NL9200375A - Inrichting voor het verkleinen van geperste ruw_vetzelbalen zoals hooibalen. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET VERKLEINEN VAN GEPERSTE RÜW-VEZELBALEN ZOALS HOOIBALEN

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verkleinen van geperste ruw-vezelbalen zoals hooibalen.

Voor het bereiden van veevoeder is het bekend om ruw-vezelmateriaal zoals hooi te mengen met andere produkten zoals mais, bijvoorbeeld onder gebruikmaking van een voeder-menger zoals bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 86.02550.

Het hooi is gewoonlijk beschikbaar in de 'vorm van balen en deze moeten, voordat deze in een voermenger van de genoemde soort kunnen worden verwerkt, uiteengeplukt worden.

Met de huidige trend naar grotere balen, die vaster ineen worden geperst, wordt het.hanteren van de balen en het uiteen plukken daarvan zwaar en tijdrovend werk.

De uitvinding beoogt nu een inrichting te verschaffen waarmee dit probleem kan worden verholpen.

Dit doel wordt met een inrichting zoals gekenmerkt in conclusie 1 bereikt. Met deze inrichting volgens de uitvinding kunnen de hardgeperste ruw-vezelbalen in hanteerbare stukken worden gesneden die of direct in een voermenger ingevoerd kunnen worden of eenvoudig met de hand in kleinere stukken gebroken kan worden, teneinde deze stukken in een voermenger te werken.

Een verdere ontwikkeling van de inrichting van de uitvinding is gekenmerkt in conclusie 2. Bij zeer grote en sterk geperste balen blijft bij deze uitvoeringsvorm de belasting op de messen binnen aanvaardbare grenzen, terwijl de messen zelf stijver, bevoorbeeld in de vorm van een driehoek, kunnen worden uitgevoerd.

ί

Verdere gunstige uitvoeringsvormen zijn gekenmerkt in de onderconclusies.

De inrichting zoals gekenmerkt in conclusie 11 heeft het voordeel dat deze economisch kan worden vervaardigd. Er is geen afzonderlijke vermogensbron voor de aandrijving nodig. De inrichting volgens de uitvinding zal voor het overgrote gedeelte van de toepassingen gebruikt worden in bedrijven die reeds over een landbouwtrekker beschikken.

De uitvinding wordt verder toegelicht in de volgende beschrijving aan de hand van de in de figuren getoonde uitvoeringsvoorbeelden.

Figuur 1 toont schematisch een zijaanzicht van een inrichting volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding.

Figuur 2 toont een gedeelte van de inrichting van figuur 1 in perspectivisch aanzicht volgens pijl II in fig. 1.

Figuur 3 toont een alternatieve uitvoering van de meshouders voor een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 4 toont een verder ontwikkelde uitvoeringsvorm van de inrichting.

Figuur 5 toont een gedeelte van een inrichting volgens de uitvinding met een opzetstuk voor het door de messen doordrukken van balen.

De inrichting 1 volgens de uitvinding is bestemd voor het verkleinen van een baal 2, zoals een geperste hooibaal, opdat deze verwerkt kan worden tot veevoer.

De inrichting 1 omvat een op de bodem opgesteld gestel 7, waarmee een meshouder 10 vast is verbonden.

Zoals fig. 2 meer in detail toont, is de meshouder 10 dubbel uitgevoerd en omvat deze in feite twee meshouders 20, 21. De meshouders 20, 21 zijn bij de getoonde uitvoeringsvorm verticaal opgesteld. De meshouders 20, 21 hebben elk de vorm van een raamvormig gestel, dat een verticaal mesvlak bepaald. In de meshouder 20 is een aantal verticaal geplaatste langwerpige messen 22 aangebracht, terwijl in de meshouder 21 een aantal langswerpige messen 23 horizontaal is gemonteerd..De in fig. 2 met stippellijnen aangeduide snijkanten van de messen 22, 23 liggen in het mesvlak van de betreffende houder 20, 21, waarbij de breedte-afmeting van de messen 22, 23 dwars op dit vlak staat.

De messen 22, 23 zijn in de houders 21, 22 ingespannen met behulp van niet in detail getoonde hydraulische zuiger/cilindersamenstellen 24. Door een voor een deskundige verder voor de hand liggende inrichting kunnen de hydraulische cilinders aan weerseinde van elk mes zodanig worden bestuurd, dat deze het mes heen en weer bewegen, terwijl op het mes een trekspanning wordt uitgeoefend, zodat dit laatste gespannen wordt gehouden. Door een geschikte instelling van de besturing kan de spankracht worden ingesteld.

De inrichting 1 omvat verder, op een afstand tegenover de meshouder 10 aan het gestel 7 aangebrachte steunmid-delen 11 voor het steunen van de baal 2. Deze steunmiddelen 11 omvatten een over een tafeloppervlak 12 van het gestel 7 verschuifbare steunslede 13 die door aandrijfmiddelen naar de meshouder 10 bewogen kan worden. Deze aandrijfmiddelen worden gevormd door een telescopische hydraulische cilinder 14 die met zijn achtereinde bevestigd is aan een vast met het gestel 7 verbonden steun 15. De hydraulische cilinder 14 is door middel van toe- en afvoerleidingen 16 gekoppeld met het hydraulische systeem van een op zichzelf bekende landbouwtrekker 17. Met behulp van een schematisch aangeduide bediening 18 kan door de hydraulische inrichting van trekker 17 via de leidingen 16 hydraulische olie onderdruk naar de cilinder 14 toe en daar vanaf gevoerd worden, zodanig dat de zuigerstand van de cilinder 14 uitschuift of ingetrokken wordt. Bij het uitschuiven wordt de steunslede 13 in de richting naar de meshouder 10 geduwd, waarbij de baal 2 tegen de messen 22, 23 aangedrukt wordt en door de meshouder heen gedrukt wordt, waardoor de baal 2 bij de onderhavige uitvoeringsvorm in lange stroken wordt gesneden. Deze stroken kunnen eenvoudig verder worden verwerkt in bijvoorbeeld een op zichzelf bekende voermenger 3. Een dergelijke voer-menger omvat een roteerbare trommel 4 die door een motor 5 in rotatie wordt gebracht en waarin te mengen voerbestandde-len via een vultrechter 6 in het inwendige daarvan kunnen worden gebracht. De door de inrichting van de baal 2 gesneden stroken kunnen makkelijk met de hand worden gebroken tot handzame, goed hanteerbare delen, die gemakkelijk door de vultrechter 6 in de menger 3 ingebracht kunnen worden.

Uiteraard kunnen de verkleinde baaldelen 2 ook direct aan het vee worden gegeven. De van de baal 2 gesneden stroken of daarvan afgebroken delen kunnen ook door het vee goed worden gehanteerd en verwerkt.

Figuur 3 toont een andere uitvoering van een meshou-derinrichting volgens de uitvinding gezien vanaf de zijde van de steunmiddelen, dat wil zeggen vanaf de zijde waar de baal naar de inrichting wordt toegevoerd. De meshouderinrichting 25 omvat een gestel 26 met twee eigenlijke raamvor-mige meshouders 27, 28. De meshouders 27, 28 zijn verticaal verschuifbaar aangebracht op stangen 29 van het gestel 26.

De stangen 29 zijn aan hun boveneinde onderling verbonden door een traverse 30. Het gestel 28 wordt door middel van veren 32 die aan de onderkant aangrijpen omhoog gedrukt, terwijl de meshouder 27 door middel van veren 31 die op de bovenkant van de meshouder 27 aangrijpen, naar beneden wordt gedwongen. Hierdoor worden de meshouders 27, 28 aangedrukt tegen nokken van nokkenassen 36, die deel uitmaken van bewegingsmiddelen 33. Deze bewegingsmiddelen 33 omvatten verder een op de traverse 30 gemonteerde motor/vertragings-drijfwerk, waarvan een uitgaande as via een ketting- of tandriemoverbrenging 35 met de nokkenassen 36 is gekoppeld. Door het inschakelen van de bewegingsmiddelen 33 worden de nokkenassen 36 geroteerd en dientengevolge de meshouders 27, 28 tegengesteld aan elkaar omhoog en omlaag bewogen.

Aan elke meshouder 27, 28 is een aantal langwerpige messen 38, resp. 39 aangebracht. Zoals de fig. toont zijn de messen 38 en 39 in dwarsrichting afwisselend opgesteld, zodat naast elkaar liggende messen telkens tegengesteld bewegen. De resultanten van de op de te verkleinen baal werkende snijkrachten is daardoor gelijk aan nul, zodat geen extra ondersteuning van de baal ter plaatse van de snij-inrichting 25 nodig is.

Zoals getoond is elk van de messen 38, 39 door middel van spanmoeren 37 in de betreffende meshouder 27, 28 gemonteerd. De langwerpige messen 38, 39 kunnen hierdoor onder geschikte spanning worden gebracht, zodat deze tijdens de werking niet zullen verbuigen.

Volgens een voorkeurskenmerk van de uitvinding zijn de messen 38, 39 voorzien van zaagtanden, hetgeen in het bijzonder effectief is voor het verwerken van zeer vast geperste balen.

Terwijl bij de in fig. 2 getoonde inrichting de baal 2 in langwerpige stroken wordt gesneden, wordt met de inrichting van fig. 3 de baal in plakken gesneden. Door een relatief geringe dikte van deze plakken kunnen deze gemakkelijk met de hand worden gebroken en aldus verder worden verkleind.

Bij de in fig. 4 getoonde uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding heeft het gestel 50 een bakvorm voor het geleiden van een te verkleinen baal 52. De steunmiddelen 51 kunnen de baal 52 in de langsrichting van het bakvormig gestel verschuiven.

Op een afstand tegenover de steunmiddelen 51 is een aantal messen 53, 55, 56 en 57 opgesteld. De messen 53 hebben goede snijkanten 54 die zich in de bewegingsrichting van de baal 52 schuin naar achteren en omhoog uitstrekken. Boven de messen 53 bevinden zich overeenkomstige messen 55 met snijkanten die zich in de richting naar achteren schuin naar beneden uitstrekken. De meskanten van de messen 53 en 55 strekken zich dus schuin in de door de aandrijfmiddelen bepaalde bewegingsrichting van de baal 52 en naar elkaar toe gekeerd uit. De reactiekrachten van de tegenoverelkaar opgestelde messen 53, 55 compenseren elkaar, zodat de baal niet uit zijn baan beweegt.

De messen 56 en 57 komen overeen met resp. de messen 53 en 55 en zijn ten opzichte van deze laatste naar achteren verschoven opgesteld.

Figuur 5 toont slechts een gedeelte van een met fig. 4 overeenkomende inrichting. De steunmiddelen 60, die aangedreven kunnen worden door de als een zuiger-cilindersamen- stel uitgevoerde aandrijfmiddelen 61 zijn voorzien van een opzetstuk 63. Dit opzetstuk 63 kan scharnieren om as 65, teneinde dit uit de met getrokken lijnen getekende stand op te klappen in de richting van de pijl, naar de met streep-lijnen getekende stand. In de opgeklapte stand werken de steunmiddelen 60 op de met de steunmiddelen 51 van fig. 4 overeenkomende wijze. Nadat één baal tot in de messen 62 is gedrukt, kunnen de aandrijfmiddelen 61 worden terugbewogen en kan een volgende baal worden geplaatst, waarna deze wederom in de richting naar messen 62 toe wordt gedrukt. Daarbij verdrijft deze nieuwe baal de nog gedeeltelijk in de messen 62 aanwezige voorgaande baal.

Het opzetstuk 63 dient nu om een allerlaatste baal uit de messen weg te drukken. Wanneer dit is gewenst wordt, na het terugbewegen van de steunmiddelen 60, het opzetstuk 63 in de met getrokken lijnen getekende stand gezwenkt en worden vervolgens opnieuw de aandrijfmiddelen 61 geactiveerd. Het opzetstuk 63 is voorzien van uitsparingen 54 die de messen 62 vrijlaten. Het opzetstuk 63 kan dus een baal geheel tot voorbij de messen 62 uit de inrichting drukken.

De uitvinding is uiteraard niet beperkt tot de in de figuren getoonde uitvoeringsvoorbeelden. De messen kunnen willekeurige andere geschikte vormen hebben. Ook kan een relatieve beweging van de aandrijfmiddelen en de messen in verticale richting plaatsvinden terwijl volgens de andere mogelijke uitvoeringsvorm de baal door de steunmiddelen onbeweeglijk wordt gehouden en de messen met de meshouder naar de baal toe worden bewogen, teneinde deze te verkleinen.

Claims (12)

1. Inrichting voor het verkleinen van geperste ruw-vezelbalen zoals hooibalen, omvattende een gestel, aan het gestel aangebrachte steunmiddelen voor het steunen van een geperste baal, tenminste één op een afstand tegenover de steunmiddelen aan het gestel aangebrachte meshouder, een aantal aan de houder aangebrachte, van een naar de steunmiddelen gekeerde snijkant voorziene messen en met het gestel verbonden aandrijfmiddelen voor het naar elkaar toe bewegen van de steunmiddelen en de meshouder.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de snijkanten van de messen zich schuin in de door de aandrijf-middelen bepaalde bewegingsrichting en naar elkaar toe gekeerd uitstrekken.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de messen in onderling verschoven groepen achter elkaar zijn opgesteld.

4. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij op de meshouder aangrijpende reciprocerende bewegingsmiddelen zijn aangebracht en de meshouder zodanig beweegbaar aan het gestel is gemonteerd dat de meshouder over een slagafstand in hoofdzaak evenwijdig aan het mesvlak en in de lengterichting van de langwerpige messen heen en weer kan worden bewogen.

5. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij een aantal meshouders vlak achter elkaar is aangebracht.

6. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij twee meshouders met zich in dezelfde richting uitstrekkende messen zijn aangebracht en de bewegingsmiddelen de twee meshouders tegengesteld aan elkaar heen en weer kunnen bewegen.

7. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij twee meshouders met zich dwars op elkaar uitstrekkende messen zijn aangebracht.

8. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de meshouder met het mesvlak verticaal is opgesteld.

9. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de messen aan hun snijkant van zaagtanden zijn voorzien.

10. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de aandrijfmiddelen naar de meshouder(s) toe en daarvan af beweegbaar zijn.

11. Inrichting volgens conclusie 10, waarbij de aandrijfmiddelen een hydraulische zuiger-cilindereenheid omvat en koppelmiddelen heeft voor het met een hydraulische inrichting van een landbouwtrekker koppelen daarvan.

12. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de steunmiddelen voorzien zijn van een weg-klapbaar opzetstuk voor het tot voorbij de messen doordrukken van een baal, waarbij het opzetstuk de messen vrijlatende uitsparingen heeft.