NL9200493A - Eenheidsconnector voor optische vezels. - Google Patents

Description

Eenheidsconnector voor optische vezels.

De uitvinding heeft betrekking op een connector -voor optische vezels, die is voorzien van een houder voor het richten van een optische vezel van een optische vezelkabel.

In het Amerikaanse octrooischrift 4.512.630 is een bekende connector voor optische vezels beschreven, die is voorzien van een connectorlichaam, dat in een vormmatrijsholte rechtstreeks op een optische vezel is vervaardigd door het richten van de vezel coaxiaal binnen de holte en door het vormen van het connectorlichaam op de vezel. Het Amerikaanse octrooischrift 8.34.487 beschrijft het vormen van een richtring van een connector voor optische vezels.

Zowel het Amerikaanse octrooischrift 4.173.389 als het Amerikaanse octrooischrift 4.264.128 beschrijft een connector voor optische vezels met ten dele een connectorlichaam, dat in een vormmatri j sholte rechtstreeks is gevormd op een optische vezel en ten dele een inzetstuk, dat de vezel in de matrijsholte voor het vormen omgeeft .

Volgens de uitvinding wordt een connector voor een optische vezelkabel vervaardigd door kunststof rechtstreeks op de kabel te vormen. De uitvinding voorziet in een volledige combinatie van een kabel, waarop een connector is aangesloten. De connector kan in een kortere tijd op een kabel worden gevormd en met een kabel worden verbonden dan de tijd die nodig is voor de vervaardiging van verschillende onderdelen van een bekende connector en voor het assembleren van de onderdelen op een optische vezelkabel door een kleefmiddel of door drukklemmen.

Een voordeel van de uitvinding is een sterke eenheidsver-binding, verkregen door het inbedden van een optische vezel, verster-kingsorganen en een buitenmantel van de kabel in kunststof, omvattende een optische connector en een spanningsontlaster voor de kabel. De verbinding verhindert breuk van de vezel, wanneer de kabel en de connector worden onderworpen aan proeven met beurtelings belasten en ontlasten. Bij bekende connectors waren de afzonderlijke verbindingen van de connector met de vezel en met de versterkingsorganen zwakker dan de eenheidsverbinding volgens de uitvinding en deden de vezel breken, wanneer de verbinding met de versterkingsorganen gedurende de belastingsproeven was beschadigd.

Eén van de kenmerken van de uitvinding is een spannings-ontlaster, die rechtstreeks op een optische vezelkabel is gevormd. De kabel is ingebed in de spanningsontlaster en toch heeft de spannings-ontlaster een reeks openingen, die de buitenzijde van de kabel laten zien en die het in een boog buigen van de spanningsontlaster toelaten. De spanningsontlaster is door de vorminrichting tegen de kabel afgesloten en de randen van de openingen zijn aan de kabel gehecht.

Een kernpenstuurelement centreert de vezel in de vorminrichting. Zijdelingse plaatsingspennen liggen aan weerszijden tegen de vezel aan en laten zijdelingse ontlastingsopeningen in de gevormde connector diametraal tegenover elkaar liggen. Een andere groep van diametraal tegenover elkaar liggende plaatsingspennen liggen aan weerszijden tegen de buitenzijde van de kabel aan en houden de kabel concentrisch in de vorminrichting gecentreerd. Deze plaatsingspennen laten de zijdelingse ontlastingsopeningen ook rechtstreeks tegenover elkaar liggen.

Een ander kenmerk van de uitvinding is de noodzaak tot meerdere poorten, om te verhinderen dat de kabelmantel wordt verplaatst door gesmolten materiaal dat wordt gebruikt voor het vormen van de connector.

De uitvinding zal nu bij wijze van voorbeeld worden beschreven aan de hand van de volgende gedetailleerde beschrijving in combinatie met de tekening.

Figuur 1 is een gedeeltelijk perspectivisch aanzicht van een connector voor optische vezels; figuur 2 is een langsdoorsnede van de connector volgens figuur 1; figuur 3 is een bovenaanzicht van een vormmatrijs; figuur 4 is een doorsnede van de vormmatrijs volgens figuur 3, tezamen met een andere compatibele matrijs van een vorminrichting; figuur 5 is een langsdoorsnede overeenkomstig figuur 4, waarbij de onderdelen op afstand van elkaar zijn getekend; figuur 6 is een doorsnede overeenkomstig figuur 4 en toont de connector volgens figuur 1; figuur 7 is een doorsnede volgens de lijn VII-VII in figuur 6; en figuur 8 is een doorsnede volgens de lijn VIII-VIII in figuur 6.

In de figuren 1 en 2 van de tekening is een verbinder voor optische vezels getekend voor een optische vezelkabel 2. De kabel 2 omvat een optische vezel 3, die concentrisch is omgeven door een buigzame buffer 4, meerdere versterkingsorganen 5 die over de omtrek van de buffer zijn verdeeld, en een buitenmantel 6 die de buitenzijde van de kabel 2 vormt. De kabel 2 is af gesneden met een mes of een ander snijwerktuig (niet getekend), om overeenkomstige uitstekende delen te vormen van de vezel 3, de buffer 4 en de versterkingsorganen 5 die van de mantel 6 naar voren uit steken. Een eindvlak 7 van de optische vezel 3 is optisch doorlaatbaar.

De connector 1 omvat een houder 8 voor de optische vezel 3, die uit één stuk bestaat en die de overeenkomstige uitstekende delen van de vezel 3, de buffer 4 en de versterkingsorganen 5 en een stuk van de buitenzijde van de kabel 2 omsluit, om een eenheidsverbin-ding voor alle onderdelen voor de kabel 2 te vormen. De houder 8 omsluit de vezel 3 aan het voorste einde 9 van de houder. De houder 8 moet de optische vezel 3 concentrisch vasthouden. De houder 8 wordt gebruikt voor het richten van het eindvlak 7 van de optische vezel 3 met de platte vlakken tegen elkaar ten opzichte van een eindvlak van een andere optische vezel, die niet is getekend. Een verdikte kraag 10 met een trapsgewijze groter wordende diameter en een overlangs verlopende spie 11 zijn uit één stuk met de houder 8 gevormd. De connector 1 kan zijn voorzien van een veerbelaste koppelingsmoer 34. Een dergelijke koppelingsmoer is beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.834.487. De kraag 10 is een aanslag voor het beperken van de voorwaartse beweging van de koppelingsmoer.

Volgens een kenmerk van de uitvinding is het voorste einde 9 van de houder 9 stijf en vormt een achterste einde van de houder 8 een boogvormig buigbare, buisvormige spanningsontlaster 1 voor de kabel 2. De spanningsontlaster 12 omsluit de kabel 2. De spanningsontlaster 12 is voorzien van meerdere openingen 13, die zich in een reeks langs de buitenzijde van de kabel 2 uitstrekken. De spanningsontlaster 12 is achterwaarts van de uitstekende versterkingsorganen 5 aan de buitenzijde van de kabel 2 gehecht. Randen van de spanningsontlaster 12 rondom de openingen 13 zijn aan de buitenzijde van de mantel 6 van de kabel 2 gehecht. De openingen 13 laten buiging van de spanningsont-laster 12 toe en maken het mogelijk, dat de spanningsontlaster 12 samen met de omsloten kabel 2 buigt langs een boog.

Een vorminrichtig 14 omvat een paar vormmatrij zen 15, waarvan er één in figuur 3 is getekend. Zoals in figuur 4 is getekend, sluiten de matrijzen 15 op elkaar en sluiten een vormholte 16 af, die in meerdere vorminzetstukken 17 in elke vormmatrijs 15 is gevormd. Zoals in figuur 5 is getekend, kunnen de matrijzen 15 van elkaar af bewegen, om de matrijsholte 16 te openen. De helft van de matrijsholte 16 is uitgespaard in elk van de vorminzetstukken 17.

Onder verwijzing naar figuur 5 wordt een voorste einde 18 van de optische vezelkabel 2 gestoken door een ringvormige koppelings-moer 34, die figuur 1, en dan gestoken in een cilindrische insteekhol-te 19 van een cilindrisch vorminzetstuk 20. De optische vezel 3 steekt aan de voorkant uit en beweegt in een kanaal 21 van een kempen 22. De kempen 22 wordt in de insteekholte 19 gestoken en in een voorste einde van het cilindrische vorminzetstuk 20, en sluit de insteekholte 19 af.

Verwijzende naar de figuren 4 en 5 wordt het cilindrische vorminzetstuk 20 dan in de open matrijsholte 16 geplaatst, samen met de kempen 22 en de kabel 2. Het vorminzetstuk 20 brengt de hartlijn van het kanaal 21 op één lijn met de hartlijn van de insteekholte 19, om de uitstekende optische vezel 3 te richten, zodat de vezel 3 zich concentrisch uitstrekt langs de insteekholte 19, in het bijzonder aan een voorste einde van de insteekholte 19, waar zij is afgesloten door de kempen 22.

Stationaire plaatsingspennen 23 en 24 zijn aangebracht in overeenkomstige inzetstukken 17 en 17 en steken uit in de matrijsholte 16. Een eerste groep van de plaatsingspennen 23 steken uit in overeenkomstige openingen 25 in het cilindrische vorminzetstuk 20 en grijpen daarin aan op de buffer 4, die de optische vezel 3 bedekt, om de optische vezel 3 concentrisch in de insteekholte 19 te- ondersteunen, en om de optische vezel 3 stationair te houden, in het bijzonder gedurende het inspuiten en stollen van de vloeibare kunststof in de matrijsholte 16, gevormd door de inzetstukken 17 van de matrijzen 15. Een andere groep van stationaire plaatsingspennen 24 steken uit in de matrijsholte 16 en grijpen aan op de mantel 6, die zich langs de matrijsholte 16 uitstrekt. De optische vezelkabel 2 omvat een vormin-zetstuk, dat zich uitstrekt langs de matrijsholte 16 en daarin concentrisch wordt vastgehouden door een reeks van uitstekende ribben 26 van het corresponderende matrijsinzetstuk 17.

Verwijzende naar de figuren 6 en 8 hebben de pennen 24 concave toppen 27, die aangrijpen op en zijn aangepast aan de cilindrische vorm van de mantel 6 van de kabel 2. De pennen 24 en de ribben 26 houden de mantel 6 concentrisch langs de matrijsholte 16, terwijl gesmolten, vloeibare kunststof 27 in de matrijsholte 16 wordt gespoten, om de houder 8 en de spanningsontlaster 12 te vormen. De ribben 26 vormen een reeks openingen 13 in de spanningsontlaster 12. Verwijzende naar figuur 6 is een achterzijde van de matrijsholte 16 afgesloten door uitstekende wanden 29 van corresponderende vorminzetstukken 17, die aangrijpen op de kabelmantel 6 en de matrijsholte 16 daartegen afsluiten. De in de matrijsholte 16 vervaardigde houder 8 is ook afgesloten door corresponderende inzetstukken 17. De voorkant 9 van de houder 8 is tegen de optische vezel 3 afgesloten door de kempen 22.

Verwijzende naar figuur 3 wordt de gesmolten, vloeibare kunststof 28 in de matrijsholte 16 gespoten door een vormgietloop 29 in de matrijs 15. Meerdere vormpoorten 30 zijn op op afstand van elkaar liggende plaatsen met de matrijsholte 16 verbonden en introduceren de kunststof 28 in de matrijsholte 16. De kunststof 28 stroomt door tot de matrijsholte 16 en de insteekholte 19 zijn gevuld. Een gedeelte 31 met een trapsgewijze verlopende diameter, zie figuur 6, van de matrijsholte 16 vormt de kraag 10 van de connector 1. Een groef 32, figuur 3, van de matrijsholte 16 vormt de spie 11 van de connector 1.

Delen van de mantel 6 van de kabel 2 kunnen worden gesmolten door de hoge temperaturen bij het spuitgieten. De vormpoorten 30 zijn opgesteld langs de matrijsholte 16 en bevinden zich op afstand van het achtereinde van de holte 16 om verplaatsing van de mantel 6 door de hoge drukken in de matrijsholte 16 gedurende het spuitgieten te verhinderen. De matrijzen 15 vormen de eenheidshouder 8 in de matrijsholte 16 concentrisch over de optische vezel 3 en over de lengte van de buffer 4 en over de corresponderende lengten van de versterkingsorganen 5, om een eenheidsverbindlng met alle delen van de kabel 2 tot stand te brengen. De houder 8 omsluit de vezel 3, de buffer 4, de versterkingsorganen 5 en de mantel 6 om een sterke verbinding te vormen tussen de houder 8 en de buitenoppervlakken van alle samenstellende onderdelen van de kabel 2.

Na harding of stolling van de kunststof 28 wordt de gestolde houder 8 uit de matrijzen 15 verwijderd. De houder 8 is achterwaarts van de versterkingsorganen 5 aan de buitenzijde van de kabel gehecht. De houder 8 is voorzien van een groep van zich in dwarsrichting uitstrekkende, zijdelingse ontlastingsopeningen 32, die de vezel 3 overdwars snijden. De openingen 32 blijven achter na verwijdering van de desbetreffende pennen 23. De houder 8 heeft een andere groep van overdwarse, zijdelingse ontlastingsopeningen 33, die achterblijven door het verwijderen van de corresponderende pennen 24 en die de kabel 2 en niet de vezel 3 overdwars snijden.

De uit één stuk bestaande spanningsontlaster 12 van de houder 8 is langs een boog buigbaar en is aan de buitenzijde van de kabel 2 gehecht. De openingen 13 in de spanningsontlaster 12 liggen op afstand van elkaar in een reeks langs de kabel 2. De randen van de openingen 13 die zijn begrensd door de spanningsontlaster 12, zijn aan de kabel 2 gehecht. De buitenmantel 6 van de kabel 2 is aan de spanningsontlaster 12 van de houder 8 vastgesmolten, waardoor de sterkte van de verbinding tussen de connector 1 en de kabel 2 wordt vergroot.

Claims (9)

1. Een connector voor optische vezels, voorzien van een houder voor een optische vezel, die is vervaardigd in een vormmatrijs, omvat een optische vezel, een buigzame buffer en versterkingsorganen van een optische vezelkabel, en de houder voor het richten van de vezel, welke connector is gekenmerkt doordat de houder van kunststof is, die de vezel aan een voorste einde van de houder omsluit en verder de buffer en de versterkingsorganen en een gedeelte van de buitenzijde van de kabel omsluit.

2. Connector voor optische vezels volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de houder een eenheidshechtverbinding met alle onderdelen van de kabel vormt.

3. Connector voor optische vezels volgens conclusie 1 of 2, waarbij de houder achterwaarts van de versterkingsorganen aan de buitenzijde van de kabel is gehecht en tegen de buitenzijde van de holte is afgesloten door de vormmatrijs.

4. Connector voor optische vezels volgens conclusie 1 of. 2, waarbij het voorste einde van de houder stijf is, en een achterste einde van de houder aan de buitenzijde van de kabel is gehecht en een boogvormig buigbare spanningsontlaster voor de kabel vormt.

5. Connector voor optische vezels volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de connector verder een boogvormig buigbare spanningsontlaster omvat, die is voorzien van meerdere openingen die zich uitstrekken in een reeks langs de buitenzijde van de kabel, en waarbij randen van de spanningsontlaster rondom de openingen aan de buitenzijde van de kabel zijn gehecht.

6. Connector voor optische vezels volgens conclusie 1 of 2, waarbij de kabel een inzetstuk is in de vormmatrijs, en de houder de kabel omsluit en door de vormmatrijs is afgesloten tegen de optische vezel en tegen de buitenzijde van de kabel.

7. Connector voor optische vezels volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de houder is voorzien van een groep van zijdelingse ontlastingsopeningen, die de vezel snijden.

8. Connector voor optische vezels volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de houder is voorzien van zijdelingse ontlastingsopeningen, die de kabel en niet de vezel snijden.

9. Connector voor optische vezels volgens conclusie 1 of 2, verder omvattende een uitwendige kraag uit één stuk met de houder.