NL8701155A - Kneusinrichting en maaiinrichting voorzien van kneusinrichting. - Google Patents

Kneusinrichting en maaiinrichting voorzien van kneusinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL8701155A
NL8701155A NL8701155A NL8701155A NL8701155A NL 8701155 A NL8701155 A NL 8701155A NL 8701155 A NL8701155 A NL 8701155A NL 8701155 A NL8701155 A NL 8701155A NL 8701155 A NL8701155 A NL 8701155A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
rotor
grinding device
members
crushing device
adjustable
Prior art date
Application number
NL8701155A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8701155A priority Critical patent/NL8701155A/nl
Publication of NL8701155A publication Critical patent/NL8701155A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D82/00Crop conditioners, i.e. machines for crushing or bruising stalks
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D43/00Mowers combined with apparatus performing additional operations while mowing
    • A01D43/10Mowers combined with apparatus performing additional operations while mowing with means for crushing or bruising the mown crop
    • A01D43/102Bruising control devices

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Harvester Elements (AREA)

Description

* C. van der Lely N.V., Maasland.
KNEUSINRICHTING EN MAAIINRICHTING VOORZIEN VAN KNEUS- /
INRICHTING
De uitvinding heeft betrekking op een kneus-inrichting voor het bewerken van gemaaid gewas, voorzien van een roteerbare rotor met in hoofdzaak radiaal buitenwaarts reikende bewerkingsorganen. De rotor, die doorgaans met 5 betrekkelijk hoge snelheid draait, grijpt het gewas aan en de bewerkingsorganen oefenen een slagbewerking uit, zodat het gewas geconditioneerd wordt teneinde bijvoorbeeld sneller op het veld te drogen.
Een dergelijke kneusinrichting kan voorzien zijn 10 van een instelbaar element dat zich in hoofdzaak evenwijdig aan de rotor uitstrekt, en waarvan de afstand tot de rotor instelbaar is, zodat het element zich nabij de baan van de uiteinden van de bewerkingsorganen kan uitstrekken. Een dergelijk instelbaar element kan samenwerken met de rotor ten-15 einde het gewas op de gewenste wijze door de rotor te laten aangrijpen, waarmee de intensiteit van de kneusbewerking kan worden aangepast. Een dergelijke aanpassing kan geschieden afhankelijk van het soort gewas, de toestand van het gewas en de hoeveelheid te bewerken gewas.
20 De uitvinding beoogt een kneusinrichting van een zodanige constructie, dat de goede werking wordt bevorderd.
Hiertoe is volgens de uitvinding het instelbare element, dat kan bestaan uit een of meer afzonderlijke delen, op afstand van de uiteinden van de rotor voorzien van instel-25 middelen voor het instellen van de afstand tussen het element en de rotor.
Het zal duidelijk zijn dat de relatief snel draaiende bewerkingsorganen niet alleen het gemaaide gewas aangrijpen, doch ook zich eventueel in dat gewas bevindende 30 vreemde voorwerpen, zoals stenen, takken en dergelijke. Deze vreemde voorwerpen kunnen tijdens hun gang door de inrichting grote krachten uitoefenen op de verschillende delen'van de inrichting, en met name ook op het instelbare element. In de 870 1 155 * 2 praktijk is gebleken dat onder bepaalde omstandigheden het instelbare element zodanig vervormd kan worden dat de rand ervan zich in de baan van de bewerkingsorganen bevindt. Dit kan een zeer nadelige botsing tussen de bewerkingsorganen en 5 het instelbare element tot gevolg hebben.
Door nu de beweegbaarheid van het instelbare element niet slechts te beperken tot instelmiddelen, die zich aan.weerszijden nabij de uiteinden van de rotor bevinden, doch bovendien te voorzien in instelmiddelen die in het 10 middengedeelte van de kneusinrichting de beweging van het instelbare element in de richting van de rotor beperken, kan op eenvoudige wijze de bedrijfszekerheid van de kneusinrichting aanmerkelijk worden vergroot.
Volgens een verder kenmerk van de uitvinding 15 kunnen de instelmiddelen nabij het middengedeelte van het element of van elk deel ervan zijn aangebracht, waarbij het element of elk deel ervan scharnierbaar kan zijn om een as, die in hoofdzaak evenwijdig aan de rotor is. Voorts kunnen volgens de uitvinding de instelmiddelen aanslagmiddelen om-20 vatten die de beweging van het element in de richting van de rotor beperken.
Volgens een verder kenmerk van de uitvinding kan het instelbare element plaatvormig zijn uitgevoerd en voorzien zijn van een rand die tot nabij de baan van de uiteinden 25 van de bewerkingsorganen kan worden verplaatst, waarbij de instelmiddelen de verplaatsing van de rand naar de rotor, althans ter plaatse van het middengedeelte van de rotor, beperken.
Voorts kan volgens de uitvinding op afstand van de 30 baan van de uiteinden van de bewerkingsorganen een wand zijn gelegen, die de wand van een kneuskanaal vormt, door welk kneuskanaal het gewas wordt geleid, waarbij het instelbare element zich nabij het begin (stroomopwaarts) van het kneuskanaal is aangebracht. Een dergelijk kneuskanaal wordt ener-35 zijds begrensd door de rotor en anderzijds door genoemde wand en het gewas kan door toedoen van de bewerkingsorganen door het kneuskanaal worden verplaatst. Een dergelijk kneuskanaal kan zich bij voorkeur boven de rotor bevinden.
8701155 * 3
Volgens een nader kenmerk van de uitvinding vormt het instelbare element een verstelbare doorlaat aan het begin van het kneuskanaal. Daarbij kan het instelbare element het / eerste gedeelte van de wand van het kneuskanaal vormen, 5 terwijl dat element voorzien is van een randgedeelte dat zich stroomopwaarts ten opzichte van de gewasstroom bevindt en waarvan de afstand tot de rotor instelbaar is.
Volgens een nader kenmerk van de uitvinding kan het instelbare element voorzien zijn van een randgedeelte dat 10 versterkt is door een erop aangebrachte, over zijn lengte tot een hoekprofiel gebogen strip. Een dergelijke versteviging kan zowel de stijfheid van het instelbare element bevorderen als ook van nut zijn teneinde de invloed van slijtage, die aan genoemde rand van het instelbare element relatief groot 15 kan zijn, het hoofd te bieden.
Volgens een verder kenmerk van de uitvinding kunnen de instelmiddelen enerzijds aangrijpen aan de nabij de rotor gelegen rand van het instelbare element en anderzijds aan een verder van de rotor gelegen deel van het gestel van 20 de inrichting. Daarbij kunnen, volgens een kenmerk van de uitvinding, de aanslagmiddelen bestaan uit een langwerpig orgaan dat nabij zijn ene uiteinde scharnierbaar is bevestigd aan het instelbare element en dat in lengterichting verschuifbaar door een met het gestel van de inrichting verbon-25 den opening reikt, waarbij de verschuifbaarheid wordt beperkt door een nabij het andere uiteinde van het orgaan aangebrachte blokkering, bijvoorbeeld een erop geschroefde moer. Daarbij kan, volgens een kenmerk van de uitvinding, de positie van de blokkering en/of van de opening verstelbaar zijn, 30 zodat er een nauwkeurige afstelling van de aanslag, dat wil zeggen van de minimaal toegestane afstand tussen de rotor en het instelbare element, mogelijk is.
Ook kunnen volgens de uitvinding de aanslagmiddelen bestaan uit een flexibel trekorgaan, zoals een draad 35 of een ketting, dat enerzijds aan het instelbare element is bevestigd en anderzijds aan het gestel van de inrichting. Daarbij kan, volgens een kenmerk van de uitvinding, de lengte van het trekorgaan verstelbaar zijn. Voorts kan, volgens de 8701155 «t 4 uitvinding, het trekorgaan aan het van het element afgekeerde uiteinde verbonden zijn met een bevestigingsorgaan, bijvoorbeeld een oog, welk bevestigingsorgaan verstelbaar aan het gestel is verbonden. Ook door deze verstelling is een nauw-5 keurige instelling van de minimale afstand van het element tot de rotor mogelijk.
De uitvinding heeft voorts betrekking op een maalinrichting, voorzien van een kneusinrichting zoals hierboven beschreven. Volgens een kenmerk van de uitvinding kan 10 de maalinrichting zijn voorzien van een aantal roteerbare maaiorganen en/of van één of meer roteerbare gewasgelei-dingsorganen.
Bij een dergelijke combinatie van een maalinrichting met een kneusinrichting, in het bijzonder wanneer 15 de maalinrichting tevens voorzien is van roterende gewas-geleidingsorganen, is er kans dat in het gewas aanwezige vreemde voorwerpen, zoals takken en stenen, worden opgeworpen zodat zij ongewenste krachten uitoefenen op delen van de kneusinrichting. Met name de delen die zich nabij de ingang 20 van het kneuskanaal bevinden, kunnen door dergelijke vreemde voorwerpen worden getroffen.
Voorts kan volgens de uitvinding de kneusinrichting nabij de maaiorganen zijn gelegen, zodat het gemaaide gewas en de eventueel daarin aanwezige vreemde voor-25 werpen naar de kneusinrichting worden geleid zonder eerst op de grond te vallen. Volgens een ander kenmerk van de uitvinding kan boven de maaiorganen een gesteldeel aanwezig zijn, aan welk gesteldeel de instelmiddelen zijn bevestigd. Voorts kan volgens de uitvinding dit gesteldeel dwars op de 30 voortbewegingsrichting over vrijwel de gehele breedte van de maalinrichting zijn aangebracht, welk gesteldeel nabij beide uiteinden ervan de rotor van de kneusinrichting draagt. Op deze wijze wordt een constructie verkregen waarbij de instelmiddelen enerzijds zijn bevestigd aan een gesteldeel 35 dat, ook onder extreme omstandigheden, een vaste plaats ten opzichte van de rotor inneemt.
Voorts kan volgens de uitvinding een tussen-gestel aanwezig zijn dat enerzijds kan worden aangekoppeld 8701155 5 aan de driepuntshefinrichting van een landbouwtrekker en dat anderzijds aan het gestel van de maalinrichting is bevestigd, waarbij het boven de maaiorganen gelegen gesteldeel enerzijds door het tussengestel wordt gedragen en anderzijds is verbon-5 den met het van het tussengestel afgekeerde uiteinde van een gesteldeel dat de maaiorganen draagt. Een dergelijke maalinrichting kan zich zijwaarts van de landbouwtrekker uitstrekken, doch het is ook mogelijk een dergelijke maalinrichting te bevestigen aan een vóör de landbouwtrekker 10 aangebrachte driepuntshefinrichting, waarbij de maalinrichting zich in hoofdzaak voor de trekker kan bevinden tijdens bedrijf.
Volgens een ander kenmerk van de uitvinding kan de maalinrichting voorzien zijn van wielen en door middel van 15 een arm aan een landbouwtrekker worden gekoppeld, zodat de maalinrichting schuin achter de landbouwtrekker kan worden voortgetrokken. Met name bij een dergelijke getrokken maaier kan de werkbreedte groot zijn, zodat de maalinrichting relatief breed moet zijn uitgevoerd. Daarbij zal ook de kneus-20 inrichting zich over een relatief groot gedeelte van de breedte uitstrekken, zodat het gevaar dat door vervorming delen van de inrichting zich binnen de baan van de bewer-kingsorganen komen te bevinden relatief groot is.
Volgens een nader kenmerk van de uitvinding is de 25 maalinrichting voorzien van ten minste zes roteerbare maaiorganen .
Ook kan volgens de uitvinding de maalinrichting voorzien zijn van een dwars op de voortbewegingsrichting aangebrachte ondersteuningsbalk waarboven zich de maaiorganen 30 bevinden, binnen welke ondersteuningsbalk zich aandrijf-middelen voor de maaiorganen bevinden. Door de maaiorganen op deze wijze, van onderen, aan te drijven kan het gebied boven de maaiorganen worden vrijgehouden teneinde het gewas direct af te voeren naar de kneusinrichting. Door, volgens een 35 verder kenmerk van de uitvinding, de maaiorganen te laten roteren om een enigszins voorwaarts hellende as, kan het gewas, doch ook de daarin aanwezige vreemde voorwerpen, een enigszins opwaartse bewegingsrichting worden gegeven, ten- 8701155 -n 6 einde gemakkelijker door de kneusinrichting te kunnen worden aangegrepen.
Ter verduidelijking van de uitvinding zullen^ onder verwijzing naar de tekening, enige uitvoeringsvoor-5 beelden van de inrichting worden beschreven.
Figuur 1 toont een bovenaanzicht van een uitvoerings voorbeeld volgens de uitvinding,
Figuur 2 toont een zijaanzicht overeenkomstig pijl II in figuur 1, 10 Figuur 3 toont een detail volgens de pijlen III in figuur 1,
Figuur 4 toont een tweede uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding.
Figuur 5 toont een bovenaanzicht van een derde 15 uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding,
Figuur 6 is een doorsnede volgens de pijlen VI in figuur 5,
Figuur 7 is een aanzicht volgens de pijl VII in figuur 6, 20 Figuur 8 en figuur 9 zijn met figuur 6 correspon derende weergaven van twee alternatieve uitvoeringsvormen.
In de figuren, die de uitvoeringsvoorbeelden slechts schetsmatig weergeven, zijn overeenkomstige onderdelen met gelijke verwijzingscijfers aangegeven.
25 Figuur 1 toont schematisch een bovenaanzicht van een gecombineerde maaier-kneusinrichting, althans dat gedeelte van de inrichting dat de maaiorganen 1 en de rotor 2 van de kneuzer bevat. Een tussengestel 3, waarmee het weergegeven gedeelte van de inrichting verbonden is met een landbouw-30 trekker, is slechts gedeeltelijk weergegeven.
In figuur 1 zijn een aantal naast elkaar gelegen maaiorganen 1 weergegeven, elk voorzien van twee messen 4. De maaiorganen zijn schijfvormig en de twee buitenste maaiorganen zijn voorzien van een gewasgeleidingsorgaan 5, zoals 35 dat in zijaanzicht in figuur 2 is weergegeven. Zoals aangegeven met de pijlen 6, roteren twee naast elkaar gelegen maaiorganen 1 telkens in tegengestelde richting, waarbij de messen 4 een baan volgen die de baan van de ernaast gelegen 8701155 7 maaiorganen overlapt, zoals aangegeven met de in streep-stip-lijnen weergegeven cirkels 7.
Zoals in het bijzonder uit figuur 2 blijkt, zijn de maaiorganen aangebracht boven een ondersteuningsbalk 8 die 5 zich nabij de grond en dwars ten opzichte van de voortbewe-gingsrichting, aangegeven met pijl 9, uitstrekt. Onder elk maaiorgaan 1 is de ondersteuningsbalk voorzien van een slof 10 die aan de voorzijde gedeeltelijk cirkelvormig gevormd is.
Binnen de ondersteuningsbalk 8 bevinden zich aan-10 drijfmiddelen voor het in rotatie brengen van de maaiorganen 1, welke aandrijfmiddelen bijvoorbeeld voorzien zijn van een aandrijfstang 11 die in figuur 2 met een streep-lijn is aangegeven, en die zich in lengterichting door de ondersteuningsbalk uitstrekt.
15 In de gegeven uitvoeringsvoorbeelden wordt aan drijfstang 11 aan één uiteinde aangedreven, terwijl de aandrijfstang 11 voorzien is van een aantal niet nader weergegeven tandwielen die elk een maaischijf in rotatie brengen door aangrijping met een aan de maaischijf bevestigd 20 tandwiel. De ondersteuningsbalk 8 is zodanig geplaatst dat, zoals uit de figuur 2 blijkt, de rotatieas van de maaischijf enigszins voorover helt.
Boven de maaiorganen 1 strekt zich een gesteldeel 12 uit, welk gesteldeel in de beschreven uitvoeringsvoorbeel-25 den de vorm heeft van een profielbalk met een in hoofdzaak vierkante dwarsdoorsnede. Gesteldeel 12 strekt zich over de gehele breedte van de inrichting uit en is aan het uiteinde, dat in figuur 1 naar beneden is gericht, verbonden met de ondersteuningsbalk 8 door middel van een schuin opwaarts 30 gerichte steunbalk 13 en een daaraan bevestigde, nabij de grond gelegen steunbalk 14, die verbonden is met het uiteinde van de ondersteuningsbalk 8.
Zoals uit figuur 2 blijkt, wordt de steunbalk 14 met ondersteuningsbalk 8 verbonden door middel van een rela-35 tief grote moer 15, welke moer 15 op een trekstang 16 is geschroefd. Trekstang 16 strekt zich over de gehele lengte van de ondersteuningsbalk 8 uit en door het aandraaien van moer 15 wordt er een drukkracht uitgeoefend in axiale 8701155 8 richting, zodat de verschillende, aaneensluitende delen van de ondersteuningsbalk 8 tot één geheel worden samengeklemd.
Gesteldeel 12 is aan zijn andere uiteinde verbon-den met het tussengestel 3, dat in figuur 1 slechts gedeelte-5 lijk is weergegeven. Tussengestel 3 is bovendien voorzien van de nodige aandrijfmiddelen voor zowel de maalinrichting als de kneusinrichting.
Aan gesteldeel 12 zijn twee achterwaarts reikende steunbalken 17 bevestigd, welke steunbalken 17 de kneus-10 inrichting dragen. In het zijaanzicht van figuur 2 is aangegeven hoe door middel van bouten 18 de steunbalk 17 aan het gesteldeel 12 kan zijn bevestigd.
De rotor van de kneusinrichting bestaat uit een in figuur 1 door middel van streep-1ijnen weergegeven, 15 roteerbare kern 19 waaraan overigens niet weergegeven bewer-kingsorganen, die radiaal buitenwaarts steken, zijn bevestigd, waarbij de buiten uiteinden van deze bewerkings-organen een baan vormen die door middel van streep-stiplijnen 20 zowel in figuur 1 als in figuur 2 zijn weergegeven.
20 De steunbalken 17 zijn door middel van de nodige bevestigingsmiddelen verbonden met de lagering 21 van de kern 19 van rotor 2, zoals nader in figuur 2 in zijaanzicht is weergegeven. Ook is aan de steunbalken 17 een kap of wand 22 bevestigd, welke wand zich boven de rotor uitstrekt en te za-25 men met rotor 2 het kneuskanaal 23 vormt. Het door de maai-organen afgesneden gewas zal door de in figuur 2 linksom draaiende rotor worden aangegrepen en schuin bovenwaarts worden meegenomen naar het kneuskanaal 23. Aan de voorzijde van het kneuskanaal, stroomopwaarts ten opzichte van de 30 gewasstroom, bevindt zich een instelbaar element 24 dat kan zwenken om een in hoofdzaak horizontale draaiingsas 25. Het instelbare element 24, dat in zijaanzicht in figuur 2 met streep-lijnen is weergegeven, is in hoofdzaak plaatvormig en strekt zich over vrijwel de gehele breedte van de kneus-35 inrichting uit. De van de draaiingsas 25 af gelegen rand van het instelbare element 24 is voorzien van een verstevi-gingsstrip 26, die in dwarsrichting een gebogen vorm heeft. Verstevigingsstrip 26 kan zich over de gehele lengte van het 8701155 9 instelbare element 24 uitstrekken en eraan geschroefd of gelast zijn.
Het instelbare element 24 is aan beide uiteinden voorzien van een hefboom 27, door welke hefboom 27 de stand 5 van instelbaar element 24 kan worden bepaald. Daartoe wordt een vergrendelelement 28, dat zich zowel door een gat in hefboom 27 als door een gat in steun 29 uitstrekt, verwijderd, waardoor hefboom 27 met element 24 kan worden gezwenkt om draaiingsas 25. Zoals uit figuur 2 blijkt, kan hefboom 27 10 op een aantal plaatsen aan steun 29 worden vergrendeld, en wel door de aanwezigheid van gaten 30 in de aan steunbalk 17 bevestigde steun 29. Op deze wijze kan het instelbare element 24 worden gezwenkt, waarmee de afstand tussen de naar beneden gerichte rand van element 24, welke rand is voorzien van 15 verstevigingsstrip 26, en de rotor 2 kan worden gevarieerd, en wel zodanig dat de afstand tussen genoemde rand en de baan van de uiteinden van de bewerkingsorganen betrekkelijk klein, respectievelijk betrekkelijk groot gemaakt kan worden.
Het zal duidelijk zijn dat op deze wijze het 20 conditioneren (kneuzen) kan worden beïnvloed door instelling van de van buitenaf toegankelijke hefbomen 27, die zich aan beide zijden van de kneusinrichting nabij de uiteinden van de rotor bevinden. De stand van instelbaar element 24 is derhalve aan beide uiteinden gefixeerd door middel van ver-25 grendelelement 28.
In het bijzonder wanneer de kneusinrichting een relatief grote breedte heeft, zal het instelbare element relatief lang zijn waardoor de kans vergroot wordt dat er een doorbuiging ontstaat door overbelasting of door aanraking met 30 vreemde voorwerpen die zich in het gewas bevinden. Deze doorbuiging kan ernstige problemen opleveren wanneer het instelbare element zich nabij de baan van de bewerkingsorganen bevindt, waarbij de bewerkingsorganen het instelbare element kunnen raken.
35 Ter voorkoming van deze problemen zijn in het middengedeelte van het instelbare element instelmiddelen aangebracht die de beweging van het instelbare element in de richting van de rotor beperken. In deze uitvoeringsvorm 8701 155 10 bestaan deze instelmiddelen uit een aanslag.
In figuur 3 is een eerste uitvoeringsvoorbeeld van een dergelijke aanslag weergegeven. Figuur 3 toont het randgedeelte van instelbaar element 24 in dwarsdoorsnede met 5 daaraan bevestigde verstevigingsstrip 26. Aan verstevi-gingsstrip 26 is scharnierbaar een langwerpig orgaan 31 bevestigd, in dit geval een bout die geschroefd is in een van schroefdraad voorzien beugeltje 32, welk beugeltje 32 scharnierbaar om draaiingsas 33 aan verstevigingsstrip 26 is 10 geschroefd door middel van een bout 34. Bout 31 is voorzien van moer 35, door het aandraaien waarvan bout 31 in een bepaalde axiale stand kan worden vastgezet op beugeltje 32. Anderzijds is gesteldeel 12 voorzien van een steunbeugel 36 die door middel van bout 37 is vastgeklemd op het gesteldeel 15 12. Steunbeugel 36 heeft een neerwaarts gericht gedeelte 38, waarin een uitsparing is aangebracht waardoorheen bout 31 vrij in axiale richting kan bewegen. In figuur 3 is de situatie weergegeven waarbij bout 31, en daarmee instelbaar element 24, in de meest naar links gerichte stand is geposi-20 tioneerd en waarbij de kop 39 van bout 31 tegen het neerwaarts gerichte gedeelte 38 van steunbeugel 36 rust. Bij het naar rechts bewegen van instelbaar element 24 zal bout 31 door de uitsparing in gedeelte 38 van steunbeugel 36 naar rechts bewegen, waarbij de kop 39 van bout 31 vrij komt van 25 gedeelte 38. Het zal duidelijk zijn dat kop 39 van bout 31 te zamen met gedeelte 38 van steunbeugel 36 een aanslag vormt voor het naar links bewegen van het instelbare element 24.
Figuur 4 toont een ander uitvoeringsvoorbeeld volgens de uitvinding. Hierbij is steunbeugel 36 eveneens 30 voorzien van een neerwaarts gebogen gedeelte 38, op welk gedeelte 38 een door middel van de moeren 40 en 41 in axiale richting verstelbare bout 42 is aangebracht, op welke bout een oog 43 is bevestigd. Anderzijds is aan verstevigingsstrip 26 een oog 44 bevestigd, bijvoorbeeld door lassen, terwijl er 35 tussen de twee ogen 43 en 44 een ketting 45 is aangebracht. Het zal duidelijk zijn dat deze ketting de bewegingsvrijheid van het instelbare element 24 in de linker richting beperkt, en wel afhankelijk van de axiale positie van bout 42, die 8701165 11 door middel van de moeren 40 en 41 wordt afgesteld.
Uiteraard zijn de beide uitvoeringsvoorbeelden slechts als zodanig bedoeld. Zo kunnen er meerdere aanslagen in het middengebied van het instelbare element worden aange-5 bracht en kan de aanslag van een ander type zijn. Voorts kan de maaier/kneuzer van het type zijn dat voorzien is van wielen en voortgetrokken kan worden door een landbouwtrekker.
Van een volgend uitvoeringsvoorbeeld is het bovenaanzicht weergegeven in figuur 5, welke figuur zal 10 worden besproken voor zover deze afwijkt van figuur 1.
Volgens figuur 5 bestaat het instelbare element uit drie gedeelten 50, 51 en 52 die elk voorzien zijn van een instelmiddel, respectievelijk 53, 54 en 55. Doordat de lengte van elk gedeelte 50, 51, 52 van het instelbare element 15 beperkt is, zal de kans op doorbuigen van het element eveneens beperkt zijn.
Een eerste uitvoeringsvoorbeeld van een instelmiddel 53, 54, 55 is weergegeven in de figuren 6 en 7. Op het gesteldeel 12 is een plaat 56 gelast, waaraan een stang 57 is 20 bevestigd die als draaiingsas voor de gedeelten 50, 51, 52 van het instelbare element dient. In figuur 2 is deze draaiingsas met verwijzingscijfer 25 aangegeven. De drie in eikaars verlengde gelegen gedeelten 50, 51, 52 van het instelbare element zijn alle roteerbaar om stang 57 aange-25 bracht en zijn alle voorzien van hefboom 58, die door middel van vergrendelelement 59 in een aantal standen ten opzichte van plaat 56 kan worden gefixeerd. Daartoe zijn in plaat 56 een aantal gaten 60 aangebracht waardoorheen het vergrendelelement 59 kan reiken. Tegen de druk van een veer 61 in kan 30 vergrendelelement 59 axiaal uit het gat 60 worden getrokken, waarna het in een ander gat 60 opnieuw kan worden gefixeerd. Het zal duidelijk zijn dat op deze wijze de hoekstand van de gedeelten 50, 51, 52 van het instelbare element kan worden afgesteld, waarmee de rand van elk gedeelte van het instel-35 bare element, dat gevormd wordt door verstevigingsstrip 26, dichter bij de uiteinden van de bewerkingsorganen van de rotor kan worden gebracht of verder er vanaf. De verschillende gedeelten 50, 51, 52 van het instelbare element kunnen 8701155 12 zodanig gevormd worden dat deze, althans voor zover het ver-stevigingsstrip 26 betreft, nauw op elkaar aansluiten, zodat een vrijwel doorlopende rand nabij de rotor wordt verkregen. Door het opsplitsen van het instelbare element in meerdere 5 gedeelten 50, 51, 52 vindt een ondersteuning van het instelbare element op meerdere plaatsen, met name nabij het middengedeelte, plaats, waardoor een betere fixatie van het instelbare element is verzekerd.
Figuur 8 en figuur 9 geven twee alternatieve con-10 structies overeenkomstig de uitvoeringsvorm die in figuur 6 is weergegeven. De beide uitvoeringsvormen volgens de figuren 8 en 9 zijn zodanig, dat het instelbare element, of gedeelte daarvan, 51 kan scharnieren om draaiingsas 65 wanneer het instelbare element door de een of andere oorzaak van de rotor 15 weg wordt gedrukt. Teneinde het instelbare element op de gewenste plaats te houden, zijn veermiddelen aanwezig. In figuur 8 is hiertoe een trekveer 66 aangebracht die de plaat 56, die scharnierbaar is om draaiingsas 65, in de weergegeven positie houdt doordat de trekveer 66 enerzijds aan een aan 20 het gesteldeel 12 gelaste beugel 67 is bevestigd en anderzijds aan de plaat 56. Door middel van vergrendelelement 59 20 kan op dezelfde wijze zoals beschreven bij het uit-voeringsvoorbeeld volgens figuur 6 het instelbare element 50 in verschillende hoekstanden worden gefixeerd.
25 De veermiddelen in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 9 bestaan uit een drukveer 70, die door middel van vleugelmoer 71 kan worden gespannen. De drukveer 70 rust tegen een beugel 72, welke beugel door middel van het vergrendelelement 59 in verschillende hoekstanden ten opzichte 30 van plaat 56 en draaiend om draaiingsas 65 kan worden gefixeerd. Wanneer het instelbare element van de rotor wordt weggedrukt, kan het daarbij scharnieren om draaiingsas 57, waarbij drukveer 70 wordt aangespannen.
Met nadruk wordt erop gewezen dat de uitvinding 35 niet beperkt is tot hetgeen met zovele woorden is gezegd, maar dat de uitvinding ook bestaat in hetgeen in de figuren en beschrijving is aangegeven en daar voorts uit kan worden afgeleid.
8701155

Claims (26)

1. Kneusinrichting voor het bewerken van gemaaid gewas, voorzien van althans één roteerbare rotor met in hoofdzaak radiaal buitenwaarts reikende bewerkingsorganen en voorzien van een instelbaar element dat zich in hoofdzaak 5 evenwijdig aan de rotor uitstrekt, welk instelbaar element kan bestaan uit één of meer afzonderlijke delen, en waarvan de afstand tot de rotor instelbaar is, zodat het element zich nabij de baan van de uiteinden van de bewerkingsorganen kan uitstrekken en waarbij het instelbare element op afstand van 10 de uiteinden van de rotor is voorzien van instelmiddelen voor het instellen van de afstand tussen het element en de rotor.
2. Kneusinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat instelmiddelen nabij het middengedeelte van het element of van elk deel ervan zijn aangebracht.
3. Kneusinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het element of elk deel ervan scharnierbaar is om een as die in hoofdzaak evenwijdig aan de rotor is.
4. Kneusinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de instelmiddelen aanslagmiddelen 20 omvatten die de beweging van het element in de richting van de rotor beperken.
5. Kneusinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het instelbare element plaatvormig is en een rand heeft die tot nabij de baan van de uiteinden 25 van de bewerkingsorganen kan worden verplaatst, waarbij de instelmiddelen de verplaatsing van de rand naar de rotor, althans ter plaatse van het middengedeelte van de rotor, beperken.
6. Kneusinrichting volgens een der voorgaande conclu-30 sies, met het kenmerk, dat op afstand van de baan van de uiteinden van de bewerkingsorganen een wand is gelegen, die de wand van een kneuskanaal vormt, door welk kneuskanaal het gewas wordt geleid, waarbij het instelbare element nabij het begin (stroomopwaarts) van het kneuskanaal is aangebracht.
7. Kneusinrichting volgens conclusie 6, met het ken merk, dat het instelbare element een verstelbare doorlaat aan 8701155 < het begin van het kneuskanaal vormt.
8. Kneusinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het instelbare element voorzien ig van een randgedeelte dat versterkt is door een erop aange- 5 brachte, over zijn lengte tot een hoekprofiel gebogen strip.
9. Kneusinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de instelmiddelen enerzijds aangrijpen aan de nabij de rotor gelegen rand van het instelbare element en anderzijds aan een verder van de rotor gelegen 10 deel van het gestel van de inrichting.
10. Kneusinrichting volgens een der conclusies 4-9, met het kenmerk, dat de aanslagmiddelen bestaan uit een langwerpig orgaan dat nabij zijn ene uiteinde scharnierbaar is bevestigd aan het instelbare element en dat in lengte- 15 richting verschuifbaar door een met het gestel van de inrichting verbonden opening reikt, waarbij de verschuifbaarheid wordt beperkt door een nabij het andere uiteinde van het orgaan aangebrachte blokkering, bijvoorbeeld een erop geschroefde moer.
11. Kneusinrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de positie van de blokkering en/of van de opening verstelbaar is.
12. Kneusinrichting volgens een der conclusies 4 - 11. met het kenmerk, dat de aanslagmiddelen bestaan uit een 25 flexibel trekorgaan, zoals een draad of een ketting, dat enerzijds aan het instelbare element is bevestigd en anderzijds aan het gestel van de inrichting.
13. Kneusinrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de lengte van het trekorgaan verstelbaar is.
14. Kneusinrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat het trekorgaan aan het van het element afgekeerde uiteinde is verbonden met een bevestigingsorgaan, bijvoorbeeld een oog, welk bevestigingsorgaan verstelbaar aan het gestel is verbonden.
15. Maalinrichting, voorzien van een kneusinrichting volgens een der voorgaande conclusies.
16. Maalinrichting volgens conclusie 15, met het ken merk, dat de maalinrichting is voorzien van een aantal 8701155 roteerbare maaiorganen.
17. Maalinrichting volgens conclusie 16, gekenmerkt door één of meer roteerbare gewasgeleidingsorganen.
18. Maalinrichting volgens een der conclusies 15 - 17, 5 met het kenmerk, dat de kneusinrichting nabij de maaiorganen is gelegen, zodat het gemaaide gewas naar de kneusinrichting wordt geleid zonder eerst op de grond te vallen.
19. Maalinrichting volgens een der conclusies 15 - 18, met het kenmerk, dat boven de maaiorganen een gesteldeel 10 aanwezig is, aan welk gesteldeel de instelmiddelen zijn bevestigd.
20. Maalinrichting volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat het gesteldeel zich dwars op de voortbewegings-richting over vrijwel de gehele breedte van de maalinrichting 15 uitstrekt, welk gesteldeel nabij beide uiteinden ervan de rotor van de kneusinrichting draagt.
21. Maalinrichting volgens conclusie 19 of 20, gekenmerkt door een tussengestel dat enerzijds kan worden aangekoppeld aan de driepuntshefinrichting van een landbouw- 20 trekker en dat anderzijds aan het gestel van de maalinrichting is bevestigd, waarbij het boven de maaiorganen gelegen gesteldeel enerzijds door het tussengestel wordt gedragen en anderzijds is verbonden met het van het tussengestel af gekeerde uiteinde van een gesteldeel dat de maai-25 organen draagt.
22. Maalinrichting volgens een der conclusies 15 - 20, met het kenmerk, dat de maalinrichting is voorzien van wielen en door middel van een arm aan een landbouwtrekker kan worden gekoppeld, zodat de maalinrichting schuin achter de landbouw- 30 trekker kan worden voortgetrokken.
23. Maalinrichting volgens een der conclusies 15 - 22, met het kenmerk, dat ten minste zes roteerbare maaiorganen aanwezig zijn.
24. Maalinrichting volgens een der conclusies 15 - 23, 35 met het kenmerk, dat de maaiorganen boven een dwars op de voortbewegingsrichting aangebrachte ondersteuningsbalk zijn aangebracht, binnen welke ondersteuningsbalk zich aandrijf-middelen voor de maaiorganen bevinden. 8701155
25. Maalinrichting volgens een der conclusies 15 - 24, met het kenmerk, dat de maaiorganen roteerbaar zijn om opwaartse, ten opzichte van de voortbewegingsrichting, enigszins voorover hellende assen.
26. Maalinrichting volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat veermiddelen aanwezig zijn, tegen de spanning waarvan in, het instelbare element, of de gedeelten ervan, kan uitwijken van de rotor af. 8701155
NL8701155A 1987-05-14 1987-05-14 Kneusinrichting en maaiinrichting voorzien van kneusinrichting. NL8701155A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8701155A NL8701155A (nl) 1987-05-14 1987-05-14 Kneusinrichting en maaiinrichting voorzien van kneusinrichting.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8701155 1987-05-14
NL8701155A NL8701155A (nl) 1987-05-14 1987-05-14 Kneusinrichting en maaiinrichting voorzien van kneusinrichting.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8701155A true NL8701155A (nl) 1988-12-01

Family

ID=19850013

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8701155A NL8701155A (nl) 1987-05-14 1987-05-14 Kneusinrichting en maaiinrichting voorzien van kneusinrichting.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL8701155A (nl)

Cited By (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0383393A1 (en) * 1989-02-13 1990-08-22 C. van der Lely N.V. A mowing machine
EP0429383A1 (fr) * 1989-11-24 1991-05-29 Kuhn S.A. Faucheuse avec dispositif d'allègement perfectionné
NL9400824A (nl) * 1994-05-19 1996-01-02 Maasland Nv Maaimachine.
NL1001586C2 (nl) * 1995-11-07 1997-05-13 Maasland Nv Maaimachine.
WO1998004112A2 (en) * 1996-07-29 1998-02-05 Maasland N.V. A mowing machine

Cited By (12)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0383393A1 (en) * 1989-02-13 1990-08-22 C. van der Lely N.V. A mowing machine
EP0429383A1 (fr) * 1989-11-24 1991-05-29 Kuhn S.A. Faucheuse avec dispositif d'allègement perfectionné
FR2654897A1 (fr) * 1989-11-24 1991-05-31 Kuhn Sa Faucheuse avec dispositif d'allegement perfectionne.
US5060462A (en) * 1989-11-24 1991-10-29 Kuhn S.A. Mower having a lightening mechanism
NL9400824A (nl) * 1994-05-19 1996-01-02 Maasland Nv Maaimachine.
EP0682859A3 (en) * 1994-05-19 1996-03-06 Maasland Nv Mower.
EP1029437A1 (en) * 1994-05-19 2000-08-23 Maasland N.V. Mower conditioner
NL1001586C2 (nl) * 1995-11-07 1997-05-13 Maasland Nv Maaimachine.
EP0772967A1 (en) * 1995-11-07 1997-05-14 Maasland N.V. Mower-conditioner
US5845469A (en) * 1995-11-07 1998-12-08 Maasland, N.V. Mowing machine with automatic adjusting mechanism
WO1998004112A2 (en) * 1996-07-29 1998-02-05 Maasland N.V. A mowing machine
WO1998004112A3 (en) * 1996-07-29 1998-03-19 Maasland Nv A mowing machine

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4991383A (en) Agricultural harvesting machine movable into two positions
US3977165A (en) Conditioning crops
US3092946A (en) Rotary cutter
US5852922A (en) Machine for cutting and chopping corn and similar stalk-like harvested crops independently of rows
US3673779A (en) Harvesting machine
PL184286B1 (pl) Maszyna do koszenia i siekania, zwłaszcza kukurydzy i innych roślin łodygowych
US4694640A (en) Mowing machine for cutting hay and cereal grass
DE102005025319B4 (de) Zusatzschneideinrichtung zur Verwendung an einem Hochschnittmodus betriebenen Mähdrescher
WO2001003494A1 (de) Vorrichtung zum ernten von landwirtschaftlichem halmgut
US6421994B1 (en) Mowing implement
US4304088A (en) Rotary mower with end-to-end connected blade-carrier supports
DE102016212621A1 (de) Erntevorsatz mit einer Mulcheinrichtung
EP0882386B1 (en) A combination of mowers for grass crops
NL8701155A (nl) Kneusinrichting en maaiinrichting voorzien van kneusinrichting.
US3383844A (en) Deflector structure
US5354003A (en) Trash plant stem shredding apparatus
US20070068130A1 (en) Device for processing fodder
AU620392B2 (en) A mowing machine
AU709053B2 (en) A mowing machine
CA2323978C (en) Vehicle
DE1295913B (de) Geblaesehaecksler
EP3811759A1 (de) Mulchgerät zur bearbeitung von auf einem feld stehenden pflanzenstoppeln mit pendelwinkelbegrenzung
DE3011450A1 (de) Fahrbare maeh- und konditioniermaschine fuer die gewinnung von ernteschnittgut
US10448570B2 (en) System of laying swath of cut crop for improved dry down time and method thereof
US2919533A (en) Tall grass bending and conditioning attachment for reel type lawn mowers

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BN A decision not to publish the application has become irrevocable