NL9400209A - Baggerinrichting. - Google Patents

Description

Baggerinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een baggerinrichting die hangend aan een hijswerktuig, naar beneden toe in het water kan worden gelaten voor het opnemen van slib, waarna de inrichting omhoog wordt gebracht en het slib op een andere plaats uit de inrichting kan worden verwijderd.

Een dergelijke inrichting kan de vorm hebben van een grijper bestaande uit twee scharnierend met elkaar verbonden bekken. De grijper wordt, met de bekken in geopende stand, op het slib neer gelaten en dan gesloten onder het gelijktijdig naar boven toe trekken ervan voor het opnemen van een hoeveelheid slib. Daarna wordt de grijper opgehaald en in horizontale richting verplaatst en geopend voor het er uit verwijderen van het slib.

Het zal duidelijk zijn, dat daarbij een aanmerkelijke opwerveling van het slib in het water op kan treden, wat bij het verwijderen van vervuild slib in het geheel niet gewenst is. Verder zal de diepte waarover het slib wordt verwijderd plaatselijk sterk kunnen verschillen en zal niet kunnen worden voorkomen, dat de bovenste laag slib, die in het algemeen het meest is vervuild, wordt vermengd met minder of nauwelijks vervuild slib.

De uitvinding beoogt nu deze bezwaren op te heffen en voorziet er daartoe in, dat de inrichting een in hoofdzaak rechthoekige bak omvat die is voorzien van middelen om hem aan een hijswerktuig op te hangen, van welke bak de zijwanden in hoofdzaak verticaal lopen en de bodem wordt gevormd door een aantal ongeveer plaatvormige kleppen die naar verschillende standen kunnen zwenken, zodanig dat de bodem-kleppen, bij het in het slib laten zakken van de inrichting, in hoofdzaak verticaal zijn gericht, bij het ophalen van de inrichting naar de horizontale stand worden gebracht voor het sluiten van de bodem van de bak en naderhand naar een in hoofdzaak verticale stand kunnen worden gezwenkt voor het uit de bak afvoeren van het slib.

Doordat de bak nagenoeg verticaal naar beneden toe kan zakken zal de hoogte waarover slib wordt verwijderd vrij nauwkeurig kunnen worden vastgesteld. Ook zal slechts een geringe zijdelingse verplaatsing van slib optreden bij het daarin laten zakken van de bak.

In het bijzonder kunnen de bodemkleppen van de inrichting zijn aangebracht op assen die door de wanden van de bak worden ondersteund en die zijn voorzien van nagenoeg haaks er op staande armen, die zijn verbonden met een bedieningsstang die zich in horizontale richting op afstand van de assen en evenwijdig aan het vlak van de armen uitstrekt en welke stang in hoofdzaak in zijn lengte-richting kan worden verplaatst voor het verzwenken van de bodemkleppen naar een bepaalde stand.

De bedieningsstang kan daarbij zodanig met de armen worden verbonden dat elke verzwenking van de bodemkleppen door middel van de bedieningsstang plaats vindt.

Een bijzonder eenvoudige constructie en bediening kan echter worden verkregen wanneer de armen door middel van flexibele elementen met de slechts in horizontale richting beweegbare bedieningsstang zijn verbonden zodanig dat de bodemkleppen bij het naar beneden toe laten zakken van de inrichting in de gesloten stand staan, bij het in aanraking komen met het water en het slib naar de open stand kantelen waarbij zij nog een kleine hoek maken met de verticaal en bij het optrekken van de inrichting naar de gesloten stand bewegen, terwijl voor het verwijderen van het slib uit de inrichting de bodemkleppen met behulp van de bedieningsstang worden geopend en na het wegstromen van het slib uit de inrichting met behulp van de bedieningsstang weer naar de gesloten stand worden gebracht.

De bedieningsstang behoeft dus slechts van de ene naar de ander eindstand te worden verplaatst waartoe bijvoorbeeld op eenvoudige wijze gebruik kan worden gemaakt van een drukmedium bediende cilinder. Wel moeten de bodemkleppen bij het in het slib zakken van de bak over een kleinere hoek dan 90“ verzwenken zodat zij bij het naar boven toe trekken van de inrichting door de druk van het in de bak aanwezig slib en water naar de gesloten stand toe bewegen.

De mogelijkheid bestaat dat het gewicht van de inrichting onvoldoende is om de bak over de gewenste diepte in het slib te laten zakken. In verband daarmee kan er in worden voorzien dat op de inrichting ten minste één trilor-gaan is geplaatst.

Dit trilorgaan kan centraal worden aangebracht, maar in het bijzonder kan er in worden voorzien, dat op alle vier de hoeken van de bak een trilorgaan aanwezig is, welke trilorganen elk afzonderlijk kunnen worden bediend.

Hierdoor kan worden bereikt, dat de bak in nagenoeg horizontale stand in het slib kan worden gebracht zodat niet de kans bestaat dat slib over de ene wand van de kamer heen beweegt terwijl de tegenover liggende wand zich nog niet of slecht over een beperkte afstand in het slib bevindt .

Bovendien wordt niet meer slib verwijderd dan vereist is voor het verkrijgen van een nagenoeg horizontaal bodem-vlak. Verder kan vrij nauwkeurig worden vastgesteld op welke plaatsen men de inrichting opeenvolgend moet laten zakken.

In het algemeen zal men de bak slechts zo diep in het slib laten zakken dat de bovenrand nog over een zekere afstand boven het slib uitsteekt. Hierdoor wordt verstoring van de sliblaag bij het ophalen van de bak voorkomen. Daar de bodemkleppen bij het ophalen van de bak niet direct geheel gesloten zullen zijn zal ook het bovenvlak van het slib in de bak bij het ophalen van de inrichting eerst nog iets zakken.

Om nu te voorkomen dat er veel water in de bak mee naar boven wordt gebracht bestaat de mogelijkheid de bak nabij de bovenrand te voorzien van een slab uit flexibel materiaal, die zich over het oppervlak van de bak uitstrekt, terwijl ten minste twee der verticale wanden zijn voorzien van verticale sleuven, die zich vanaf de bovenrand over een zekere hoogte van de wand uitstrekken.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van uitvoerings voorbeelden, getoond in de tekening, waarin:

Fig. 1 schematisch een perspectivisch aanzicht toont van een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding met de bodemkleppen in de gesloten stand;

Fig. 2 schematisch een gedeeltelijk zijaanzicht toont van de inrichting van fig. 1 met de bodemkleppen in de stand waarbij de inrichting in het water en het slib zakt;

Fig. 3 schematisch een gedeeltelijk zijaanzicht toont van de inrichting van de fig. 1 en 2 waarbij de bodemklep-pen met behulp van de bedieningsstang naar de geopende stand zijn gebracht voor het uit de bak verwijderen van het slib: en

Fig. 4 een verticale doorsnede toont, op vergrote schaal, van een deel van een bak van de inrichting waarbij deze is voorzien van een slab en sleuven in de zijwand.

De in fig. 1 getoonde inrichting omvat de rechthoekige bak 1 gevormd door de wanden 2 en 3 en de bodemkleppen 4.

Zoals in het bijzonder blijkt uit fig. 4 zijn de bodemkleppen 4 aangebracht op de assen 5 die draaibaar worden ondersteund door de wanden 2. De assen 5 steken buiten de ene wand 2 uit en zijn daar voorzien van armen 6. De vrije einden 7 van de armen 6 zijn door middel van een flexibel element 8, zoals een kabel of ketting, verbonden met een bedieningsstang 9. De stang 9 is in horizontale richting verschuifbaar opgenomen in consoles 10 die zijn verbonden met de bak l. De verschuiving vindt plaats met behulp van de hydraulische cilinder 11.

Zoals in het bijzonder blijkt uit fig. 1 is voor het hanteren van de inrichting de bak 1 voorzien van balken 12 die in het punt waar zij elkaar kruisen met elkaar en met een ophangorgaan 13 zijn verbonden. Het ophangorgaan kan tevens zijn voorzien van een trilorgaan 14 dat bijvoorbeeld hydraulisch kan worden aangedreven. Zoals aangegeven in fig. 3 kan in plaats van het trilorgaan 14 in de ophanging 13 ook op elke hoek van de bak 1 een trilorgaan 14 zijn aangebracht. Ook bestaat de mogelijkheid niet gebruik te maken van het centrale ophangorgaan 13 maar van ophangor-ganen die worden verbonden met de vier hoeken van de bak 1.

In de uitgangsstand zullen de bodemkleppen 4 de stand innemen zoals deze is getoond in de figuren 1 en 4. Wanneer men nu de inrichting in het water laat zakken zullen de bodemkleppen 4 naar de stand bewegen zoals deze in fig. 2 is aangegeven en de armen 6 zullen mee bewegen. Opgemerkt zij dat ter wille van de duidelijkheid in fig. 2 niet alle armen 6 zijn getoond.

Nadat de bak 1 over de gewenste afstand in het slib is gezakt, daarbij eventueel geholpen door de trilorganen 14, wordt de bak weer omhoog gebracht. Daarbij zullen de bodem-kleppen naar de gesloten stand bewegen dus weer de stand in gaan nemen als getoond in fig. 1. In de bak 1 zal nu slib 15 achterblijven bijvoorbeeld tot een hoogte zoals aangegeven in fig. 3. Tijdens de beschreven ver zwenkingen van de bodemkleppen 4 is de bedieningsstang 9 niet verschoven.

Wanneer de inrichting boven water is gebracht en horizontaal verplaatst naar een positie boven een losplaats wordt de bedieningsstang 9 met behulp van de hydraulische cilinder 11 verplaatst van uit de stand getoond in de figuren 1 en 2 naar de stand getoond in fig. 3. Daarbij zullen de bodemkleppen 4 in de andere richting verzwenken zodat het slib gemakkelijk uit de bak 1 weg kan stromen.

Na het ledigen van de bak 1 worden de bodemkleppen 4 met behulp van de cilinder 11 weer in de stand gebracht als getoond in fig. 1 en 4 zodat de inrichting opnieuw kan worden gebruikt.

Het zal duidelijk zijn dat de bedieningsstang 9 ook direct scharnierend met de einden 7 van de armen 6 van de bodemkleppen 4 kan worden verbonden. De bedieningsstang zal dan echter een verplaatsing in hoogte richting uit moeten kunnen voeren en in drie verschillende standen moeten kunnen worden gebracht. De bodemkleppen 4 kunnen dan eventueel over een hoek van 90° worden verzwenkt bij het openen er van zodat zij minder weerstand opleveren bij het in het slib zakken van de bak 1.

Fig. 4 toont nog de mogelijkheid nabij de bovenrand van de bak 1 een slab 16 aan te brengen die zich over de bak uitstrekt en op niet nader aangegeven wijze aan de wanden 2 en 3 van de bak is bevestigd. In de wanden 2 en/of 3 kunnen dan verticale sleuven 17 worden aangebracht.

Het zal duidelijk zijn, dat slechts enkele mogelijke uitvoeringsvormen van een inrichting volgens de uitvinding in de tekening zijn weergegeven en hierboven beschreven en dat vele wijzigingen kunnen worden aangebracht zonder buiten de uitvindingsgedachte te vallen.

conclusies

Claims (8)

1. Baggerinrichting die hangend aan een hijswerktuig, naar beneden toe in het water kan worden gelaten voor het opnemen van slib (15), waarna de inrichting omhoog wordt gebracht en het slib op een andere plaats uit de inrichting kan worden verwijderd, met het kenmerk, dat de inrichting een in hoofdzaak rechthoekige bak (1) omvat die is voorzien van middelen (13) om hem aan een hijswerktuig op te hangen, van welke bak (1) de zijwanden (2,3) in hoofdzaak verticaal lopen en de bodem wordt gevormd door een aantal ongeveer plaatvormige kleppen (4) die naar verschillende standen kunnen zwenken, zodanig dat de bodemkleppen (4), bij het in het slib laten zakken van de inrichting, in hoofdzaak verticaal zijn gericht, bij het ophalen van de inrichting naar de horizontale stand worden gebracht voor het sluiten van de bodem van de bak (1) en naderhand naar een in hoofdzaak verticale stand kunnen worden gezwenkt voor het uit de bak (1) afvoeren van het slib.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, de bodemkleppen (4) van de inrichting zijn aangebracht op assen (5) die door de wanden (2) van de bak (l) worden ondersteund en die zijn voorzien van nagenoeg haaks er op staande armen (6), die zijn verbonden met een bedienings-stang (9) die zich in horizontale richting op afstand van de assen (5) en evenwijdig aan het vlak van de armen (6) uitstrekt en welke stang (9) in hoofdzaak in zijn lengterichting kan worden verplaatst voor het verzwenken van de bodemkleppen (4) naar een bepaalde stand.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de bedieningsstang (9) zodanig met de armen (6) is verbonden dat elke ver zwenking van de bodemkleppen (4) door middel van de bedieningsstang (9) plaats vindt.

4. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de armen (6) door middel van flexibele elementen (8) met de slechts in horizontale richting beweegbare bedieningsstang (9) zijn verbonden zodanig dat de bodemkleppen (4) bij het naar beneden toe laten zakken van de inrichting in de gesloten stand staan, bij het in aanraking komen met het water en het slib (15) naar de open stand kantelen waarbij zij nog een kleine hoek maken met de verticaal en bij het optrekken van de inrichting naar de gesloten stand bewegen, terwijl voor het verwijderen van het slib uit de inrichting de bodemkleppen (4) met behulp van de bedieningsstang (9) worden geopend en na het wegstromen van het slib uit de inrichting met behulp van de bedieningsstang (9) weer naar de gesloten stand worden gebracht.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat op de bak (1) ervan ten minste één trilor-gaan (14) is aangebracht.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat op alle vier de hoeken van de bak (1) een trilorgaan (14) is aangebracht, welke trilorganen afzonderlijk bedienbaar zijn.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bak (1) nabij de bovenrand is voorzien van een slab (16) uit flexibel materiaal, die zich over het oppervlak van de bak uitstrekt, terwijl ten minste twee der verticale wanden (2,3) zijn voorzien van verticale sleuven (17), die zich vanaf de bovenrand over een zekere hoogte van de wand (2,3) uitstrekken.

8. Inrichting als beschreven en/of toegelicht aan de hand van de tekening.