NL9400824A - Maaimachine. - Google Patents

Description

MAAIMACHINE

De uitvinding heeft betrekking op een maai-machine, voorzien van een maaibalk en een kneusorgaan met een rotor voorzien van kneuselementen.

Een dergelijke maaimachine is algemeen bekend.

In de praktijk doet zich de situatie voor dat de dikte en/of de lengte en/of de hoeveelheid en/of de soort van het in een dergelijke maaimachine te kneuzen gewas wisselend is. Zo zal, indien lang gewas wordt gemaaid, de gewasstroom naar het kneusorgaan toenemen, hetgeen als gevolg kan hebben dat het gewas zich om het kneusorgaan wikkelt en/of onvoldoende door de kneuselementen wordt bewerkt, terwijl de kans groot is dat het kneusorgaan verstopt raakt.

De uitvinding beoogt een maaimachine van bovengenoemde soort, waarmee het mogelijk is gewas met verschillende dikte, lengte en hoeveelheid, onder behoud van een goede kneuswerking, te maaien.

Overeenkomstig de uitvinding heeft daartoe de maaimachine zoals in de aanhef is omschreven het kenmerk, dat deze instelmiddelen omvat, met behulp waarvan de afstand tussen de kneuselementen en de maaibalk kan worden ingesteld. Afhankelijk van de hoeveelheid en/of de lengte en/of de dikte en/of de soort van het materiaal dat het kneusorgaan tijdens het maaien krijgt te verwerken, kan een afstand tussen de kneuselementen en de maaibalk worden ingesteld, zodat een optimale kneuswerking wordt verkregen en het gevaar van wikkelen en eventueel verstoppen van het kneusorgaan wordt geminimaliseerd.

In een voorkeursuitvoering overeenkomstig de uitvinding is de rotor ten opzichte van de maaibalk in een horizontaal vlak verplaatsbaar. Ten einde de rotor op eenvoudige wijze te kunnen instellen, is de rotor, overeenkomstig de uitvinding, in een verplaatsbaar frame draaibaar aangebracht. Volgens een verder kenmerk van de uitvinding omvatten de instelmiddelen klemmiddelen, met behulp waarvan het frame, nadat daarmee de rotor is ingesteld, ten opzichte van de maaibalk kan worden gefixeerd.

Voor het verkrijgen van een eenvoudige instel- ling, heeft de maaimachine volgens de uitvinding het kenmerk, dat de klemmiddelen een klembout en een strip met boringen omvatten. De klembout kan, afhankelijk van de gewenste in te stellen afstand tussen kneuselementen en maaibalk, in één van de boringen worden gestoken. Volgens een verder kenmerk van de uitvinding omvatten de klemmiddelen een klembeugel, met behulp waarvan een deel van het frame op een draagbalk van de maaibalk kan worden geklemd. Om het verstellen van het frame te vereenvoudigen, kan de klembeugel iets worden losgedraaid, waardoor het frame losjes met de maaibalk blijft verbonden, wanneer de klembout wordt weggenomen. Het frame kan daarna op eenvoudige wijze ten opzichte van de maaibalk worden verplaatst .

Volgens een verder uitvoeringsvoorbeeld overeenkomstig de uitvinding, kunnen de instelmiddelen ook worden gevormd door een schroefspindel of een cilinder. Met de schroef spindel of de cilinder is het mogelijk de afstand tussen kneuselementen en de maaibalk traploos in te stellen.

Ten einde een eenvoudige en gelijkmatige instelling te verkrijgen, zijn, volgens een nader kenmerk van de uitvinding, de instelmiddelen aan weerszijden van de rotor aan het frame aangebracht. Hierdoor is het mogelijk de rotor parallel aan de maaibalk te verplaatsen.

Omdat het niet uitgesloten is dat, ondanks het feit dat men de afstand tussen kneuselementen en maaibalk kan instellen, er zich met name nabij de uiteinden van de rotor materiaal ophoopt dat slecht wordt afgevoerd, heeft de maaimachine volgens de uitinding verder het kenmerk, dat ten minste elk buitenste kneuselement, aan weerszijden van de rotor, uit een platte strip materiaal is vervaardigd met een dikte tussen 2 en 5 mm en bij voorkeur 3 mm.

De uitvinding heeft dan ook voorts betrekking op een maaimachine, voorzien van een maaibalk en van een kneusorgaan met een rotor voorzien van kneuselementen, met het kenmerk, dat ten minste het buitenste kneuselement, aan weerszijden van de rotor, uit een platte strip materiaal is vervaardigd met een dikte tussen 2 en de 5 mm en bij voorkeur 3 mm.

Om een nog betere snijwerking van de buitenste kneuselementen te verkrijgen, zijn de buitenste kneuselementen, volgens een nader kenmerk van de uitvinding, taps met een plat profiel.

Volgens weer een ander kenmerk van de uitvinding wordt de rotor nabij de uiteinden ten minste ten dele begrensd door zijplaatstukken, waarbij de buitenste kneuselementen op een afstand van ongeveer 1 cm vanaf deze plaat-stukken op de rotor zijn aangebracht. Doordat de buitenste kneuselementen relatief dicht bij de zijplaatstukken zijn aangebracht, wordt materiaal dat zich op de zijplaatstukken vastzet, losgesneden en afgevoerd.

Om een nog betere kneuswerking te verkrijgen, heeft de maaimachine volgens de uitvinding verder het kenmerk, dat het tezamen met het kneusorgaan een gewasdoorvoerkanaal vormend element is voorzien van een parallel aan de rotor lopende instelbare slaglijst.

Aan de hand van een in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld zal de uitvinding hieronder nader worden uiteengezet.

Figuur 1 toont een bovenaanzicht van de maaikneus-machine overeenkomstig de uitvinding;

Figuur 2 toont een zijaanzicht van de in figuur 1 weergegeven maaimachine.

De in de figuren weergegeven maaimachine 1 omvat een maaieenheid 2 en een kneusorgaan 3 met een rotor 4 en kneuselementen 5, alsmede een tezamen met dit kneusorgaan 3 een gewasdoorvoerkanaal 6 vormend element 7.

De maaieenheid 2 is in de afgebeelde uitvoeringsvorm opgebouwd uit een maaibalk 8 met een zestal daarboven rond verticale assen draaibare maaischijven 9 met maaimessen 10. Boven de maaibalk 8 is parallel hieraan een draagbalk 11 aangebracht. De verbinding tussen de maaibalk 8 en de draagbalk 11 wordt aan het ene uiteinde gevormd door een transmis-siekast 12 (zie figuur 2) en aan het andere uiteinde door een vanaf de draagbalk 11 schuin achterwaarts en omlaag gericht steunelement 13 en een met dit steunelement nabij het onderuiteinde daarvan verbonden, in hoofdzaak horizontaal verlo- pend verbindingselement 14 dat tevens is verbonden met de maaibalk 8.

De maaimachine is op de gebruikelijke wijze zwenkbaar om een ongeveer horizontale, in de werkzame toestand in de rijrichting gelegen zwenkas 15 verbonden met een draagarm 16 die een draaggestel 17 omvat, waarmede de raaai-machine aan een driepuntshefinrichting van een trekker of soortgelijk voertuig aankoppelbaar is. De aandrijving van de maaimachine geschiedt vanaf een aftakas 18 van een overigens niet weergegeven trekker, via verschillende overbrengings-organen in een met de draagarm 16 verbonden transmissiekast 12, vanwaaruit de maaieenheid 2 met een riemoverbrenging 19 en de verschillende overbrengingsorganen in de transmissiekast 12 wordt aangedreven, en van het kneusorgaan 3 met behulp van een van kruiskoppelingen 20 voorziene tussenas 21.

De buitenste maaischijf aan de zijde waar de elementen 13 en 14 de verbinding vormen tussen de maaibalk 8 en de draagbalk 11 is voorzien van een hoedvormig gewasgelei-dingsorgaan 22.

Verschuifbaar met de draagbalk 11 is een frame 23 verbonden, gevormd door steunbalken 24, een onder elk hiervan vast bevestigde beugel 25 en een onder deze beugel vast bevestigde hoekplaat 26. Tussen de hoekplaten 26 is het kneusorgaan 3 draaibaar aangebracht. Aan het verschuifbare frame 23 zijn verder bovenplaatstukken 27 en zijplaatstukken 28 en 29 bevestigd, waarbij de achterste zijplaatstukken 29 in achterwaartse richting naar binnen toe verlopen en aan de onderzijde naar buiten toe zijn omgebogen. Aan de binnenzijde van de zijplaatstukken 29 zijn verdere zijplaten 30 aanwezig, welke aan de onderzijde een naar binnen verlopend deel 31 bezitten en met behulp van een greep 32 verder naar binnen toe kunnen worden bewogen om een gewenste zwadbegrenzing te kunnen verkrijgen.

Op de steunbalken 24 zijn verder een eerste steun 33 en een tweede steun 34 vast bevestigd. Een in de tweede steun 34 draaibare verbindingsstrip 35 kan met behulp van een as 36 en gaten 37 in de eerste steun 33 zodanig worden vastgezet dat de stand van dit verbindingselement 35 en daarmede de hieraan vast bevestigde, in de lengterichting van het kneusorgaan 3 verlopende strip 38 met de daaraan vastgezette slaglijst 39 de gewenste omvang van het gewasdoorvoerkanaal 6 bepaalt (zie figuur 2).

De rotor 4 van het kneusorgaan 3 omvat een cilindrische drager 40, waarop de kneuselementen 5 versprongen ten opzichte van elkaar zijn aangebracht. De kneuselementen 5 zijn taps, hebben een I-vormig profiel en steken vanaf de rol buitenwaarts uit. De buitenste kneuselementen 41 aan weerszijden van de cilindrische drager 40 zijn plat, taps en steken eveneens vanaf de rol naar buiten uit. De buitenste kneuselementen zijn dus dolkvormig en bij voorkeur vervaardigd uit een platte strook verenstaal met een dikte van ongeveer 3 mm. De buitenste kneuselementen 41 zijn, in bovenaanzicht gezien, op een afstand van ongeveer één cm van de zijplaatstukken 28 gelegen. Omdat de dolkvormige buitenste platte kneuselementen 41 tijdens het bedrijf relatief dicht langs de zijplaatstukken 28 bewegen, wordt kneusmateriaal dat zich heeft vastgezet op de zi jplaatstukken 28 of zich heeft verzameld in de hoeken van het gewasdoorvoerkanaal 6, stuk gesneden. Daar het stukgesneden gewas minder gemakkelijk wikkelt en beter kan worden afgevoerd wordt voorkomen dat de rotor 4 zwaar loopt en het gewasdoorvoerkanaal 6 en eventueel de rotor 4 met gewas verstopt. Het toepassen van een relatief dunne strook verenstaal voor de buitenste kneuselementen 41 heeft als voordeel dat de kneuselementen 41 in de draaiings-richting van de rotor 4 gezien, relatief stijf zijn, terwijl de kneuselementen 41, in een richting loodrecht op de draai-ingsrichting van de rotor 4 juist gemakkelijk kunnen uitwijken en weer terugveren. Dit laatste kan het geval zijn als bijvoorbeeld in de rotor 4 ongerechtigheden, zoals een stuk hout of een steen, terechtkomen. Het zal duidelijk zijn dat er ook meer dan twee dolkvormige kneuselementen 41 op de cilindrische drager 40 kunnen zijn aangebracht en de kneuselementen 41 uit een ander materiaal zijn vervaardigd met gelijke eigenschappen als die van verenstaal, zoals bijvoorbeeld kunststof.

Zoals hierboven al is beschreven, is het mogelijk het frame 23, waarin het kneusorgaan 3 draaibaar is opgehangen, ten opzichte van de maaibalk 8 te verschuiven en weer te fixeren. Hiertoe omvatten de beide steunbalken 24 nabij de voorzijde een U-vormig profielstuk 42 dat voorzien is van een boring 43 waardoorheen een bout 44 is gestoken, welke bout 44 naar keuze in één van een reeks boringen 45 van een strip 46 kan worden gestoken, welke strip 46 vast is verbonden met de draagbalk 11 van de maaibalk 8. Nabij het uiteinde van de strippen 46 is verder een klembeugel 47 aangebracht, waardoorheen de kokervormige steunbalken 24 zijn gestoken en met behulp waarvan de steunbalken 24 op de strip 46 kunnen worden geklemd.

De afstand tussen de draaicirkel 48 van de kneus-elementen 5, 41 en de maaibalk 8 kan worden ingesteld door het iets lossen van de klembeugels 47 en het wegnemen van de bouten 44 en het verschuiven van de steunbalken 24 ten opzichte van de strippen 46. Als die juiste afstand is ingesteld dan kan het frame 23 weer met de draagbalk 11 van de maaibalk 8 worden gefixeerd door vastdraaien van de klembeugels 47 en het aanbrengen van de bouten 44. Het zal duidelijk zijn dat het instellen van het kneusorgaan 3 ten opzichte van de maaieenheid 2 ook op andere wijze kan geschieden als hierboven beschreven. Een continue verstelling van het kneusorgaan 3 ten opzichte van de maaieenheid 2 kan worden verkregen door bijvoorbeeld het kneusorgaan 3 met een spindel of een cilinder te verstellen.

De uitvinding is geenszins beperkt tot het in het uitvoeringsvoorbeeld weergegeven horizontaal verplaatsen van het kneusorgaan ten opzichte van de maaibalk, ook het verdraaien en/of verplaatsen van het kneusorgaan ten opzichte van de maaibalk 8 behoort tot de uitvindingsgedachte.

Claims (14)

1. Maaimachine, voorzien van een maaibalk envan een kneusorgaan met een rotor voorzien van kneuselementen, met het kenmerk, dat de maaimachine instelmiddelen omvat, met behulp waarvan de afstand tussen de kneuselementen en de maaibalk kan worden ingesteld.

2. Maaimachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de rotor ten opzichte van de maaibalk in een horizontaal vlak verplaatsbaar is.

3. Maaimachine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de rotor in een frame draaibaar is aangebracht.

4. Maaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de instelmiddelen klemmidde-len omvatten met behulp waarvan het frame ten opzichte van de maaibalk kan worden gefixeerd.

5. Maaimachine volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de klemmiddelen een klembout en een strip met boringen omvatten.

6. Maaimachine volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de klemmiddelen een klembeugel omvatten.

7. Maaimachine volgens een of meer der conclusies 1 -3, met het kenmerk, dat de instelmiddelen worden gevormd door een schroefspindel of een cilinder.

8. Maaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de instelmiddelen aan weerszijden van de rotor aan het frame zijn aangebracht.

9. Maaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat ten minste het buitenste kneuselement, aan weerszijden van de rotor, uit een platte strip materiaal is vervaardigd met een dikte tussen 2 en 5 mm en bij voorkeur 3 mm.

10. Maaimachine, voorzien van een maaibalk en van een kneusorgaan met een rotor voorzien van kneuselementen, met het kenmerk, dat ten minste het buitenste kneuselement, aan weerszijden van de rotor, uit een platte strip materiaal is vervaardigd met een dikte tussen 2 en 5 mm en bij voorkeur 3 mm.

11. Maaimachine volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat de buitenste kneuselementen taps zijn met een plat profiel.

12. Maaimachine volgens een der conclusies 9 of 10, met het kenmerk, dat de rotor nabij de uiteinden ten minste ten dele wordt begrensd door zijplaatstukken.

13. Maaimachine volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de buitenste kneuselementen op een afstand van ongeveer 1 cm vanaf de zijplaatstukken op de rotor zijn aangebracht.

14. Maaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het tezamen met het kneus-orgaan een gewasdoorvoerkanaal vormend element is voorzien van een parallel aan de rotor verlopende instelbare slag-lijst.