NL9400646A - Inrichting voor het aanbrengen van een bekledingslaag op een substraatbaan. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het aanbrengen van een bekledingslaag op een substraatbaan.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het aanbrengen van een bekledingslaag op een substraatbaan, omvattende een opbrengwals voor het op de substraatbaan aanbrengen van de bekledingslaag, een met de opbrengwals samenwerkende tegendrukwals voor het ondersteunen van een tussen de opbrengwals en de tegendrukwals doorlopende substraatbaan en een doseerinrichting voor het in een laag op de opbrengwals aanbrengen van een bekledingsmateriaal, waarbij de opbrengwals is ingericht om in dezelfde richting te draaien als de tegendrukwals, zodat de bewegingsrichting van de omtrek van de opbrengwals ter plaatse van de tegendrukwals tegengesteld is aan die van de tegendrukwals.

Dergelijke inrichtingen zijn bekend onder de naam "reverse-roll coater". Daarbij kunnen twee types inrichtingen worden onderscheiden, afhankelijk van het type doseerinrichting dat wordt toegepast.

Bij het eerste type bestaat de doseerinrichting uit een doseerwals die samenwerkt met de opbrengwals. De do-seerwals loopt door een bad van het bekledingsmateriaal en neemt daarbij dit materiaal op. Vervolgens wordt het opgenomen materiaal overgebracht op de opbrengwals. Dit type inrichting is in het bijzonder geschikt voor bekledingsma-terialen met een betrekkelijk lage viscositeit. Het nadeel ervan is dat de hoeveelheid uit het bad opgenomen bekledingsmateriaal niet goed geregeld kan worden. Er zijn extra maatregelen nodig om de hoeveelheid bekledingsmateriaal op de opbrengrol te regelen, bijvoorbeeld met behulp van een schraapmes.

Bij een ander type inrichting, dat meer geschikt is voor bekledingsmaterialen met een hoge viscositeit, bestaat de doseerinrichting eveneens uit een met de opbrengwals samenwerkende doseerwals. Deze doseerwals ligt op geringe afstand van de opbrengwals. Het betrekkelijk hoog visceuze bekledingsmateriaal bevindt zich in de door de doseerwals en opbrengwals gevormde goot en wordt via de spleet tussen de opbrengwals en de doseerwals door de opbrengwals opgenomen. Het nadeel van dit type inrichting is, dat hoeveelheid bekledingsmateriaal op de opbrengrol afhankelijk is van de afstand tussen de doseerrol en de opbrengrol. Bij het bekleden van substraatbanen met een grote breedte (bijvoorbeeld 3 tot 4 meter) dient voor een gelijkmatige dikte van de bekledingslaag de nauwkeurigheid en de stabiliteit van de doseerwals en opbrengwals over de gehele breedte hoog te zijn.

De uitvinding beoogt een inrichting voor het aanbrengen van een bekledingslaag op een substraatbaan te verschaffen, waarbij de nadelen van de bekende inrichtingen zijn ondervangen.

Dit oogmerk wordt bij een inrichting van het in de aanhef genoemde type bereikt doordat de doseerinrichting een roterende cilindrische zeef en toevoermiddelen voor het toevoeren van het bekledingsmateriaal omvat.

Met de inrichting volgens de uitvinding is het mogelijk de dikte van de bekledingslaag binnen zeer nauwe grenzen te regelen, waarbij zeer geringe laagdiktes, overeenkomend met een hoeveelheid bekledingsmateriaal van 5-6 gram per m2, zijn te bereiken. De dikte van de bekledingslaag kan gemakkelijk worden geregeld door middel van de keuze van het type zeef en de snelheid van de opbrengwals ten opzichte van de tegendrukwals.

Voorkeursuitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding zijn vastgelegd in de onderconclusies.

De uitvinding wordt nader toegelicht in het hiernavolgende uitvoeringsvoorbeeld aan de hand van de tekening, waarin: fig. 1 schematisch de opbouw van een inrichting volgens de uitvinding weergeeft, en fig. 2 en 3 schematisch mogelijke andere toepassingen van de inrichting volgens de uitvinding weergeven.

In fig. 1 is schematisch de opbouw van een inrichting voor het aanbrengen van de bekledingslaag op een substraat- baan weergegeven. In fig. 1 is de substraatbaan aangeduid met het verwijzingscijfer 1 en de bekledingslaag met het verwijzingscijfer 2. De inrichting omvat een opbrengwals 3 voor het opbrengen van de bekledingslaag 2 op de substraatbaan 1, een met de opbrengwals 3 samenwerkende tegendruk-wals 4 voor het ondersteunen van de tussen de opbrengwals 3 en de tegendrukwals 4 doorlopende substraatbaan 1 en verder een doseerinrichting 5 voor het in een laag 6 op de opbrengwals 3 aanbrengen van het bekledingsmateriaal.

De doseerinrichting 5 bestaat uit een roterende cilindrische zeef 7 en een binnenin de zeef aangebrachte rakel 8, bij voorkeur van het gesloten type. Echter, andere soorten rakels, zoals rakels van het open type, rolrakels, enz. kunnen eveneens worden toegepast.

De werking van de inrichting is als volgt. Het bekledingsmateriaal 9 wordt via het inwendige van de rakel 8 toegevoerd. Via een zich in langsrichting van de rakel 8 uitstrekkende spleet 10 vloeit het bekledingsmateriaal 9 naar de binnenzijde van de cilindrische zeef 7. De zeef 7 roteert in de richting van de pijl 11. Ter plaatse van een flexibel rakelblad 12 wordt het bekledingsmateriaal door de zeef gedrukt en aldus in een laag 6 op de buitenzijde van de opbrengrol 3 aangebracht, die ronddraait in de richting van de pijl 13. Bij voorkeur ligt de vrije rand van het rakelblad 12 in het vlak door de as van de roterende zeef 7 en de as 14 van de opbrengrol 3. Op deze wijze kan een zeer goede dosering van het bekledingsmateriaal worden bereikt.

Het bekledingsmateriaal wordt vervolgens door de opbrengwals 3 aangebracht op de substraatbaan 1 die om de tegendrukwals 4 is geslagen en tussen de opbrengwals 3 en de tegendrukwals 4 doorloopt in de richting van de pijlen 15. Dit betekent dat ter plaatse van de substraatbaan 1 de bewegingsrichtingen van de opbrengwals 3 en de substraatbaan 1 tegengesteld zijn. Een dergelijke type inrichting wordt daarom vaak aangeduid als "reverse-roll coater".

De opbrengwals 3 bestaat tenminste aan de omtrek uit een vormvast (hard) materiaal, dat wil zeggen een materiaal dat vormvast is onder de optredende belastingen op de wals. Als vormvast materiaal wordt bijvoorbeeld metaal of keramisch materiaal toegepast.

De tegendrukwals 4 bestaat tenminste aan de omtrek uit een· veerkrachtig materiaal, dat wil zeggen een materiaal dat kleine oneffenheden in het te bekleden materiaal en kleine afwijkingen in de paralelliteit van de opbrengwals 3 en de tegendrukwals 4 kan opheffen. Bovendien dient de wrijvingscoëfficiënt van het veerkrachtige materiaal van de tegendrukwals 4 groter te zijn dan die van het vormvaste materiaal van de opbrengwals 3, zodat de te bekleden sub-straatbaan wordt getransporteerd door de tegendrukwals 4. Als veerkrachtig materiaal wordt bijvoorbeeld rubber toegepast.

De spleet tussen de opbrengwals 3 en de tegendrukwals 4 is bij voorkeur iets kleiner dan de dikte van het te bekleden substraat.

De dikte van de bekledingslaag 2 kan worden geregeld door middel van een drietal parameters, en wel het type zeef (mesh, dikte en open gebied), de rakeldruk en de snelheid van de opbrengwals 3 ten opzichte van de tegendrukwals 4 en dus van de substraatbaan 1. Door een zeef te kiezen met een hoog meshgetal (veel gaatjes), in combinatie met een kleine wanddikte en een relatief klein open gebied kan een laag gewicht aan bekledingsmateriaal op de opbrengwals 3 worden aangebracht. Het omgekeerde geldt voor een zeef met een laag meshgetal (minder gaatjes), een grotere wanddikte en een groot open gebied. Daarbij speelt de rakeldruk, dat wil zeggen de druk van het rakelblad 12 tegen de zeef 7 eveneens een rol.

De dikte van de bekledingslaag 2 kan verder worden geregeld door de regeling van de snelheid van de opbrengwals 3 ten opzichte van de snelheid van de substraatbaan 1. Hoe hoger de snelheid van de opbrengwals 3 ten opzichte van de snelheid van de substraatbaan 1, des te dikker zal de bekledingslaag 2 zijn.

De voordelen van de inrichting volgens de uitvinding zijn: zeer geschikt voor het opbrengen van bekledingslagen met een laag gewicht per m2, geschikt voor het opbrengen van bekledingsmaterialen met verschillende viscositeit (lage en hoge viscositeit) , nagenoeg geen penetratie van het bekledingsmateriaal in de substraatbaan, relatief eenvoudig en goedkoop, vooral voor grotere breedten, niet gevoelig voor beschadiging van de walsen, wisselen van bekledingsmateriaal is eenvoudig, inhoud van het systeem is relatief klein, ook te gebruiken voor bedrukken (direct of indirect), geschikt voor het opbrengen van geschuimde bekledingsmaterialen (met schuimrakel).

De specifieke voordelen van de inrichting volgens de uitvinding ten opzichte van de bekende inrichtingen ("reverse-roll coater") bij de produktie van waterdichte en ademende bekledingslagen zijn: . zeer geschikt voor het opbrengen van bekledingslagen-met een laag gewicht per m2 (circa 5-6 gram per m2), waarbij de textiele eigenschappen van het substraat behouden blijven, constante en regelbare laagdikten, waarbij de regeling plaatsvindt door de keuze van de zeef, rakeldruk en snelheid van de opbrengwals (minder afval en hoge reproduceerbaarheid) .

Opgemerkt wordt dat de inrichting volgens de uitvinding ook algemener kan worden toegepast, bijvoorbeeld voor directe zeefdruk en indirecte zeefdruk.

Bij de eerstgenoemde toepassing, directe zeefdruk, wordt de substraatbaan 1 tussen de roterende zeef 7 en de opbrengwals 3 doorgeleid, zoals schematisch in fig. 2 is aangegeven, en wordt op de substraatbaan een patroon gedrukt .

Bij de tweede toepassing, indirecte zeefdruk, die schematisch in fig. 3 is weergegeven, wordt, evenals bij de inrichting van fig. 1, de substraatbaan 1 tussen de op-brengwals 3 en de tegendrukwals 4 doorgeleid. Echter bij deze toepassing wordt de opbrengwals 3 gebruikt om een patroon dat door de zeef op de opbrengwals is gedrukt, over te brengen op de substraatbaan 1. De opbrengwals 3 draait daarbij in een richting die tegengesteld is aan de in fig. 1 aangegeven draairichting van de opbrengwals 3. Ter plaatse van de substraatbaan 1 is de bewegingsrichting van de opbrengwals 3 dezelfde als die van de substraatbaan 1. Ook is de draairichting van de cilindrische zeef 7 omgekeerd.

Bij de laatstgenoemde toepassing, indirecte zeefdruk, is de diameter van de cilindrische zeef 7 bij voorkeur gelijk aan de diameter van de opbrengwals 3 en zijn aandrijf middelen aanwezig, waarmee de cilindrische zeef 7 en de opbrengwals 3 zodanig kunnen worden aangedreven, dat ze met dezelfde omtreksnelheid, maar in tegengestelde draairichting ronddraaien.

De inrichting volgens de uitvinding is dus zodanig, dat, eventueel met geringe aanpassingen, de inrichting voor meerdere doeleinden kan worden gebruikt.

Claims (9)

1. Inrichting voor het aanbrengen van een bekledingslaag op een substraatbaan, omvattende een opbrengwals voor het op de substraatbaan aanbrengen van de bekledingslaag, een met de opbrengwals samenwerkende tegendrukwals voor het ondersteunen van een tussen de opbrengwals en de tegendrukwals doorlopende substraatbaan en een doseerinrichting voor het in een laag op de opbrengwals aanbrengen van een bekle-dingsmateriaal, waarbij de opbrengwals is ingericht om in dezelfde richting te draaien als de tegendrukwals, zodat de bewegingsrichting van de omtrek van de opbrengwals ter plaatse van de tegendrukwals tegengesteld is aan die van de tegendrukwals, met het kenmerk, dat de doseerinrichting een roterende cilindrische zeef (7) en toevoermiddelen (8) voor het toevoeren van het bekledingsmateriaal omvat.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de toevoermiddelen een binnenin de cilindrische zeef (7) aangebrachte rakel (8) omvatten.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de rakel (8) van het gesloten type is.

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de vrije rand van het rakelblad (12) van de rakel (8) in hoofdzaak in het vlak ligt, waarin de assen van de cilindrische zeef (7) en de opbrengwals (3) zijn gelegen.

5. Inrichting volgens een der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de opbrengwals (3) tenminste aan de omtrek bestaat uit een vormvast materiaal.

6. Inrichting volgens een der conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de tegendrukwals (4) tenminste aan de omtrek bestaat uit een veerkrachtig materiaal.

7. Inrichting volgens een der conclusies 1-6, met het kenmerk, dat de spleet tussen de opbrengwals (3) en de tegendrukwals (4) iets kleiner is dan de dikte van de te bekleden substraatbaan (1).

8. Inrichting volgens een der conclusies 1-7, met het kenmerk, dat de diameter van de cilindrische zeef (7) gelijk is aan de diameter van de opbrengwals (3) en dat aandrijfmiddelen aanwezig zijn, waarmee de cilindrische zeef (7) en de opbrengwals (3) zodanig kunnen worden aangedreven, dat ze met dezelfde omtreksnelheid, maar in tegengestelde draairichting ronddraaien.

9. ' Inrichting volgens een der conclusies 1-8, met het kenmerk, dat middelen aanwezig zijn om de substraatbaan (1) tussen de cilindrische zeef (7) en de opbrengwals (3) door te voeren.