd | Machine for chemically polishing glass |
US3228146A (en) * | 1962-05-07 | 1966-01-11 | Jr Walter E Rosengarten | Cleaning tool |
US3135272A (en) * | 1962-06-01 | 1964-06-02 | Brollo Giuseppe | Washing machine with hydraulically operated spray arm for dishes and utensils |
US3225777A (en) * | 1964-07-16 | 1965-12-28 | Halliburton Co | Apparatus for cleaning tube bundles |
US3362109A (en) * | 1964-10-27 | 1968-01-09 | Ralph O. Wallace | Treating apparatus and method |
US3289238A (en) * | 1964-11-20 | 1966-12-06 | Dale C Sorenson | Mobile automatic steam cleaning unit |
US3306310A (en) * | 1965-02-15 | 1967-02-28 | Byron Jackson Inc | System for spraying drill pipe |
US3439649A (en) * | 1965-03-15 | 1969-04-22 | Ransburg Electro Coating Corp | Electrostatic coating apparatus |
US3324867A (en) * | 1965-04-19 | 1967-06-13 | Charles E Freese | Dish washing machine |
US3407099A (en) * | 1965-10-22 | 1968-10-22 | United States Steel Corp | Method and apparatus for spraying liquids on the surface of cylindrical articles |
CH438594A (de) * | 1966-05-31 | 1967-06-30 | Concast Ag | Verfahren und Vorrichtung zum Kühlen von Stranggussmaterial |
US3391701A (en) * | 1966-08-18 | 1968-07-09 | William J. Richardson | Automatic car washing assembly |
CH447499A (de) | 1967-04-12 | 1967-11-30 | Ed Hildebrand Fa Ing | Geschirrwaschmaschine |
US3432872A (en) * | 1967-10-30 | 1969-03-18 | John A Kirschke | Jet-propelled hydraulic pipeline cleaner with a skid,tangential jet and cleaning head |
US3698029A (en) * | 1969-12-19 | 1972-10-17 | William D Pulliam | Automatic washing apparatus |
US3689311A (en) * | 1970-11-06 | 1972-09-05 | Ler Son Co Inc | Method for external coating of cylindrical objects |
US3902513A (en) * | 1971-07-06 | 1975-09-02 | Ppg Industries Inc | Angled crossfire rinses |
US3773059A (en) * | 1971-09-03 | 1973-11-20 | Arneson Prod Inc | Jet cleaning apparatus for boats |
US3760824A (en) * | 1972-05-08 | 1973-09-25 | Moffitt Co Roy M | High pressure plate washer |
US3916925A (en) * | 1974-02-19 | 1975-11-04 | Phido Wire Services Co Ltd | Cable cleaning units |
CA988403A (en) | 1973-05-03 | 1976-05-04 | Richard L. Dedels | Pipe cleaning assembly |
US3994766A (en) * | 1973-07-18 | 1976-11-30 | Proline Pipe Equipment Ltd. | Pipe cleaning and wrapping machine |
CA982031A (en) * | 1973-08-02 | 1976-01-20 | Said Clement Ratelle | Log cleaning and barking |
US4005677A (en) * | 1974-03-06 | 1977-02-01 | Commercial Resins Company | Apparatus for circumnavigating a dispenser about a pipe or the like |
US3933519A (en) * | 1974-04-25 | 1976-01-20 | Hydrotech International, Inc. | Sub-sea pipe cleaning apparatus and method |
SU562455A1 (ru) * | 1974-04-26 | 1977-06-25 | Специальное конструкторское бюро "Транснефтеавтоматика" | Мшина дл мойки транспортных средств |
US4007705A (en) * | 1974-12-20 | 1977-02-15 | Dnd Corporation | Apparatus for treating a cylindrical object |
US4013518A (en) * | 1975-01-27 | 1977-03-22 | Stephen John Miko | Water jet cleaner for standpipes |
CA1043056A (en) | 1975-07-07 | 1978-11-28 | Vsesojuzny Nauchno-Issledovatelsky Institut Po Sboru, Podgotovke I Trans Portu Nefti I Nefteproduktov | Machine for cleaning the outer surface of trunk pipeline |
SU659213A1 (ru) * | 1976-02-23 | 1979-04-30 | Всесоюзный Научно-Исследовательский Институт По Сбору, Подготовке И Транспорту Магистральных Трубопроводов | Машина дл очистки наружной поверхности действующего трубопровода |
US4139318A (en) * | 1976-03-31 | 1979-02-13 | Cmi Corporation | Method and apparatus for planing a paved roadway |
US4169427A (en) * | 1976-04-14 | 1979-10-02 | Crump Desmond G | Cable cleaning unit |
SU988387A1 (ru) | 1976-04-21 | 1983-01-15 | Всесоюзный Научно-Исследовательский Институт По Сбору,Подготовке И Транспорту Нефти И Нефтепродуктов "Вниисптнефть" | Рабочий инструмент машины дл очистки наружной поверхности труб |
GB1516903A (en) | 1976-06-24 | 1978-07-05 | Ind High Pressure Syst Inc | Water jet cleaner for coke oven standpipes |
US4092357A (en) * | 1976-12-22 | 1978-05-30 | Stauffer Chemical Company | Production of perchloromethyl mercaptan |
US4125119A (en) * | 1977-03-25 | 1978-11-14 | Haas Elwood L | High pressure cleaning device |
US4185359A (en) * | 1977-06-03 | 1980-01-29 | Harris Hatchery | Poultry cleaning method |
IE47522B1 (en) * | 1977-07-16 | 1984-04-18 | Walton Mole Co | Apparatus for cleaining and descaling the exterior of elongate cylindrical structures such as pipe lines and jackets of off-shore oil rigs |
US4161956A (en) * | 1977-09-16 | 1979-07-24 | Jared Hadgkiss | Cleaning arrangements for tubes |
US4146406A (en) * | 1977-10-25 | 1979-03-27 | Ingram Industries, Inc. | Barge tank bottom cleaner |
DE2816752A1 (de) | 1978-04-18 | 1979-10-25 | Kaercher Gmbh & Co Alfred | Vorrichtung zum verspruehen von kalkfluessigkeit |
GB1603555A (en) * | 1978-04-18 | 1981-11-25 | Brillo Mfg Gb | Epicyclic nozzle drive |
DE7822037U1 (de) * | 1978-07-22 | 1978-11-23 | Woma-Apparatebau Wolfgang Maasberg & Co Gmbh, 4100 Duisburg | Rueckstossbetriebene spritzduese |
US4219155A (en) * | 1978-08-21 | 1980-08-26 | Nlb Corporation | High pressure water cleaning device for floors, gratings, and paint laden handling devices |
US4337784A (en) * | 1978-08-21 | 1982-07-06 | N L B Corp. | Method for cleaning floor surfaces with high pressure water jets |
US4225362A (en) * | 1979-01-18 | 1980-09-30 | Richard R. Paseman | Method for cleaning the interior of tubes |
US4237817A (en) * | 1979-03-23 | 1980-12-09 | Commercial Resins Company | Apparatus for spraying powder circumferentially around a pipe joint |
US4231239A (en) * | 1979-04-16 | 1980-11-04 | Lazaroff Gary G | Spray washer system |
US4205407A (en) | 1979-05-25 | 1980-06-03 | Crutcher Resources Corporation | Quick-change brush head |
US4443271A (en) * | 1980-05-01 | 1984-04-17 | Nlb Corp. | Method for cleaning floor grates in place with high pressure water jets |
NL8004610A (nl) * | 1980-08-14 | 1982-03-16 | Stork Serv Bv | Dokinrichting. |
US4460005A (en) * | 1981-04-01 | 1984-07-17 | The C. A. Rubio Company | Washing apparatus for tubular members |
US4376443A (en) * | 1981-08-24 | 1983-03-15 | Stewart & Stevenson Services, Inc. | Jet water cleaning apparatus |
SU1136859A1 (ru) | 1983-02-11 | 1985-01-30 | Всесоюзный Научно-Исследовательский Институт Природных Газов "Вниигаз" | Устройство дл очистки наружной поверхности трубопроводов |
CA1211352A (en) | 1983-03-15 | 1986-09-16 | Glen Garneau | Pipe wrapping and cleaning machine |
US4569159A (en) * | 1983-04-22 | 1986-02-11 | Engineered Abrasives, Inc. | Abrasives distributor |
US4509544A (en) * | 1983-08-29 | 1985-04-09 | Mains Jr Gilbert L | Tube bundle cleaning apparatus |
US4603516A (en) * | 1984-04-02 | 1986-08-05 | Resource Engineering And Manufacturing Corp. | Self propelled pipe blast cleaner capable of travel along a pipeline supported over the ditch |
US4563841A (en) * | 1984-06-22 | 1986-01-14 | Resource Engineering & Manufacturing Company | Internal grit blast weld joint cleaner |
IT1229042B (it) * | 1984-06-27 | 1991-07-17 | Sivep Di Meniconi Giorgio & C | Dispositivo distributore di vernice per la manutenzione di pali in opera, con proiettore di vernice e rulli distributori |
AU4863185A (en) * | 1984-09-12 | 1986-04-08 | ZF-Herion-Systemtechnik G.m.b.H. | Movable support system |
SU1276379A1 (ru) | 1984-12-11 | 1986-12-15 | Государственный институт по проектированию предприятий машиностроения для животноводства и кормопроизводства "Гипроживмаш" | Установка дл струйной очистки изделий |
US4595607A (en) * | 1985-08-05 | 1986-06-17 | Resource Engineering And Manufacturing Corp. | Combined induction heating and coating system for pipe weld joints |
GB8521896D0 (en) | 1985-09-03 | 1985-10-09 | Walton Mole Co Great Britain L | Mounting work head on structure |
US4718439A (en) * | 1985-12-04 | 1988-01-12 | Syndet Products, Inc. | Vehicle washing system having apparatus for following a vehicle surface contour |
US4716916A (en) * | 1985-12-23 | 1988-01-05 | Grace-Lee Products, Inc. | Vehicle cleansing |
US4872294A (en) | 1986-01-31 | 1989-10-10 | Watts W David | Bar and coil descalers |
SU1348013A1 (ru) | 1986-02-26 | 1987-10-30 | Дрогобычское Проектно-Конструкторское И Технологическое Бюро Всесоюзного Промышленного Объединения "Союзгазмашремонт" | Рабочий орган устройства дл очистки наружной поверхности трубопровода |
US4931322A (en) | 1986-04-01 | 1990-06-05 | Honda Giken Kogyo Kabushiki | Method and apparatus for painting object |
JPH0811203B2 (ja) | 1986-05-13 | 1996-02-07 | 株式会社スギノマシン | 超高圧液体噴射装置 |
US4788993A (en) * | 1986-06-23 | 1988-12-06 | Sherman Industries, Incorporated | Vehicle reciprocating spray washing apparatus |
CA1300366C (en) | 1986-11-10 | 1992-05-12 | Kiyohiro Ichinose | Method of and apparatus for cleaning paint spray guns |
US4785588A (en) * | 1986-12-30 | 1988-11-22 | Weatherford U.S., Inc. | Liquid blasting system |
US4734950A (en) * | 1987-03-31 | 1988-04-05 | Schenke Tool Co. | Cleaning apparatus for exterior of elongated members |
US5074323A (en) | 1988-05-23 | 1991-12-24 | Cups, Inc. | Hydrocleaning of the exterior surface of a pipeline to remove coatings |
US5052423A (en) | 1987-05-28 | 1991-10-01 | Cups, Inc. | Hydrocleaning of the exterior surface of a pipeline to remove coatings |
US5209245A (en) | 1987-05-28 | 1993-05-11 | Crc-Evans Rehabilitation Systems, Inc. | Hydrocleaning of the exterior surface of a pipeline to remove coatings |
US5226973A (en) | 1987-05-28 | 1993-07-13 | Crc-Evans Rehabilitation Systems, Inc. | Hydrocleaning of the exterior surface of a pipeline to remove coatings |
US5092357A (en) | 1987-05-28 | 1992-03-03 | Cups, Inc. | Cleaning of the exterior surface of a pipeline to remove coatings |
US4809720A (en) * | 1987-12-07 | 1989-03-07 | Heraty Patrick T | Brushless vehicle washing apparatus |
CA1299324C (en) | 1988-05-04 | 1992-04-28 | Carlos Sinforoso | Oscillating line travel pipe cleaning machine |
US4989785A (en) | 1988-05-17 | 1991-02-05 | Walendowski Stanley J | Method of and apparatus for water jet cleaning |
JPH026868A (ja) | 1988-06-25 | 1990-01-11 | Taikisha Ltd | 塗装ブースにおける塗装装置設置方法と塗装ブースの一部を構成する塗装機操作ユニット |
US5129355A (en) | 1989-07-17 | 1992-07-14 | Crc-Evans Pipeline International, Inc. | High pressure water jet cleaner and coating applicator |
US5056271A (en) | 1990-01-26 | 1991-10-15 | E. B. Thomas | Method for cleaning pipe |
AU7259191A (en) | 1990-01-26 | 1991-08-21 | James L. Rose | Method and apparatus for cleaning pipe |
US5085016A (en) | 1990-01-26 | 1992-02-04 | E. B. Thomas | Method and apparatus for cleaning pipe |
US5191740A (en) | 1990-01-26 | 1993-03-09 | E. B. Thomas | Apparatus for cleaning pipe |
US5199226A (en) | 1990-01-26 | 1993-04-06 | E. B. Thomas | Method and apparatus for removing outer coatings from pipe |
NL9002031A (nl) | 1990-09-14 | 1992-04-01 | Voskuilen Woudenberg Bv | Inrichting voor het bewerken van een uitwendig buisoppervlak. |
US5091034A (en) | 1990-10-09 | 1992-02-25 | Liquid Air Corporation | Multi-step combined mechanical/thermal process for removing coatings from steel substrates with reduced operating and capital costs and with increased refrigeration speed and efficiency |
US5136969A (en) | 1991-01-25 | 1992-08-11 | Cups, Inc. | Modularized machine for reconditioning pipelines |
US5207833A (en) | 1991-11-29 | 1993-05-04 | Commercial Resins Company | Line travel spray coating device |
-
1993
- 1993-08-06 US US08/104,171 patent/US5458683A/en not_active Expired - Lifetime
-
1994
- 1994-08-02 NL NL9401267A patent/NL194391C/nl not_active IP Right Cessation
Patent Citations (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4677998A (en) * | 1982-09-08 | 1987-07-07 | Voskuilen Dirk F Van | Method and apparatus for removing pipe coatings |
EP0408883A1 (en) * | 1989-07-17 | 1991-01-23 | CRC-Evans Pipeline International, Inc. | High pressure water jet cleaner and coating applicator |
WO1992012826A1 (en) * | 1991-01-28 | 1992-08-06 | Rose James L | Method and apparatus for cleaning pipe |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
US5458683A (en) | 1995-10-17 |
NL194391B (nl) | 2001-11-01 |
NL194391C (nl) | 2002-03-04 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
NL9401267A (nl) | Inrichting voor oppervlakte-reiniging, oppervlaktevoorbehandeling en aanbrengen van bekledingen. | |
US6461231B1 (en) | Air abrasive blast line travel machine | |
US4953496A (en) | High pressure water jet cleaner and coating applicator | |
US5520734A (en) | High pressure water jet cleaner and coating applicator | |
CA2049220C (en) | High pressure water jet cleaner and coating applicator | |
CA2097091C (en) | High pressure water jet cleaner and coating applicator | |
US5743969A (en) | Method for treating the outer surface of pipe | |
US11872606B2 (en) | Pipe conditioning tool | |
RU2089304C1 (ru) | Устройство для обработки наружной поверхности трубы | |
US5398461A (en) | Apparatus and method for cleaning a pipeline | |
DE68917027T2 (de) | Reinigung einer Rohrleitungsoberfläche mit Wasser zur Entfernung von Deckschichten. | |
KR101131472B1 (ko) | 노후관로 내면 연마장치 | |
US5107633A (en) | Method and apparatus for cleaning pipe | |
US5191740A (en) | Apparatus for cleaning pipe | |
US5056271A (en) | Method for cleaning pipe | |
US20200232170A1 (en) | Grinder head | |
CA2072615A1 (en) | Method and apparatus for cleaning pipe | |
WO1996014962A1 (en) | Grit-blasting installation | |
NL9401888A (nl) | Korrelstraalinrichting. | |
NL8204211A (nl) | Installatie voor het reinigen van oppervlakken. |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
BB | A search report has been drawn up | ||
BC | A request for examination has been filed | ||
V1 | Lapsed because of non-payment of the annual fee |
Effective date: 20060301 |