NL9201575A

NL9201575A - Transportinrichting.

Info

Publication number: NL9201575A
Application number: NL9201575A
Authority: NL
Original assignee: Nederland Ptt
Priority date: 1992-09-10
Filing date: 1992-09-10
Publication date: 1994-04-05
Also published as: ES2094468T3; EP0587241B1; DK0587241T3; DE69305941D1; DE69305941T2; EP0587241A1; ATE145189T1

Description

Titel: Transportinrichting A. Achtergrond van de uitvinding

De uitvinding betreft een transportinrichting voor het met een regelbare variabele snelheid transporteren van afzonderlijke platte voorwerpen (2), zoals brieven e.d., in een tussentraject tussen een aanvoertraject (1), waarin de voorwerpen met een eerste transportsnelheid worden aangevoerd en een afvoertraject (3), waarin de voorwerpen met een tweede transportsnelheid worden af gevoerd, welke transportinrichting omvat een eerste transportorgaan (Tl) en een tweede transportorgaan (T2), geschikt voor het overnemen van voorwerpen vanuit het aanvoertraject (1), voor het verder transporteren langs het tussentraject met een derde, variabele snelheid en voor het afgeven van de overgenomen voorwerpen aan het afvoertraject (3), alsmede een transportsysteem voor het transporteren van platte voorwerpen (2), zoals brieven e.d., in een stroom van dergelijke voorwerpen, omvattende: een aanvoertraject (1) waarlangs de voorwerpen afzonderlijk worden getransporteerd met een onbepaalde afstand tussen twee opeenvolgende voorwerpen in de stroom; een afvoertraject (3) waarlangs de voorwerpen worden getransporteerd met een afstand tussen twee opeenvolgende voorwerpen in de stroom die ligt tussen twee vooraf bepaalde grenzen; een inrichting voor het regelen van de afstand tussen twee opeenvolgende voorwerpen in de stroom, gelegen in een tussentraject tussen het aanvoertraject (1) en het afvoertraject (3), welke inrichting omvat een eerste transportorgaan (Tl) en een tweede transportorgaan (T2), voor het overnemen van voorwerpen vanuit het aanvoertraject (1), voor het verder transporteren langs het tussentraject met een derde, variabele snelheid, en voor het afgeven van de overgenomen voorwerpen aan het afvoertraject (3), detectiemiddelen (Cl, 5) voor het bepalen van de aanwezigheid van opeenvolgende voorwerpen en het, in afhankelijkheid daarvan, af geven van signalen (SI) die indicatief zijn voor de te regelen afstand, besturingsmiddelen (6) voor het, in afhankelijkheid van de signalen (SI) regelen van de snelheden van de transportorganen (Tl en T2).

Een dergelijke inrichting en een dergelijk systeem zijn bekend uit het Amerikaanse octrooischrift US 4 331 328.

In de inrichting volgens deze bekende techniek worden twee elkaar ruimtelijk opvolgende ("in serie" geplaatste) transporttrajecten toegepast voor het transporteren van documenten, waarbij de aandrijving geschiedt door één, in snelheid regelbare motor, op zodanige wijze dat de documenten in één traject met een relatief lage snelheid en in het tweede traject met een hogere snelheid worden getransporteerd. Deze snelheden verschillen een constante factor van elkaar. Dit verschil in snelheid in twee, in serie geplaatste, trajecten in de documentenstroom leidt tot het ontstaan van een afstand tussen twee opeenvolgende documenten; de grootte hiervan wordt gemeten in het tweede transporttraject. Afhankelijk van het meetresultaat wordt de transportsnelheid in de beide, tezamen in snelheid regelbare, trajecten van de inrichting aangepast teneinde te bewerkstelligen dat de afstand tussen een zich, na het verlaten van de inrichting met een constante snelheid voortbewegend, document en het zich nog in de inrichting bevindende daarop volgende document een gewenste grootte krijgt.

De bekende inrichting wordt toegepast in een transportsysteem voor documenten, waarin de inrichting de functie heeft van het regelen van de onderlinge afstand tussen twee opeenvolgende documenten. Daarbij wordt de afstand gemeten terwijl het eerste van een paar opeenvolgende documenten de inrichting reeds heeft verlaten; de afstand wordt geregeld gedurende de tijd dat het tweede document zich in het tweede transporttraject van de inrichting bevindt, door gedurende die tijd de snelheid in het tweede transporttraject aan te passen. Daarbij wordt overigens ook de snelheid in het eerste transporttraject gevarieerd, aangezien de genoemde snelheden slechts tezamen regelbaar zijn. Het nadeel van de werkwijze in de bekende inrichting is dat slechts een beperkte tijd voor de afstandsregeling ter beschikking staat, hetgeen samen met de maximaal toelaatbare waarde voor versnelling c.q. vertraging van documenten in de inrichting leidt tot een beperkte mogelijkheid tot regeling van de grootte van de afstand. Bovendien staat een serieschakeling van de twee transporttrajecten in de inrichting een compacte bouw van de inrichting in de weg.

B. Samenvatting van de uitvinding

Met een inrichting en een transportsysteem volgens de uitvinding wordt beoogd bovenstaande bezwaren op te heffen, namelijk de mogelijkheid tot regeling van de afstand te verruimen en een compacte opbouw van de inrichting mogelijk te maken. Een inrichting volgens de uitvinding heeft daartoe het kenmerk dat de eerste en tweede transportorganen (Tl en T2) afzonderlijk regelbaar en hoofdzakelijk parallel aan elkaar georiënteerd zijn. Een transportsysteem volgens de uitvinding-heeft daartoe het kenmerk dat de eerste en tweede transportorganen (Tl en T2) afzonderlijk regelbaar en hoofdzakelijk parallel aan elkaar georiënteerd zijn en dat de detectiemiddelen (Cl) zich langs het aanvoertraject bevinden.

In de beschrijving van de uitvinding zal de afmeting van een voorwerp in de transportrichting met lengte van dat voorwerp en de afmeting van een voorwerp dwars daarop, niet de dikte van het voorwerp zijnde, met hoogte van dat voorwerp worden aangeduid.

De inrichting kan met voordeel worden toegepast in een transportsysteem voor platte voorwerpen; in dit transportsysteem bevindt zich tijdens gebruik een stroom van dergelijke voorwerpen. Een eerste voorwerp wordt vanuit het transportsysteem in de inrichting overgenomen door het eerste transportorgaan. Aangezien het tweede transportorgaan hoofdzakelijk parallel aan het eerste is georiënteerd en dus nagenoeg op dezelfde wijze als het eerste transportorgaan voorwerpen uit het aanvoertraject kan overnemen, kan het volgende voorwerp door het tweede transportorgaan in de inrichting worden overgenomen. De snelheden van de transportorganen kunnen, gezien de afzonderlijke snelheidsregelingen, door de besturingsmiddelen zodanig op elkaar worden afgestemd dat de afstand tussen het eerste en het tweede voorwerp, op het moment dat beide de inrichting verlaten hebben, de gewenste grootte heeft.

De afstandsregeling kan dus reeds plaatsvinden terwijl het eerste voorwerp de inrichting nog niet volledig heeft verlaten. Ook wanneer, ter wille van een compacte bouw van de inrichting, voor de lengte van de inrichting een waarde wordt gekozen die weinig meer bedraagt dan de minimumlengte, zijnde de lengte van het langste voorwerp plus tweemaal de nominale voorwerpsafstand, kan zo toch een aanzienlijke afwijking van de gewenste afstand worden gecorrigeerd.

Volgens een voorkeursuitvoering van de uitvinding bevinden de transportorganen in de inrichting zich, in de transportrichting gezien, naast elkaar. Dit is mogelijk, mits ze daarbij in de richting dwars op de transportrichting gezamenlijk binnen de hoogte van de te transporteren voorwerpen kunnen blijven, hetgeen inhoudt dat ze elk in die richting een afmeting moeten hebben die minder dan de helft van de minimumhoogte van een voorwerp bedraagt. Dit heeft het voordeel dat de beide voorwerpen van een paar, waartussen de afstand geregeld dient te worden, dezelfde transportbaan kunnen blijven volgen; dus zonder door wissels of dergelijke afbuigingsorganen langs verschillende, parallelle banen door de inrichting gestuurd te moeten worden, waarna ze aan het eind van de inrichting weer, achter elkaar, in dezelfde baan gebracht zouden dienen te worden. Dit draagt er niet alleen toe bij de inrichting nog verder compact te maken, maar maakt ook een in mechanisch opzicht eenvoudiger opbouw mogelijk. Er dienen dan wel voorzieningen te worden getroffen om het al of niet meenemen van een voorwerp door een transportor-gaan selectief, onder besturing van een besturingsorgaan, te doen geschieden. Daartoe zijn de transportorganen elk voorzien van meeneemmiddelen welke in de inrichting een voorwerp over een, voor elk der transportorganen verschillend, deel van de hoogte van dat voorwerp aangrijpen en zo het voorwerp meenemen door de inrichting.

Indien, zoals zich in de praktijk van de verwerking van poststukken voordoet, de lengte van de inrichting, als gevolg van het voldoen aan de eis dat deze minimaal de lengte moet hebben van het langste voorwerp plus tweemaal de nominale voorwerpsafstand, een zodanige waarde heeft dat deze tenminste gelijk is aan tweemaal de minimumlengte van een voorwerp plus eenmaal de nominale voorwerpsafstand, dan kunnen zich twee voorwerpen tegelijkertijd volledig in de inrichting bevinden, terwijl zich al een derde voorwerp aandient. In een verdere voorkeursuitvoering van de uitvinding omvat de inrichting daarom een derde transportorgaan, waarvan de snelheid eveneens en wel onafhankelijk van de snelheden van het eerste en het tweede transportorgaan, geregeld kan worden. Op het moment dat zich twee voorwerpen volledig in de inrichting bevinden, dient namelijk een derde transportorgaan "in de wachttoestand" ter beschikking te staan om een aankomend derde voorwerp op te nemen. Om in volle omvang van de voordelen van de uitvinding te kunnen blijven profiteren, moet de afmeting van elk van de drie transportorganen dwars op de transportrichting minder dan een derde van de minimumhoogte van een voorwerp bedragen. Dit blijkt in de praktijk realiseerbaar.

In een transportsysteem volgens de uitvinding zijn de middelen, die de signalen leveren welke indicatief zijn voor de te regelen afstand, opgesteld "stroomopwaarts" vanaf de inrichting, langs het aanvoertraject. Deze signalen zijn dan beschikbaar vóórdat het eerste van een paar documenten, waartussen een te regelen afstand bestaat, vanuit het aanvoertraject in de inrichting wordt overgenomen. Dit heeft als voordeel dat meer tijd ter beschikking staat om de snelheden van de transportorganen als functie van de tijd geschikt te kiezen. Bovendien kunnen in dat geval méér tussenafstanden in aanmerking worden genomen dan die tussen twee opeenvolgende documenten, zodat bij de snel-heidsregeling met de situatie in een groter deel van het transportsysteem buiten de inrichting rekening kan worden gehouden.

C. Referentie

Octrooischrift US 4 331 328; titel: Controller for a servo driven document feeder.

D. Korte beschrijving van de tekening

De uitvinding zal nader worden toegelicht middels een beschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld, waarbij wordt verwezen naar een tekening, waarin:

Fig. 1 een schematische voorstelling geeft van een deel van een transportsysteem waarin een transportinrichting volgens de uitvinding is toegepast;

Fig. 2 de mechanische opbouw toont van een uitvoeringsvoorbeeld van een transportinrichting volgens de uitvinding met drie transportorganen;

Fig. 3 een beeld geeft van een onderdrukkamer die in het uitvoeringsvoorbeeld volgens Fig. 2 toepassing vindt;

Fig. 4 de mechanische opbouw toont van een uitvoeringsvoorbeeld van een transportinrichting volgens de uitvinding waarin toepassing van een onderdrukkamer is gecombineerd met het in paren aanbrengen van transportbanden en het gebruik van verende aandrukelementen.

E. Beschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld

De inrichting volgens de uitvinding kan bijvoorbeeld deel uitmaken van een transportsysteem voor brieven dat zich bevindt in een sorteerinrich-ting voor dit soort platte voorwerpen. Een dergelijke sorteerinrichting is in het algemeen voorzien van een invoereenheid die de brieven met een vaste afstand tussen de achterrand van een eerste brief en de voorrand van een tweede brief af neemt, die in principe onafhankelijk is van de lengte van de beide brieven, met een vaste opening tussen de brieven derhalve. Als gevolg van verschillen in gewicht en oppervlakteruwheid ontstaan er echter toch afwijkingen in de openingen tussen de brieven. Deze mogen in ieder geval niet resulteren in een te kleine opening, als gevolg waarvan wissels in het transporttraject niet meer tijdig van stand zouden kunnen veranderen, hetgeen tot storingen in het transport zou leiden. Aan de andere kant is ook een veel grotere afstand tussen brieven dan de minimale ongewenst, aangezien bij toename van de afstand het aantal te verwerken brieven per tijdseenheid afneemt. De functie van de inrichting volgens de uitvinding is het bewerkstelligen dat een brievenstroom ontstaat waarin de afstanden tussen opeenvolgende brieven aan de gestelde specificaties voldoen. Zo kan een afstand die te klein is op de gewenste waarde worden gebracht door de brief vóór de te kleine tussenafstand te versnellen, door de brief na de te kleine tussenafstand te vertragen, danwel door een combinatie van beide maatregelen.

In Fig. 1 is 1 het aanvoertraject van een transportsysteem voor voorwerpen 2, welke voorwerpen in het uitvoeringsvoorbeeld de vorm hebben van brieven. Het af voertraject is in Fig. 1 met 3 aangeduid. Het deel van de af-standsregelinrichting, dat de transportorganen bevat, draagt het nummer 4.

In Fig. 1 is voorts besturingsorgaan 5 aanwezig. Aan de hand van signalen (SI), geleverd door een fotocel Cl, aanwezig langs het aanvoertraject 1, bepaalt het besturingsorgaan 5 de afstanden tussen documenten 2 in de stroom vóór het transportgedeelte 4 van de inrichting. Voorts ontvangt besturingsorgaan 5 een signaal (S2) van een fotocel C2 dat de aanwezigheid van een document aan het begin van het afstandscorrectietraject aangeeft en selecteert het een vrij transportorgaan (een transportorgaan waarmee op dat moment geen document door de inrichting wordt gevoerd). Het besturingsorgaan ontvangt tevens signalen (S3.1, S3.2, S3.3) van fotocellen C3.1, C3.2 en C3.3 bij de startposities van de transportorganen en selecteert op grond van na elkaar ontvangen signalen (SI) van de fotocel Cl een toerentalfunctie voor de betrokken aandrijfmotor (Ml, M2 of M3) voor een transportorgaan, in welke functie het verloop van het toerental als functie van de tijd is vastgelegd. De motoren Ml, M2 en M3 zijn gekoppeld met terugmeldingsorganen El, E2 en E3, die het besturingsorgaan 5 informatie verschaffen over het werkelijke toerentalverloop van de betrokken motor.

Fig. 2 toont het deel van de transportinrichting dat de transportorganen bevat. Hierin zijn Ml, M2 en M3 aandrijf motoren voor transportbanden Tl, T2 en T3, met aandrijfrollen Al, A2 en A3. De transportbanden Tl, T2 en T3 worden op de vier hoekpunten van een rechthoek gedragen door gestapelde omlooprollen, waarvan er in Fig. 2 één met GOR is aangeduid. De transportbanden worden, waar nodig, elk afzonderlijk ondersteund door omlooprollen, waarvan OR er één is.

Van de transportbanden Tl, T2 en T3 is er bij binnenkomst van een document in de transportinrichting steeds één bestemd om dat document door de inrichting te voeren; het selectief door de gekozen transportband meevoeren van dat document wordt bewerkstelligd door de aanwezigheid van een gatenpatroon in elke transportband, welk gatenpatroon zich uitstrekt over een deel van elke transportband. Dit in samenwerking met een onderdrukkamer D met een doorlopend gatenpatroon. Van een transportband, die op een bepaald moment géén document meevoert, bevindt het gatenpatroon zich niet voor de onderdrukkamer D.

Fig. 3 toont de onderdrukkamer D die aan één zijde, waar de transportbanden langs worden gevoerd, van een doorlopend gatenpatroon is voorzien; voorts is G een glijplaat aan die zijde van de onderdrukkamer, waarlangs de transportbanden worden gevoerd en verwijst O naar aansluitpunten voor onderdruk.

Mede afhankelijk van de afmetingen van de transportorganen dwars op de transportrichting, kunnen andere uitvoeringsvormen van de transportinrichting volgens de uitvinding meer dan drie transportorganen omvatten.

Opgemerkt wordt dat in het beschreven uitvoeringsvoorbeeld het selectief meevoeren van een document door een gekozen transportorgaan weliswaar geschiedt onder toepassing van een onderdrukkamer en van transportbanden met een gatenpatroon, maar dit wil niet zeggen dat in de afstandsre-gelinrichting niet (tevens) andere, eveneens bekende methoden van selectief meevoeren gebruikt zouden kunnen worden. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan paren transportbanden, voorzien van verende aandrukelementen, welke paren gedurende het door de inrichting voeren van een document synchroon lopen. Zo toont Fig. 4 een uitvoeringsvoorbeeld van een transportinrichting volgens de uitvinding, waarin toepassing van een onderdrukkamer en transportbanden Tl, T2 en T3, welke elk voorzien zijn van een gatenpatroon, is gecombineerd met synchroon lopende transportbanden ΤΓ, T2’ en T3’, welke elk voorzien zijn van verende aandrukelementen V (VI en V2 getekend, V3 niet getekend). Daarbij zijn Tl’, T2’ en T3’ de "gespiegelde" tegenhangers van Tl, T2 en T3, met de verende aandrukelelementen op de plaats van de gatenpatronen.

Claims

1. Transportinrichting voor het met een regelbare variabele snelheid transporteren van afzonderlijke platte voorwerpen (2), zoals brieven e.d., in een tussentraject tussen een aanvoertraject (1), waarin de voorwerpen met een eerste transportsnelheid worden aangevoerd en een afvoertraject (3), waarin de voorwerpen met een tweede transportsnelheid worden afgevoerd, welke transportinrichting omvat een eerste transportorgaan (Tl) en een tweede transport-orgaan (T2), geschikt voor het overnemen van voorwerpen vanuit het aanvoertraject (1), voor het verder transporteren langs het tussentraject met een derde, variabele snelheid en voor het af ge ven van de overgenomen voorwerpen aan het afvoertraject (3), met het kenmerk dat de eerste en tweede transportor-ganen (Tl en T2) afzonderlijk regelbaar en hoofdzakelijk parallel aan elkaar georiënteerd zijn.

2. Transportinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de inrichting een derde, afzonderlijk regelbaar transportorgaan (T3) omvat, hoofdzakelijk parallel aan het eerste en tweede transportorgaan georiënteerd.

3. Transportinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat de transportorganen de voorwerpen transporteren langs hetzelfde tussentraject en zijn voorzien van meeneemmiddelen welke in het tussentraject op verschillende hoogten op de voorwerpen aangrijpen.

4. Transportinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk dat de transportorganen transportbanden omvatten en de meeneemmiddelen gatenpatronen omvatten welke in elk van de transportbanden langs een deel van hun lengte aanwezig zijn, alsmede een onderdrukkamer, waarbij de transportbanden langs vrijwel het gehele tussentraject aanliggen tegen de onderdrukkamer die aan de naar de transportbanden toegekeerde zijde is voorzien van een over de lengte van die zijde doorlopend gatenpatroon.

5. Transportsysteem voor het transporteren van platte voorwerpen (2), zoals brieven e.d., in een stroom van dergelijke voorwerpen, omvattende: een aanvoertraject (1) waarlangs de voorwerpen afzonderlijk worden getransporteerd met een onbepaalde afstand tussen twee opeenvolgende voorwerpen in de stroom; een afvoertraject (3) waarlangs de voorwerpen worden getransporteerd met een afstand tussen twee opeenvolgende voorwerpen in de stroom die ligt tussen twee vooraf bepaalde grenzen; een inrichting voor het regelen van de afstand tussen twee opeenvolgende voorwerpen in de stroom, gelegen in een tussentraject tussen het aanvoertra-ject (1) en het afvoertraject (3), welke inrichting omvat een eerste transportor-gaan (Tl) en een tweede transportorgaan (T2), voor het overnemen van voorwerpen vanuit het aanvoertraject (1), voor het verder transporteren langs het tussentraject met een derde, variabele snelheid, en voor het afgeven van de overgenomen voorwerpen aan het afvoertraject (3), detectiemiddelen (Cl, 5) voor het bepalen van de aanwezigheid van opeenvolgende voorwerpen en het, in afhankelijkheid daarvan, af geven van signalen (SI) die indicatief zijn voor de te regelen afstand, besturingsmiddelen (6) voor het, in afhankelijkheid van de signalen (SI) regelen van de snelheden van de transportorganen (Tl en T2), met het kenmerk dat de eerste en tweede transportorganen (Tl en T2) afzonderlijk regelbaar en hoofdzakelijk parallel aan elkaar georiënteerd zijn en dat de detectiemiddelen (Cl) zich langs het aanvoertraject bevinden.