NL1005959C2 - Afvalhouder die geschikt is voor plaatsing in een put. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Afvalhouder die geschikt is voor plaatsing in een put.

De uitvinding heeft betrekking op een afvalhouder (afvalcontainer) die geschikt is voor plaatsing in een put.

Een bekende afvalhouder die geschikt is voor plaatsing in een put heeft een vaste bovenwand en een beweegbare 5 bodem. De bovenwand heeft een vulopening voor het in de houder storten van afval. Nadat de houder boven een laadruimte van een vrachtvoertuig gehesen is wordt de bodem geopend, zodat het afval uit de container in de laadruimte valt.

10 De bekende afvalhouder heeft als bezwaar dat de weg- klapbare bodem ervan de houder ingewikkeld en duur maakt.

De wegklapbare bodem is tevens moeilijk in gebruik.

Bovendien wordt de bekende houder bij het wegklappen van de bodem in één keer leeggestort, wat gelijkmatig 15 vullen van de laadruimte van het voertuig belemmert.

Verder bevinden zich in de wegklapbare bodem kieren waardoor vloeistoffen, die een volume van 20 liter kunnen bereiken, uit de bak in de put en tijdens het legen van de houder uit de bak op de straat en over het vrachtvoertuig 20 kunnen stromen. Dit veroorzaakt onhygiënische situaties die bovendien het publiek ervan kan weerhouden de omgeving van de houder te benaderen voor het in deze houder of in naburige houders deponeren van afval.

Een verder bezwaar van de bekende houder is dat het 25 als gevolg van normale toleranties van de afmetingen van putten voor gebruik van met standaardafmetingen vervaardigde houders, het moeilijk is de bovenkant van een houder op gelijke hoogte met het straatniveau te positioneren en te handhaven, wat tot een onaantrekkelijke aanblik leidt.

30 De uitvinding beoogt de bezwaren van de bekende afval houder op te heffen.

Voor het bereiken van deze doelstelling verschaft de uitvinding een afvalhouder volgens conclusie 1.

1005959 - 2 -

Hierdoor is de afvalhouder eenvoudig en goedkoop te vervaardigen, terwijl ook het gebruik ervan, in het bijzonder het legen ervan in een laadruimte van een vrachtvoer-tuig, gemakkelijk is. Verder is de bodem van het vat dicht, 5 waardoor niet ongewild vloeistoffen uit de bak kunnen stromen.

Verdere eigenschappen en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende toelichting in combinatie met de bijgevoegde tekeningen, waarin: 10 fig. 1 een afvalhouder volgens de uitvinding toont die in een in doorsnede getoonde put geplaatst is; fig. 2 een doorsnede van de houder van fig. 1 volgens de lijn II-II met een deksel van de houder in een hoogste positie ten opzichte van een bak van de houder toont; 15 fig. 3 in doorsnede een detail toont van een koppeling van een arm aan het deksel; fig. 4 een vrachtvoertuig met hef- en kantelmiddelen voor de houder van fig. 1 toont; fig. 5 een eerste toestand van de houder voor het in 20 het voertuig van fig. 4 legen van de houder toont; fig. 6 een tweede toestand voor het legen van de houder toont; fig. 7 een derde toestand voor het legen van de houder toont; en 25 fig. 8 een vierde toestand voor het legen van de houder toont.

Zoals getoond in fig. 1 is de afvalhouder (afvalcontainer) volgens de uitvinding in een put 2 geplaatst. De put 2 bestaat bijvoorbeeld uit beton en de bovenrand ervan 30 bevindt zich in het bijzonder op straatniveau. De afvalhouder 1 omvat een bak 3 en een deksel 4. De bak 3 heeft een gebogen bodem 6, die door middel van poten 7 op de bodem 8 van de put 2 steunt.

Aan de bovenkant wordt de bak 3 begrensd door een buis 35 (of staaf) 11. Op één plaats sluit de wand van de bak 3 niet op de buis 11 aan. Op deze plaats heeft de wand een vlak plaatstuk 12 dat zich schuin omhoog en binnenwaarts tot bij voorkeur boven de onderzijde van de buis 11 uit- 1005959 - 3 - strekt. Het gedeelte van de buis 11 tegenover de plaat 12 vormt een aanhaakorgaan 14 dat geschikt is om door een haak gegrepen te worden, zoals hierna toegelicht zal worden.

Het deksel 4 heeft een centrale vulopening 16, die 5 begrensd wordt door een boven een hoofdvlak van het deksel 4 uitstekende flens 17 en een onder een hoofdvlak van het deksel 4 uitstekende flens 18. De bovenste flens 17 is geschikt om ontvangen te worden in een spouw aan een ondereinde van een op het deksel 4 te plaatsen cilindrische zuil 10 via welke afval in de bak 3 gestort kan worden.

De bak 3 en het deksel 4 zijn gekoppeld door middel van twee armen 20 aan weerszijden van de bak 3. Elke arm 20 heeft in het onderste gedeelte ervan een langwerpige sleuf 21, die zich na plaatsing van de afvalhouder 1 in de put 2 15 in hoofdzaak verticaal uitstrekt. In het gebied van de sleuf 21 van elke arm 20 heeft de bak 3 een as 23 die door de sleuf 21 steekt en die voorbij de sleuf 21 een aanslag heeft om het van elkaar vrijkomen van de arm 20 en de as 23 te verhinderen. De assen 23 voor de twee armen 20 hebben 20 hartlijnen die in eikaars verlengde liggen.

Het bovenste uiteinde van elke arm 20 is door middel van een koppelstuk 25 tegen de onderkant van het deksel 4 bevestigd. Het koppelstuk 25 is door middel van bouten 26 en moeren 27 aan het deksel 4 bevestigd, waarbij koppen 28 25 van de bouten 26 in verdiepingen 29 van het deksel 4 verzonken zijn. Het bovenste uiteinde van de arm 20 heeft een opening 31, waardoor een lagerstuk 32 steekt dat aan de zijde van de arm 20 tegenover het koppelstuk 25 een stopge-deelte met een grotere diameter dan de diameter van de 30 opening 31 heeft. De arm 20, het koppelstuk 25 en het lagerstuk 32 worden draaibaar bij elkaar gehouden door middel van een inbusbout 33.

De draaibare koppeling 25, 32 tussen elke arm 20 en het deksel 4 staat toe dat de bak 3 niet volledig verticaal 35 in de put 2 staat en/of de bovenrand 36 van de put 2 niet evenwijdig aan de bodem 8 van de put 2 is en/of de bak 3 niet exact centraal in de put 2 staat, terwijl het deksel 4 dan toch rondom en gecentreerd op de bovenrand 36 van de 1005959 - 4 - put 2 kan steunen. Hierdoor wordt een geschikte stankaf-sluiting verkregen zonder dat het deksel 4 op de bak 3 zelf geplaatst hoeft te zijn.

Fig. 4 toont schematisch een gedeelte van een vracht-5 voertuig 40 met een laadbak 41, die aan de achterzijde en aan de bovenkant een opening 42 heeft. Bij een achterste begrenzingsrand van de opening 42 is een haak 43 met een naar beneden open bek aangebracht. Op een niveau onder de haak 43 zijn op een geschikte horizontale afstand van 10 elkaar twee geleidestukken 44 aangebracht. Een dergelijke haak 43 en dergelijke geleidestukken 44 kunnen op meerdere plaatsen op de laadbak 41 aangebracht zijn, bijvoorbeeld ook aan de zijkant van het voertuig 40.

Het vrachtvoertuig 40 is voorzien van een hefinrich-15 ting, die in het getoonde voorbeeld een telescooparm 46 omvat die aan het uiteinde ervan een grijpstuk 48 draagt dat draaibaar is om een horizontale as 47. Het grijpstuk 48 past met enige speling in de vulopening 16 van het deksel 4 van de afvalhouder volgens de uitvinding. Het grijpstuk 48 20 heeft radiaal naar buiten verplaatsbare stiften 49. De hefinrichting met de telescooparm 46 en de stiften 49 zijn door een bedienaar hydraulisch te sturen.

Wanneer de afvalhouder 1 geleegd dient te worden laat men het grijpstuk 48 in de vulopening 16 van het deksel 4 25 zakken totdat het niveau van de stiften 49 zich onder de flens 18 van de opening 16 bevinden. Vervolgens worden de stiften 49 radiaal naar buiten gedreven, zodat zij voorbij de flens 18 steken. Vervolgens wordt het grijpstuk 48 geheven, waardoor de flens 18 van het deksel 4 op de uitge-30 schoven stiften 49 zal steunen, zodat het deksel 4 mee omhoog verplaatst wordt, zoals in fig. 5 aangegeven met de pijl 51.

Pas wanneer de onderste assen 23 tegen de onderzijden van de sleuven 21 van de armen 20 steunen zal bij verder 35 heffen tevens de bak 3 omhoog verplaatst worden.

De hefinrichting wordt zodanig bediend dat de bak 3 tussen de geleidestukken 44 gemanoeuvreerd wordt en vervolgens verder omhoog verplaatst wordt totdat de haak 43 over 1005959 - 5 - het aanhaakgedeelte 14 van de bak 3 grijpt, zoals getoond in fig. 6.

Wanneer de hefbeweging voortgezet wordt zal de bak 3, zoals getoond in fig. 7, om de horizontale assen 23 draai-5 en, waarbij de combinatie van de haak 43 van het voertuig 40 en het aanhaakgedeelte 14 van de bak 3 als scharnier fungeren.

De lengte van de sleuven 21 is geschikt om in de hangende toestand van de bak 3 over ten minste 90° onder 10 het deksel 4 te kunnen draaien.

Wanneer, zoals getoond in fig. 8, de hef beweging voortgezet wordt totdat de bak 3 over ten minste 90° gedraaid is zal in de bak 3 aanwezig afval 55 via de opening 42 van de laadbak 41 in de laadbak 41 gestort worden. Door 15 de houder 1 achtereenvolgens meer of minder te heffen kan het storten van afval in de laadbak 41 gedoseerd worden en eventueel tijdelijk onderbroken worden om het vullen van de laadbak 41 gelijkmatiger plaats te laten vinden.

Het plaatstuk 12 verschaft niet alleen een uitsparing 20 tussen de buis 11 aan de bovenzijde van de bak 3 en de wand van de bak 3 voor het bepalen van het aanhaakgedeelte of aanhaakorgaan 14, maar zorgt er tevens voor dat in de bak 3 aanwezige vloeistof over het plaatstuk 12 in de laadbak 41 kan stromen zonder dat de vloeistof buiten de laadbak 41 25 gemorst wordt.

Het vlakke plaatstuk 12 bij het aanhaakgedeelte 14 van de bak 3 kan eventueel vervangen worden door een gebogen plaatstuk dat tijdens het legen van de bak een schenktuit voor uit de bak 3 stromende vloeistof vormt en kan, gezien 30 evenwijdig aan het plaatstuk 12, een grotere lengte hebben dan het plaatstuk 12 om tijdens het legen van de bak 3 uit de bak 3 stromende vloeistof voldoende ver in de laadbak 41 te laten stromen en om morsen nog beter tegen te gaan.

Opgemerkt wordt dat andere soorten, zelfs stationaire 35 hefinrichtingen gebruikt kunnen worden. Verder zou het deksel 4 voorzien kunnen zijn van één of meer hijsogen die door een aan de hefinrichting aangebrachte haak gekoppeld kunnen worden. Het toegelichte grijpstuk 48 heeft echter 1005,959 - 6 - als voordeel dat men voor het tot stand brengen van een koppeling tussen de hefinrichting en het deksel 4 slechts hydraulische middelen hoeft te bedienen en het deksel 4 geen specifieke hijsorganen nodig heeft.

5 Voor de armen 20 kunnen andere constructies genomen worden, bijvoorbeeld staven met verdikte of gebogen uiteinden die door aan de bak 3 en/of aan het deksel 4 bevestigde ogen steken.

1005959

Claims (8)

1. Afvalhouder (-container) (1) die geschikt is voor plaatsing in een put (2), omvattende een bak (3), een boven de bak (3) aangebracht deksel (4) met een centrale vulopening (16) , een aanhaakorgaan (14) in de omgeving van de 5 bovenste omtreksrand (11) van de bak (3), en twee aan weerszijden van de bak (3) en het deksel (4) gekoppelde armen (20), waarbij de armen (20) ten opzichte van de bak (3) verticaal verschuifbaar zijn, de armen (20) ten opzichte van de bak (3) draaibaar zijn om een horizontale as, en 10 de armen (20) een lengte hebben die toestaat dat wanneer het deksel (4) boven de bak (3) geheven is de bak (3) vanuit een hangende positie over ten minste 90° kan draaien.

2. Afvalhouder (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de armen (20) ten opzichte van het deksel (4) draaibaar zijn om een horizontale as.

3. Afvalhouder (1) volgens een voorgaande conclusie, met 20 het kenmerk dat elke arm (20) aan de onderzijde van het deksel (4) aan het deksel (4) gekoppeld is.

4. Afvalhouder (1) volgens een voorgaande conclusie, met het kenmerk dat de bak (3) en het deksel (4) zodanige 25 afmetingen hebben dat na plaatsing van de bak (3) in de put (2) een omtreksgedeelte van het deksel (4) op de rand (36) van de put (2) steunt.

5. Afvalhouder (1) volgens een voorgaande conclusie, met 30 het kenmerk dat elke arm (20) een onderste geleidesleuf (21) heeft, de bak (3) tegenover de geleidesleuf (21) van elke arm (20) een horizontaal asstuk (23) heeft dat door de tegenover liggende geleidesleuf (21) steekt en dat in de sleuf (21) gehouden wordt. 35

6. Afvalhouder (1) volgens een voorgaande conclusie, met 10η5°59 - 8 - het kenmerk dat het aanhaakorgaan (14) bepaald wordt door een bovenste omtreksgedeelte van de bak (3) dat geschikt is om aangegrepen te worden door een haak (43) met een naar onderen open bek. 5

7. Afvalhouder (1) volgens conclusie 6, met het kenmerk dat een wand van de bak (3) in de omgeving van het aanhaak-gedeelte (14) een schuin naar boven en binnenwaarts gericht gedeelte (12) heeft. 10

8. Afvalhouder (1) volgens conclusie 7, met het kenmerk dat het schuine wandgedeelte (12) zich tot boven een onderste rand van het aanhaakorgaan (14) uitstrekt. 1005959