NL9201489A - Oplooprembekrachtiger. - Google Patents

Description

OPLOOPREMBEKRACHTÏGER

De onderhavige aanvrage heeft betrekking op eenaanhangwagen met een oplooprem en een hulpinrichting zoalsbijvoorbeeld bekend uit de Europese octrooiaanvrage 0 319070.

De hulpreminrichting werkt pneumatisch en grijpt aanop de overbrenging in het oploopremmechanisme. De hulpremwordt ingeschakeld, zodra in het trekkend voertuig hetrempedaal wordt ingetrapt en de remlichtschakelaar wordtgeactiveerd. Het elektrisch signaal dat de remlichten in-schakelt schakelt eveneens de hulpreminrichting in.

Met een dergelijke hulpreminrichting wordt hetweggedrag van de combinatie waar de aanhanger deel van uitmaakt verbeterd, in het bijzonder bij remmen vanaf hogeresnelheid en het afdalen van hellingen, in welke gevallen hetgevaar van slingeren sterk kan worden gereduceerd.

De uitvinding beoogt nu een aanhangwagen van de inde aanhef omschreven soort verder te verbeteren. Volgens deuitvinding wordt dit bereikt met een aanhangwagen zoalsgekenmerkt in conclusie 1. Door toepassing van de variabelereduceerklep wordt bereikt dat de druk in het hulpremsysteemtoeneemt, en dus de remwerking sterker wordt, wanneer dekoppeling verder wordt ingedrukt en dus wanneer het trekken¬de voertuig harder remt. Hierdoor kan de hulpreminrichtingeen in hoofdzaak proportionele remwerking hebben, die eenzeer gunstig gedrag van de aanhanger tijdens het remmenoplevert.

Bij voorkeur wordt de maatregel van conclusie 2toegepast. De hulpreminrichting werkt met de ingesteldevaste minimale waarde van de druk zodra een remactie wordtaangevangen zodat een snelle respons van het systeem wordtverkregen.

Door de maatregel van conclusie 3 wordt een eenvou¬dig te monteren en onderhouden inrichting verkregen.

Door toepassing van de maatregel van conclusie 4wordt op gunstige wijze bereikt dat de druk in de leidingnaar de pneumatische motor ook weer kan afnemen wanneerminder sterk geremd wordt. De hulpreminrichting past zichhierdoor nauwkeurig aan aan de door de bestuurder van hettrekkende voertuig uitgevoerde remactie.

Een verdere gunstige ontwikkeling wordt gekenmerktin conclusie 5. De vergroting van de druk bij sterkereremwerking wordt onmiddellijk doorgegeven aan de pneumati¬sche motor. Een verlaging van de druk bij vermindering vande remwerking wordt enigszins vertraagd doorgegeven, zodathet remmen van de aanhanger iets langer duurt dan dat van detrekkende auto, waardoor de combinatie stabiel blijft, datwil zeggen de aanhanger recht achter het trekkende voertuigblijft. In het bijzonder bij het afdalen van hellingen iseen dergelijke remwerking gunstig om slingeren tegen tegaan.

Bij voorkeur wordt de maatregel van conclusie 6toegepast. Wanneer de bestuurder van het trekkende voertuighet rempedaal loslaat en daardoor het activeringssignaalvoor de hulpreminrichting uitschakelt, wordt de pneumatischemotor direkt drukloos geschakeld, zodat de remwerking op¬houdt .

Een verdere gunstige uitvoering daarbij is gekenmerkin conclusie 7. Door de snelontluchtklep wordt een zeersnelle reactie bereikt en behoeft de toevoerklep geen groteboringen voor het snel laten afvloeien van de druk te omvat¬ten, hetgeen een gunstige invloed op de kosten van de in¬richting heeft.

Een geschikte uitvoering van de pneumatische motorvoor het bedienen van de aanhangwagenrem is gekenmerkt inconclusie 8. Deze kan een grote kracht bij een beperkte slagen druk in het pneumatisch systeem uitoefenen en is derhalvein veel bestaande aanhangwagens geschikt toe te passen.

De uitvinding wordt hierna toegelicht aan de handvan een in de figuren getoond uitvoeringsvoorbeeld.

Pig. 1 toont schematisch een auto met aangekoppeldeaanhangwagen, ter plaatse van de koppeling.

Pig. 2 toont een schakelschema van een voorkeursuit-voeringsvorm van de hulpreminrichting volgens de uitvinding.

Pig. 1 toont schematisch de koppeling 2 en dissel 3van een aanhangwagen volgens de uitvinding die gekoppeld isaan de trekkogel van een trekauto 1.

De aanhanger is voorzien van een oplooprem diealgemeen bekend is en hier slechts beschreven zal wordenvoor zover deze verband houdt met de onderhavige uitvinding.

De koppeling 2 van de aanhanger is verschuifbaar inrijrichting in de dissel 3 gemonteerd. In de dissel 3 iseveneens een hefboom 4 aangebracht die met een einde tegeneen deel van een met de koppeling 2 verbonden schuifstangrust. De hefboom 4 is zwenkbaar in de dissel 3 gelagerd enaan het andere einde is met de hefboom 4 een trekstang 5verbonden. Deze trekstang is verbonden met de wielremmen,zodanig dat wanneer daarop een trekkracht wordt uitgeoefend,de wielremmen in werking treden. Naarmate de trekkrachtgroter is is de remwerking sterker. Verder is de aanhangervoorzien van een veer/dempercombinatie 6 die de koppeling 2normaal in de uitgeschoven stand dwingt.

Wanneer nu bij het rijden het trekkende voertuig 1afremt, zal door de traagheid van de aanhanger de koppeling2 ten opzichte van de dissel 3 inschuiven, waardoor dehefboom 4 in fig. 1 gezien in de richting van de klok ver-zwenkt en op de trekstang 5 een trekkracht wordt uitgeoefenddie de remmen van de aanhanger in werking stelt.

Behalve deze oploopreminrichting is de aanhangervolgens de uitvinding voorzien van een hulpreminrichting diepneumatisch werkt. Deze hulpreminrichting heeft als werkzaamonderdeel een pneumatische motor, die in dit uitvoerings-voorbeeld een membraancilinder 26 is. De stang van dezemembraancilinder 26 is via een overbrengingsmechanisme 27gekoppeld met de trekstang 5, zodanig dat wanneer aan demembraancilinder 26 perslucht wordt toegevoerd op de trek¬stang 5 een trekkracht wordt uitgeoefend, die het eerderbeschreven effect van het in werking stellen van de wielrem- men van de aanhanger heeft. Het mechanisme 27 omvat daarbijeen schuifstuk 28 dat bij het uitoefenen van de trekkrachtaan komt te liggen tegen een vastklembare stelring 29.Hierdoor kan bij uitgeschakelde hulprem, de normale remin-richting functioneren, zonder dat het mechanisme 27 en decilinder 26 de werking daarvan kunnen hinderen. Voor het metperslucht voorzien van de membraancilinder 26 is een com-pressorinrichting 8 en een klepinrichting 7 die ter verdui¬delijking in fig. 2 schematisch zijn getoond.

De compressorinrichting 8 omvat een door een elek¬tromotor 20 aangedreven compressor 19, welke via een terug¬slagklep 18 in verbinding staat met een drukvat 21. Deelektromotor 20 wordt in- en uitgeschakeld met een drukscha-kelaar 17 die van elektrische stroom wordt voorzien via deelektrische aansluitsteker 10 van de aanhanger, welke in decontactdoos 16 van de trekauto 1 is gestoken.

De trekauto l is op gebruikelijke wijze uitgerustmet een accu 11 als spanningsbron. In het elektrische cir¬cuit dat verbonden is met de drukschakelaar 17 is een con¬tact van een relais 15 opgenomen, welk relais ingeschakeldwordt wanneer het contactslot 14 van de auto 1 wordt inge¬schakeld. Zodra dus het contactslot van de trekauto 1 wordtingeschakeld, komt op de leiding naar de drukschakelaar 17elektrische spanning te staan. De drukschakelaar 17 schakeltvervolgens de elektromotor 20 in wanneer de druk in hetdrukvat beneden een bepaalde minimale waarde, bijvoorbeeld 6bar ligt. Zodra de druk een bepaalde maximale waarde heeftbereikt, bijvoorbeeld 8 bar, schakelt de drukschakelaar 17de elektromotor 20 weer uit. De drukschakelaar 17 blijftwerkzaam om de druk in het drukvat· 21 tussen de genoemdegrenzen te houden.

De trekauto 1 is verder op gebruikelijke wijzevoorzien van een remlichtschakelaar 12 die, wanneer hetrempedaal wordt ingetrapt wordt geactiveerd voor het inscha¬kelen van de remlichten 13. De elektrische remlichtleidingis aangesloten in de contactdoos 16 om tegelijkertijd dedaarmee verbonden remlichten van de aanhanger in te schake¬len.

Deze elektrische aansluiting voor de remlichten isverder verbonden met een toevoerklep 24 die deel uitmaaktvan de klepinrichting 7 van de hulpreminrichting.

De klepinrichting 7 omvat naast de toevoerklep 24een nog nader te beschrijven variabele reduceerklep 22, eenparallelschakeling 23 van een terugslagklep en een instelba¬re restrictie en een snelontluchtklep 25. De kleppen 22, 23, '24, 25 zijn in deze volgorde in serie geschakeld in deklepinrichting 7 en aldus verbonden tussen de compressorin-richting 8 en de als membraancilinder 26 uitgevoerde pneuma¬tische motor.

De variabele reduceerklep 22 is vast ingesteld opeen minimale druk van bijvoorbeeld 1 bar. Zodra dus deremlichtschakelaar 12 wordt gesloten, zal de toevoerklep 24een verbinding naar de membraancilinder 26 tot stand bren¬gen, zodat perslucht met deze ingestelde druk van 1 bar aandeze membraancilinder 26 wordt toegevoerd. De membraancilin¬der oefent daardoor een bepaalde minimale kracht uit op detrekstang 5, ter bediening van de wielremmen van de aanhan¬ger.

Zoals schematisch in fig. 1 is getoond, is devariabele reduceerklep 22 zodanig met de koppeling 2 verbon¬den dat bij achterwaartse verplaatsing van de koppeling 2,dat wil zeggen in fig. 1 gezien een verplaatsing van dekoppeling 2 ten opzichte van de aanhanger naar rechts, in deleiding naar de hierdoor de membraan 26 gevormde pneumati¬sche motor een hogere druk wordt ingesteld.

De variabele reduceerklep stelt dus, zoals opge¬merkt, een hogere druk in de leiding naar de membraancilin¬der 26 in, wanneer de koppeling 2 verder wordt ingedrukt. Dekoppeling 2 wordt verder ingedrukt, naarmate de trekauto 1sterker afremt. Een hogere druk in de membraancilinder 26heeft een grotere trekkracht op de trekstang 5 en dus eengrotere remwerking van de aanhanger tot gevolg. De variabelereduceerklep 22 zorgt er dus voor dat de remwerking van deaanhanger toeneemt met een toenemende remvertraging van detrekauto 1.

Bij afnemende remwerking zal de door de reduceerklep22 in de leiding naar de membraancilinder 26 ingestelde drukeveneens afnemen. Doordat de reduceerklep bij deze voor¬keursuitvoeringsvorm van een type met correctie-uitlaat is,wordt deze lagere druk ook direct ingesteld, doordat over¬tollige lucht via de klep wordt afgevoerd. De door de aan¬hanger uitgeoefende remwerking blijft dus in hoofdzaakevenredig met die van de trekauto 1.

De reeds genoemde parallelschakeling 13 van terug¬slagklep en instelbare restrictie, die ook wel een snel-heidsregelklep wordt genoemd, bepaalt hoe snel de membraan¬cilinder reageert op wijzigingen in de druk ten gevolge vanverstelling van de reduceerklep 22.

Een toename van de druk, bij toenemende remvertra-ging wordt onmiddellijk doorgegeven via de in die richtingopenende terugslagklep. Een vermindering van de druk wordtvertraagd via de restrictie aan de membraancilinder doorge¬geven. De remwerking van de aanhanger blijft dus bij afne¬mende remvertraging iets langer werkzaam, hetgeen een posi¬tieve invloed heeft op de wegligging doordat in het bijzon¬der de aanhanger goed recht achter de trekauto 1 blijft enniet gaat slingeren.

De toevoerklep 24 is zodanig uitgevoerd dat deze inde geactiveerde toestand een directe verbinding van, bij dituitvoeringsvoorbeeld, de parallelschakeling 23 naar demembraancilinder 26 en in de uitgeschakelde toestand deverbinding van de parallelschakeling afsluit en de verbin¬ding naar de membraancilinder 26 met de buitenlucht ver¬bindt. Zodra dus de remlichtschakelaar wordt uitgeschakeld,kan de druk uit de membraancilinder 26 afvloeien. Om deremwerking van de hulpreminrichting direct uit te schakelenzodra het rempedaal van de trekauto 1 wordt losgelaten, iseen snelontluchtklep 25 toegepast, die de lucht uit demembraancilinder 26 met een grotere snelheid laat ontwijkendan via de toevoerklep 24 zou kunnen geschieden.

De uitvoering van de pneumatische motor als mem¬braancilinder is uiteraard niet de enig mogelijke. Het isbijvoorbeeld ook mogelijk om gebruik te maken van een pneu¬ matische cilinder met een holle zuigerstang, waardoorheen detrekstang 5 wordt geleid. Een overbrengingsmechanisme zoalshet mechanisme 27 is in dat geval overbodig.

De aanhanger volgens de uitvinding kan gebruiktworden met elke trekauto die een zogeheten constante stroom¬draad in de elektrische contactdoos 16 heeft. Deze constantestroomdraad wordt in dit geval gebruikt voor het voeden vande compressorinrichting 8.

De hulpreminrichting moet ingesteld worden voor debetreffende aanhangwagen. Dat wil zeggen de minimale druk inhet systeem en de karakteristiek van de werking van dereduceerklep moeten aangepast worden aan de omstandighedenvan de betreffende aanhangwagen. Dit kan op een remmentest-bank gebeuren. Wanneer de instellingen eenmaal zijn gemaaktkan de aanhanger met elke willekeurige trekauto samenwerken.

De aanhangwagen volgens de uitvinding heeft metrelatief eenvoudige middelen een zeer betrouwbaar en daar¬door veilig weggedrag.

Claims (9)

1. Aanhangwagen omvattende een gestel, aan hetgestel gelagerde, van een wielrem voorziene wielen, een inrijrichting beweegbaar aan het gestel gemonteerde koppelingen een overbrengingsmechanisme voor het als bedieningsbewe-ging op het wielremsysteem overbrengen van een beweging vande koppeling en verder voorzien van een hulpreminrichtingomvattende een op het overbrengingsmechanisme aangrijpendedrukfluïdummotor die via een klepinrichting met een bron vanmedium onder druk is verbonden, welke klepinrichting omvateen elektrisch bediende toevoerklep en een variabele redu-ceerklep die zodanig met de koppeling is verbonden dat bijachterwaartse verplaatsing van de koppeling in de leidingnaar de drukfluïdummotor een hogere druk wordt ingesteld.

2. Aanhangwagen volgens conclusie 1, waarbij devariabele reduceerklep op een vaste minimale waarde is inge¬steld.

3. Aanhangwagen volgens conclusie l of 2, waarbij dedrukfluïdummotor een pneumatische motor is en de bron vanmedium onder druk een compressorinrichting is.

4. Aanhangwagen volgens conclusie 3, waarbij devariabele reduceerklep van een type met correctie-uitlaatis.

5. Aanhangwagen volgens één van de conclusies 3-4,waarbij de klepinrichting een parallelschakeling van eenrestrictie en een lucht in de richting naar de pneumatischemotor doorlatende terugslagklep omvat, tussen de reduceer¬klep en de pneumatische motor in.

6. Aanhangwagen volgens één van de conclusies 3-5,waarbij de toevoerklep een tweestanden-klep is, die in eenelektrisch bekrachtigde stand een doorgaande verbindingvormt en in een onbekrachtigde ruststand de verbinding metde luchtcompressorinrichting afsluit en de verbinding met depneumatische motor met de buitenlucht verbindt.

7. Aanhangwagen volgens conclusie 6, waarbij tussende toevoerklep en de pneumatische motor een snelontluchtklepis geschakeld.

8. Aanhangwagen volgens één van de conclusies 3-7,waarbij de pneumatische motor een enkelwerkende membraanci-linder is.

9. Aanhangwagen volgens één van de conclusies 3-8,waarbij de compressorinrichting omvat een door een elektro¬motor aangedreven, met een drukvat verbonden compressor eneen drukschakelaar die de elektromotor zelfstandig inscha¬kelt bij een druk beneden een ingestelde minimale druk enuitschakelt bij een druk boven een ingestelde maximale druk.