NL9200063A - Inrichting voor het verspreiden van materiaal. - Google Patents

Inrichting voor het verspreiden van materiaal. Download PDF

Info

Publication number
NL9200063A
NL9200063A NL9200063A NL9200063A NL9200063A NL 9200063 A NL9200063 A NL 9200063A NL 9200063 A NL9200063 A NL 9200063A NL 9200063 A NL9200063 A NL 9200063A NL 9200063 A NL9200063 A NL 9200063A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
spreading
guiding
guide
spread
members
Prior art date
Application number
NL9200063A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL9200063A priority Critical patent/NL9200063A/nl
Priority to NL9201689A priority patent/NL9201689A/nl
Priority to EP98200078A priority patent/EP0838142B1/en
Priority to DK98200067T priority patent/DK0840997T3/da
Priority to DK98200078T priority patent/DK0838142T3/da
Priority to EP98200067A priority patent/EP0840997B1/en
Priority to DE1993630471 priority patent/DE69330471T2/de
Priority to DE1993630472 priority patent/DE69330472T2/de
Priority to EP19930200080 priority patent/EP0551949B1/en
Priority to DE1993619935 priority patent/DE69319935T2/de
Publication of NL9200063A publication Critical patent/NL9200063A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C17/00Fertilisers or seeders with centrifugal wheels
    • A01C17/006Regulating or dosing devices
    • A01C17/008Devices controlling the quantity or the distribution pattern

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Fertilizing (AREA)
  • Catching Or Destruction (AREA)

Description

INRICHTING VOOR HET VERSPREIDEN VAN MATERIAAL
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verspreiden van materiaal, welke inrichting is voorzien van ten minste twee verspreidorganen, die ieder aan-drijfbaar zijn om een zich in hoogterichting uitstrekkende draaiingsas, waarbij de verspreidorganen aansluiten op ten minste één afvoerorgaan, waardoor het te verspreiden materiaal tijdens bedrijf van de inrichting aan de verspreidorganen kan worden toegevoerd, en waarbij de verspreidorganen en het afvoerorgaan zodanig zijn uitgevoerd en/of ten opzichte van elkaar zijn opgesteld dat door ieder van de verspreidorganen het materiaal althans nagenoeg even ver aan weerszijden van een vlak wordt uitgestrooid, dat zich in de normale voortbewegingsrichting van de inrichting uitstrekt en althans nagenoeg midden tussen de verspreidorganen is gelegen.
Een doel van de uitvinding is een inrichting van deze soort zodanig te verbeteren dat zij op gunstige wijze in meerdere werkomstandigheden bruikbaar is om het materiaal op de gewenste wijze over een oppervlak te kunnen verspreiden.
Volgens de uitvinding kan dit bereikt worden, wanneer de inrichting een geleidingsorgaan omvat, dat om althans een deel van de omtrek van een van de verspreidorganen aanbrengbaar is, over welk deel tijdens bedrijf materiaal door het verspreidorgaan verspreidbaar is, en het geleidingsorgaan meerdere geleidingselementen bezit die althans het deel van het materiaal opvangen dat door het verspreidorgaan in een richting naar één zijde van het' middenlangsvlak wordt uitgestrooid en de strooirichting van dit materiaal ombuigen zodanig dat dit materiaal verspreid wordt nabij en naar de andere zijde van het middenlangsvlak. Een inrichting van bovengenoemde soort die het materiaal naar weerszijden van de inrichting even ver uitstrooit, kan met de constructie vo'lgens de uitvinding op gunstige wijze gebruikt worden om het materiaal op goede wijze langs de randen van het te bestrooien oppervlak uit te strooien zodanig dat langs deze randen het materiaal in gelijke hoeveelheden per opper vlakte-eenheid wordt uitgestrooid zonder dat het materiaal over de rand van het te bestrooien oppervlak wordt verspreid.
Een gunstig uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding wordt verkregen, wanneer de meerdere geleidingselementen verdeeld over het deel van de omtrek van « het verspreidorgaan daarop aansluiten zodanig dat vanaf een geleidingselement dat nabij het middenlangsvlak is gelegen de opvolgende geleidingselementen althans met hun verspreid-richting bepalende uiteinden waarlangs het materiaal de geleidingselementen tijdens bedrijf verlaat steeds op grotere afstand van het middenlangsvlak zijn gelegen. Volgens een verdere uitvoeringsvorm kan het geleidingselement dat nabij het middenlangsvlak is gelegen zich althans nagenoeg evenwijdig aan dit vlak uitstrekken. Om de verspreiding van het via het geleidingsorgaan verspreide materiaal op gunstige wijze te kunnen beïnvloeden strekt, volgens de uitvinding, het verspreidrichtingsuiteinde van een geleidingselement dat het verst van het middenlangsvlak is gelegen zich onder een hoek van althans ongeveer 90° met het middenlangsvlak uit.
Een gunstig uitvoerings voorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding wordt verder verkregen, wanneer de verspreidrichtingsuiteinden van naast elkaar gelegen geleidingselementen zich onder hoeken ten opzichte van elkaar uitstrekken die in een richting vanaf het middenlangsvlak steeds groter worden.
Een gunstiger verdeling van het materiaal via het verspreidorgaan k'an volgens de uitvinding verkregen worden, wanneer de het dichtst nabij de omtrek van het verspreidorgaan gelegen uiteinden van de geleidingselementen onderling op althans ongeveer gelijke afstanden van elkaar verdeeld om de omtrek van het verspreidorgaan zijn gelegen. Volgens een verdere uitvoeringsvorm sluit het geleidingsorgaan op althans ongeveer de helft van de omtrekshoek van het verspreidorgaan aan, waarover het materiaal tijdens bedrijf door het verspreidorgaan wordt verspreid. Een gunstige constructie van het geleidingsorgaan wordt verkregen, ‘wanneer dit een plaat- ' vormige drager omvat, die aan de bovenzijde van de geleidingselementen is aangebracht. De werking van het gelei- dingsorgaan wordt op gunstige wijze beïnvloed, wanneer de ruimten tussen de geleidingselementen naar onderen toe althans nagenoeg open zijn. Hiedoor zal een zich vastzetten van het materiaal tussen de geleidingselementen op eenvoudige wijze worden voorkomen. De verspreiding van het materiaal door het geleidingsorgaan kan voor bepaalde omstandigheden op gunstige wijze beïnvloed worden, wanneer het verspreid-richtingsdeel van ten minste één geleidingselement verstelbaar en naar keuze in één van ten minste twee verschillende standen ten opzichte van het opvangdeel van het geleidingselement vastzetbaar is. De verspreiding van het materiaal kan verder op gunstige wijze beïnvloed worden, wanneer het geleidingsorgaan in zijn werkstand, waarbij het op de omtrek van het verspreidorgaan aansluit, verstelbaar is ten opzichte van het gestel van de inrichting.
Een gunstig uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding wordt verkregen, wanneer het geleidingsorgaan zodanig aan de inrichting is aangebracht dat het vanuit zijn werkstand, waarbij het op de omtrek van het verspreidorgaan aansluit, wegneembaar is.
De uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze voor een inrichting voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal, in het bijzonder een strooier voor het verspreiden van materiaal over landbouwterreinen, welke inrichting ten minste twee verspreidorganen omvat die ieder het materiaal tijdens voortbewegen van de inrichting verspreiden naar weerszijden van de inrichting over althans nagenoeg gelijke afstanden. Volgens de uitvinding is een gunstige werkwijze, te verkrijgen, wanneer voor het verspreiden van het materiaal naar althans nagenoeg slechts één zijde van de inrichting de werking van één van de beide verspreid-organen wordt stopgezet en dat op het andere verspreidorgaan een geleidingsorgaan wordt aangesloten dat althans een deel van het door dat verspreidorgaan te verspreiden materiaal opvangt, een en ander zodanig dat het geleidingsorgaan het materiaal dat door het verspreidorgaan naar die zijde van de -inrichting wordt verspreid waarheen de verspreiding wordt afgesloten, opvangt en althans in hoofdzaak in zijn verspreidrichting ombuigt in de richting naar die zijde van de inrichting waarheen het materiaal nog wordt verspreid. Aldus wordt een eenvoudige werkwijze verkregen die gemakkelijk is toe te passen om bijvoorbeeld op gunstige wijze materiaal langs de rand van een te bestrooien oppervlak uit te strooien. De werkwijze kan op gunstige wijze worden toegepast wanneer de verspreidorganen tijdens bedrijf in rotatie worden gebracht zodanig dat de naar elkaar toegekeerde zijden van de verspreidorganen bewegen in een richting tegengesteld aan de richting waarheen dat deel van het materiaal wordt uitgestrooid dat althans nagenoeg evenwijdig aan de normale voortbewegingsrichting wordt verspreid.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen van een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding.
Figuur 1 geeft in bovenaanzicht schematisch weer op welke wijze het materiaal over een te bestrooien oppervlak wordt verspreid;
Figuur 2 geeft in verticale dwarsdoorsnede schematisch het strooibeeld van de inrichting weer;
Figuur 3 is een bovenaanzicht van de inrichting volgens de uitvinding, waarbij de voorraadbak van de inrichting is weggelaten;
Figuur 4 geeft op vergrote schaal een bovenaanzicht van het verspreidorgaan en in horizontale doorsnede het geleidingsorgaan van de inrichting weer;
Figuur 5 is een zijaanzicht van de inrichting, gezien volgens de pijl V figuur 3;
Figuur 6 geeft een zijaanzicht weer van een andere bevestiging van het geleidingsorgaan aan de inrichting;
Figuur 7 is een achteraanzicht van de bevestiging volgens Figuur 6, gezien in de richting volgens pijl VII in Figuur 6.
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verspreiden van materiaal over een oppervlak, in het bijzonder voor het verspreiden van materiaal, zoals bijvoorbeeld kunstmest over landbouwterreinen. De inrichting volgens de uitvinding verspreidt tijdens het voortbewegen over het te bestrooien oppervlak het materiaal gewoonlijk aan weerszijden van de langsas van de inrichting over gelijke afstanden. Het materiaal kan hierbij over een strook met een breedte van bijvoorbeeld ongeveer 48 meter worden verspreid. Afhankelijk van het te verspreiden materiaal en de wijze waarop de inrichting verder is uitgevoerd kan deze breedte anders zijn, respectievelijk anders worden gekozen. De inrichting kan een zelfrijdende machine zijn of, zoals in het weergegeven uit-voeringsvoorbeeld, een inrichting zijn die aan een trekker of dergelijk voertuig gekoppeld kan worden.
Volgens het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is de inrichting 1 met een trekker 2 koppelbaar om tijdens bedrijf over het te bestrooien oppervlak te kunnen worden voortbewogen.
De inrichting volgens de uitvinding heeft zoals in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld heeft twee verspreid-organen 3 en 4, die ieder tijdens bedrijf om een draaiingsas 5, respectievelijk 6 in draaiing kunnen worden gebracht. De verspreidorganen 3 en 4 zijn dwars op de langsas van de inrichting naast elkaar en aan weerszijden van de langsas gelegen. De inrichting omvat een gestel 7, waaraan een voorraadbak 8 is aangebracht. Het te verspreiden materiaal wordt tijdens het bedrijf vanuit de voorraadbak 8 aan de verspreidorganen 3 en 4 toegevoerd, die ieder het materiaal tijdens normaal bedrijf althans nagenoeg over de gehele strooibreedte en aan weerszijden van de langsas van de inrichting over althans nagenoeg gelijke afstanden verspreiden. De hoeveelheid materiaal die per tijdseenheid vanuit de voorraadbak 8 naar de verspreidorganen 3 en 4 kan worden toegevoerd, kan worden geregeld door een tussen de voorraadbak en ieder van de verspreidorganen 3 en 4 aangebracht doseerorgaan 9. De· doseerorganen 9 zijn in principe gelijk aan elkaar en daarom niet afzonderlijk weergegeven. De doseerorganen omvatten een op de ondereinden van twee tuit-vormige delen van de voorraadbak 8 aansluitende komvormige afvoerorganen 10. Elk van de afvoerorganen heeft in dit uitvoeringsvoorbeeld twee afvoeropeningen 11, waardoor het materiaal vanuit de voorraadbak naar de verspreidorganen kan worden toegevoerd. De afvoeropeningen 11 kunnen naar keuze meer of minder afgesloten worden voor het regelen van de hoeveelheid materiaal die per' tijdseenheid aan de verspreid-organen kan worden toegevoerd. In dit uitvoeringsvoorbeeld zijn hiervoor langs de afvoeropeningen 11 afsluitorganen 12 beweegbaar en naar keuze in één van meerdere standen vastzet-baar. De afsluitorganen zijn gekoppeld met een verstelorgaan 13 dat aan het gestel van de inrichting is aangebracht.
De inrichting wordt tijdens bedrijf in de richting 15 voortbewogen, waarbij het materiaal aan weerszijden van het middenlangsvlak 16 van de inrichting wordt verspreid. Het middenlangsvlak 16 ligt midden tussen de beide verspreid-organen 3 en 4 en evenwijdig aan de aan elkaar evenwijdig gelegen draaiingsassen 5 en 6. De assen 5 en 6 zijn verticaal bij horizontale stand van de inrichting en daarmede, in dit uitvoeringsvoorbeeld, van de beide verspreidorganen. De ver-spreidorganen 3 en 4 kunnen tijdens bedrijf in de draairichtingen 17, respectievelijk 18 aangedreven worden, waarbij de verspreidorganen het materiaal over strooisectoren 19 en 20 verspreiden. De draairichtingen 17 en 18 zijn zodanig dat de naar elkaar toegekeerde zijden van de verspreidorganen 3 en 4 bewegen in een richting tegengesteld aan de richting waarin het materiaal in hoofdzaak wordt verspreid. Elk van de verspreidorganen verspreidt hierbij het materiaal aan weerszijden van het middenlangsvlak 16 althans over ongeveer gelijke afstanden, zoals in het bijzonder uit de in figuur 1 schematisch gedeeltelijk weergegeven strooisectoren blijkt. Het over de strooisectoren 19 en 20 verspreide materiaal verlaat bij voorkeur, zoals in dit uitvoeringsvoorbeeld, de omtrek van het betreffende verspreidorgaan over een hoek 21 van ongeveer 180°.
De verspreidorganen 3 en 4 zijn aangebracht aan een draagorgaan 24 dat in dit uitvoeringsvoorbeeld in de vorm van een kast is uitgevoerd die aandrijfmiddelen omvat waarmede de verspreidorganen kunnen worden aangèdreven. Deze aandrijfmiddelen omvatten een buiten ' de kastvormige drager ' uitstekende asstomp 25 die op niet nader weergegeven wijze door middel van een tussenas met de aftakas van de trekker 2 verbonden kan worden.
Voor het bevestigen van de inrichting aan de trekker heeft het gestel 7 van'de inrichting aan de voorzijde een zich in hoofdzaak verticaal uitstrekkend gestelraam 26 dat is voorzien van koppelorganen 27 die aan de driepunts-hefinrichting van de trekker koppelbaar zijn. Het gestel omvat, ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting 15, zich naar achteren uitstrekkende gestelbalken 28 die het reservoir ondersteunen en met de ondereinden van de afvoer-tuiten van het reservoir zijn verbonden. Het reservoir is verder, zoals in het bijzonder uit Figuur 5 blijkt, met de bovenzijde van het gestelraam 26 verbonden.
De inrichting kan voor het verspreiden van materiaal langs veldranden 31 van bijvoorbeeld landbouw-terreinen zodanig gebruikt worden dat het materiaal in hoofdzaak slechts naar één zijde van van de inrichting wordt uitgestrooid. Voor deze wijze van uitstrooien, die in figuur 1 is weergegeven, wordt de toevoer van materiaal naar één van de beide verspreidorganen stopgezet, zodat dit verspreid-orgaan geen materiaal meer verspreidt tijdens het strooien langs de veldrand. In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld wordt verspreiding van het materiaal met het verspreidorgaan 4 stopgezet, welk verspreidorgaan aan die zijde van het middenlangsvlak 16 is gelegen die is gericht naar de veldrand 31. Slechts met het andere verspreidorgaan, in dit uitvoeringsvoorbeeld het verspreidorgaan 3, zal dan nog materiaal worden * uitgestrooid. Nabij dit verspreidorgaan 3 wordt een geleidingsorgaan 32 aangebracht. Dit geleidings-orgaan is zodanig .uitgevoerd en aangebracht dat het tijdens normaal bedrijf het door het verspreidorgaan 3 naar die zijde van het middenlangsvlak 16 uitgestrooide materiaal waar het verspreidorgaan 4· zich bevindt, door het geleidingsorgaan wordt opgevangen. Het door het geleidingsorgaan 32 opgevangen materiaal wordt zodanig omgeleid dat 'dit opgevangen materiaal wordt verspreid naar die zijde van het middenlangsvlak 16 waar het verspreidorgaan 3 zich bevindt. Het geleidingsorgaan -32 is zodanig uitgevoerd dat het door dit geleidingsorgaan opgevangen materiaal althans in hoofdzaak over een afstand wordt verspreid, die althans ongeveer gelijk is aan de afstand 34, waarover het verspreidorgaan 3 het materiaal tijdens normaal bedrijf naar die zijde uitstrooit. Het gelei-dingsorgaan 32 is zodanig uitgevoerd dat althans ongeveer de helft van het materiaal dat door het verspreidorgaan 3 wordt verspreid, wordt opgevangen en wordt omgeleid om te worden verspreid naar die zijde van het middenlangsvlak 16 waar het verspreidorgaan 3 is gelegen. Het geleidingsorgaan 32 sluit dan ook op het verspreidorgaan 3 aan over een omtrekshoek 33 die ongeveer gelijk is aan de helft van de omtrekshoek 21, waarover het materiaal de omtrek van het verspreidorgaan verlaat om te worden verspreid.
Het geleidingsorgaan 32 omvat een aantal gelei-dingselementen, welk aantal in verband met de gewenste verdeling van het te verspreiden materiaal gekozen kan worden. Bij voorkeur zal het aantal geleidingselementen niet kleiner dan vijf zijn. In dit uitvoeringsvoorbeeld heeft het geleidingsorgaan 32 negen geleidingselementen 35 - 43, waarbij het geleidingselement 35 nabij dat einde van het geleidingsorgaan is aangebracht dat het dichtst bij het middenlangsvlak 16 is gelegen. De vanaf het geleidingselement 35 opvolgende geleidingselementen 36 - 43 liggen steeds verder vanaf het geleidingselement 35 en vanaf het middenlangsvlak 16 in de richting, waarheen het materiaal wordt verspreid. De geleidingselementen 35 en 36 liggen in dit uitvoeringsvoorbeeld beide nabij het middenlangsvlak 16 en aan weerszijden van dit vlak.
Elk van de geleidingselementen 35 - 43 omvat twee, een hoek met elkaar makende rechte delen, die door gekromde delen 64 met elkaar zijn verbonden. Eén van deze rechte delen van ieder geleidingselement vormt een opvangdeel 44. Dit opvangdeel 44 van elk geleidingselement vangt het materiaal op dat over een deel van de omtrekshoek 33 het verspreidorgaan verlaat en geleidt dit materiaal naar het andere rechte deel van het geleidingselement. Dit andere deel vormt een deel 45 dat de verspreidrichting bepaalt. Het opvangdeel en het verspreidrichtingdeel van elk van de geleidingselementen is met de verwijzingscijfers 44, respectievelijk 45 aangeduid. De uiteinden 29 van de opvangdelen 44 van de geleidingselementen sluiten op gelijke en korte afstand aan op de omtrek van het verspreidorgaan 3. Deze afstand is in dit uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 2 cm en zal, hoewel deze afstand iets anders kan worden gekozen, bij voorkeur ongeveer gelijk zijn aan deze afstand. Slechts de geleidingselementen 38 en 40 hebben opvangdelen 44 die op grotere afstand van de omtrek van het verspreidorgaan 3 zijn gelegen. De het dichtst nabij de omtrek van het verspreidorgaan 3 gelegen uiteinden 30 van de opvangdelen 44 van de geleidingselementen 37 en 39 liggen op afstanden 46 van de nabij de omtrek van het verspreidorgaan 3 gelegen uiteinden van de naastgelegen geleidingselementen 37 en 39, een en ander zoals in Figuur 4 is weergegeven. De afstanden 46 bedragen in dit uitvoeringsvoor-beeld ongeveer 3 a 4 cm, doch kunnen ook iets anders gekozen worden. De verlengden van de opvangdelen 44 van de geleidingselementen strekken zich althans ongeveer door de uiteinden 29 van de in de richting van het vlak 16 naastgelegen geleidingselementen 37, respectievelijk 39 uit. De verspreid-richtingdelen 45 van de geleidingselementen 35, 36, 37, 38 en 39 strekken zich in dit uitvoeringsvoorbeeld althans ongeveer evenwijdig uit aan het middenlange vlak 16, respectievelijk de normale voortbewegingsrichting 15. De verspreidrichtingdelen 45 van de overige geleidingselementen strekken zich naar hun uiteinden 4 8 toe uit in richtingen die opvolgend vanaf het geleidingselement 40 tot en met het geleidingselement 43 een steeds grotere hoek insluiten met het middenlangsvlak 16. De verspreidrichtingdelen 45 van de opvolgende geleidingselementen 40 - 43 sluiten in dit uitvoeringsvoorbeeld respectievelijk hoeken van 10, 30, 60 en 90° met het middenvlak 16 in. De hoeken 70, 71, 72 en 73 tussen de verspreidrichtingdelen 45 van de opvolgende geleidingslementen 39 - 43 zijn hierbij respectievelijk 10°, 20°, 30° en 40°. Indien gewenst voor de verdeling van het materiaal, kunnen deze hoeken ook anders worden gekozen. Het het verst van het vlak 16 gelegen element 43 zal echter met het deel 45 een hoek met het vlak 16 insluiten, die althans ongeveer 90° is. Verder kunnen bijvoorbeeld de verspreidrichtingdelen 45 van één of meerdere geleidingselementen instelbaar aangebracht worden ten opzichte van de opvangdelen 44 van deze geleidingselementen. Bijvoorbeeld kunnen de verspreidrichtingdelen 45 van de geleidingselementen 38 en 40 scharnierend en naar keuze in één van ten minste twee verschillende standen vastzetbaar ten opzichte van de opvangdelen 44 van deze geleidingselementen 38 en 40 aangebracht zijn. Hierdoor kan dan de richting waarin het materiaal langs deze verspreidrichtingdelen 45 wordt verspreid, worden ingesteld. Hierdoor kan de verdeling van het materiaal over de te bestrooien strook worden beïnvloed.
Het geleidingsorgaan 32 omvat tussen de opvolgende geleidingselementen 40 - 43 rechte geleidingsplaten 49. De geleidingsplaten 49 sluiten met hun einden die het dichtst bij het verspreidorgaan 3 zijn gelegen, aan op de uiteinden 29 van de opvangdelen 44 van de geleidingselementen 41, 42 en 43. In een richting, gerekend vanaf het verspreidorgaan 3, vormen deze geleidingsplaten 49 samen met de in de richting van het middenlangsvlak 16 naast gelegen geleidingselementen 40, 41 en 42 convergerende ruimten, waarin het materiaal wordt opgevangen en naar de betreffende verspreidrichtingdelen 45 van de geleidingselementen 40, 41 en 42 kan worden geleid. De van het verspreidorgaan 3 afgekeerde uiteinden 74 van de geleidingsplaten 49 liggen op zodanige afstand van de betreffende geleidingselementen dat een doorstroomopening 50 met een breedte van ongeveer 2 cm (gezien in bovenaanzicht in Figuur 4), wordt gevormd. De geleidingselementen 36 en 37 en de geleidingselementen 38 en 39 zijn zodanig ten opzichte van elkaar aangebracht dat de het dichtst bij elkaar gelegen’ delen daarvan eveneens doorstroomopeningen 50 vormen met een breedte van ongeveer 2 cm voor het geleiden van het materiaal.
Het geleidingsorgaan 32 omvat een onder-steuningsplaat 47, waaraan de bovenzijden van de geleidingselementen zijn bevestigd. Deze plaat 4 7 is in Figuur 4 weggelaten en slechts gestippeld weergegeven voor zijn omtreks-lijnen. Hoewel in dit uitvoeringsvoorbeeld de plaat 47 zich loodrecht op de draaiingsas 5 uitstrekt, kan hij met deze draaiingsas ook een kleinere hoek insluiten. De ondersteu-ningsplaat 47 ligt iets hoger dan de bovenzijde van het verspreidorgaan 3. De geleidingselementen 35 - 43 zijn plaatvormig, waarbij deze plaatvormige delen zich met hun opstaande zijden evenwijdig uitstrekken aan de draaiingsas 5 van het verspreidorgaan 3. De geleidingselementen 35 - 43 hebben een hoogte 75 die groter is dan de hoogte van het verspreidorgaan 3. De onder- en bovenzijden van de geleidingselementen liggen hierbij lager en hoger dan de onder- en i bovenzijde van het verspreidorgaan. Het geleidingsorgaan 32 heeft, loodrecht op het middenlangsvlak 16 gemeten, een lengte 76 die ongeveer even groot is als, in dit uit-voeringsvoorbeeld iets groter dan, de diameter 77 van het verspreidorgaan 3. Het geleidingsorgaan 32 strekt zich hier-i bij met een einde 78 vanaf nabij het middenlangsvlak 16 uit tot aan een denkbeeldig vlak 80, dat evenwijdig aan het vlak 16 is gelegen en de zijde van het verspreidorgaan 3 bevat, die is af gekeerd van het vlak 16. Het einde 79 van het geleidingsorgaan 32 is hierbij evenwijdig aan het einde 78 en i nabij het vlak 80 gelegen.
Aan de bovenzijde van de ondersteuningsplaat 47 is een koppelingsorgaan 51 aangebracht, waarmede het geleidingsorgaan 42 losneembaar aan de inrichting is aangebracht. In dit uitvoeringsvoorbeeld omvat het koppelingsorgaan 51 een i stripvormige beugel, waarvan één uiteinde met een nabij de uiteinden van de gestelbalken 48 aangebracht bevestigings-element 52 en het andere uiteinde met een aan de voorraadbak 8 aangebrachte steun 53 is verbonden, zoals in de Figuren 3 en 5 is weergegeven. Het geleidingsorgaan 32 kan ook1 op I andere wijze losneembaar aan de inrichting worden aangebracht. Het koppelingsorgaan 51 heeft aan elk van de uiteinden meerdere gaten 55, door één waarvan naar keuze een grendelpen 54 kan worden gestoken om het koppelingsorgaan 51 met het bevestigingselement 52 en de steun 53 te bevestigen. ) Door de grendelpennen 54 naar keuze in één van de gaten 55 tè steken, en met·het element 52 of de steun 53 te verbinden, kan de stand van het geleidingsorgaan 32 ten opzichte van het verspreidorgaan 3 enigszins worden gewijzigd.
Het geleidingsorgaan 32 is aan de onderzijde voorzien van een ophangbeugel 56, waarmede het geleidingsorgaan 32, indien het niet wórdt gebruikt, aan een opvangbeugel 57 aangebracht kan worden, die aan een zijde van de voorraadbak 8 is aangebracht, zoals in Figuur 5 is weergegeven. Indien het geleidingsorgaan 32 aan de opvangbeugel 57 is aangebracht, worden de uiteinden 58 van de beugel 56 in de beugel 57 geplaatst. Het geleidingsorgaan 32 wordt dan verder door een grendel 60 aan de zijwand van de voorraadbak 8 bevestigd.
Bij het gebruik van de inrichting wordt deze over het te bestrooien oppervlak bewogen, hetzij als zelfrijdende machine, hetzij bevestigd aan een trekker of dergelijk voertuig. Voor het bestrooien van stroken langs de randen van het te bestrooien oppervlak kan de inrichting zeer dicht nabij deze rand voortbewogen worden zoals in figuur 1 is weergegeven voor het rijspoor 62 langs de veldrand 31. De inrichting kan zo dicht mogelijk langs de veldrand bewogen worden in de richting 15. Zo dicht mogelijk langs de veldrand wordt hierbij bepaald door de breedte van de machine en de gesteldheid van het oppervlak langs de veldrand. Voor het bestrooien van de strook langs de veldrand 31 wordt slechts door één van de beide verspreidorganen materiaal uitgestrooid. In dit uitvoeringsvoorbeeld wordt dit bereikt door slechts via het verspreidorgaan 3 materiaal te verspreiden. De toevoer van het materiaal naar het verspreidorgaan 4 wordt hierbij stopgezet. Om het materiaal op de gewenste wijze over de strook, waarvan één zijde door de veldrand 31 wordt gevormd te verspreiden, wordt het geleidingsorgaan 32 nabij het verspreidorgaan 3 aangebracht, een en ander zoals in het bijzonder in de Figuren 3 en 4 nader is weergegeven. Het geleidingsorgaan 32 wordt hierbij ten opzichte van de voortbewegingsrichting 15 aan de achterzijde van het verspreidorgaan 3 aangebracht. Tijdens bedrijf' langs een veldrand rijdend, wordt het materiaal op dezelfde wijze aan het verspreidorgaan 3 toegevoerd als bij een normale werkgang, bij welke normale werkgang de inrichting over een rijspoor, zoals het rijspoor 61, wordt voortbewogen en waarbij het materiaal naar weerszijden van de inrichting en het middenlangsvlak 16 even ver wordt uitgestrooid door ieder der verspreidorganen 3 en 4. Bij het voortbewegen over het rijspoor 62 langs de veldrand 31 wordt het materiaal, evenals bij het rijden over het rijspoor 61, door het verspreidorgaan 3 naar één zijde van het middenlangsvlak 16, in dit uit-voeringsvoorbeeld gezien in de richting 15 aan de rechterzijde van het middenlangsvlak 16, op een wijze als bij een normale werkgang over de helft van de sector 19 uitgestrooid. Het materiaal dat bij het rijden over een volveldrijspoor 61 naar de linker zijde van het middenlangsvlak 16 door het verspreidorgaan 3 zou worden gestrooid, wordt bij het rijden langs de veldrand 31 opgevangen door het geleidingsorgaan 32. Aldus wordt de helft van het materiaal, dat normaal over de gehele sector 19 wordt verspreid, opgevangen door de gelei-dingselementen van het geleidingsorgaan 32 en via deze gelei-dingselementen verdeeld over althans ongeveer de afstand 34 naar de rechterzijde van het middenlangsvlak 16, een en ander zodanig dat de helft van de sector 19, die bij een normale werkgang over een volveldrij spoor 61 naar de linkerzijde van het middenlangsvlak 16 wordt uitgestrooid, als het ware om een horizontale as, samenvallend met de in het vlak 16 gelegen langshartlijn van de inrichting, overklapt naar de halve strooisector 19 die aan de rechterzijde van het middenlangsvlak 16 is gelegen.
De geleidingselementen 35 - 43 zijn zodanig aangebracht dat de verdeling van het via deze elementen verspreide materiaal over de gehele afstand waarover het materiaal naar rechts wordt uitgestrooid althans in hoofdzaak op dezelfde wijze wordt verdeeld als het materiaal dat niet via het geleidingsorgaan door het verspreidorgaan naar rechts wordt verspreid. Op deze wijze wordt, bij het rijden van de inrichting over het rijspoor 61 aan de rechterzijde van de inrichting en naar achter de inrichting, een zelfde hoeveelheid materiaal verspreid als wanneer, rijdend over een volveld-rijspoor 61, door de beide verspreidorganen 3 en 4 naar de rechterzijde van de inrichting en achter de inrichting wordt uitgestrooid. Op deze wijze wordt een verdeling van het materiaal over de randstrook, waarvan één zijde door de veldrand 31 wordt gevormd, verkregen, zoals met het strooibeeld 59 schematisch in Figuur 2 is weergegeven. Dit strooibeeld 59 valt samen met het halve strooibeeld 63 dat aan de rechterzijde van het langsvlak 16 wordt verkregen bij het rijden over het rijspoor 61. Aldus is het materiaal tot aan de veldrand 31 praktisch volledig gelijkmatig per opper-vlakte-eenheid over het oppervlak te verspreiden.
De geleidingselementen 35, 36, 37 en 38 zijn met hun verspreidrichtingdelen 45 zodanig naar de, in dit uit-voeringsvoorbeeld achterwaarts gerichte verspreidrichting gericht, dat het materiaal niet wordt uitgestrooid over de veldrand 31 heen. De elementen 40 - 43 geleiden het materiaal opvolgend onder een steeds grotere hoek met de rijrichting 15 in zijwaartse richting om het materiaal althans in hoofdzaak over de randstrook 34 op gewenste wijze te verdelen.
Om op de wijze zoals hiervoor is beschreven, de strook langs de veldrand 31 te voorzien van materiaal, behoeft aan de inrichting geen ingrijpende wijziging te worden doorgevoerd, behalve dat het geleidingsorgaan 32 om een deel van het verspreidorgaan 3 aan de inrichting wordt aangebracht, een en ander zodanig dat de helft van het door het verspreidorgaan 3 weggeworpen materiaal door het geleidingsorgaan 32 wordt opgevangen en wordt verdeeld over de strooisector die aan die zijde van het middenlangsvlak 16 is gelegen waar het verspreidorgaan 3 ten opzichte van dit vlak 16 is aangebracht.
Hoewel in dit uitvoeringsvoorbeeld het geleidingsorgaan 32 door middel van de grendelpennen 54 afneembaar aan de inrichting -is aangebracht, zal het ook mogelijk zijn het geleidingsorgaan 32 op andere wijze aan de inrichting aan te brengen. Bij voorbeeld kan het geleidingsorgaan 32 scharnierend aan de inrichtin'g worden aangebracht. Het geleidingsorgaan kan dan bijvoorbeeld vanuit de werkstand, waarin het geleidingsorgaan 32 op het verspreidorgaan 3 aansluit, naar een ruststand worden bewogen, waarbij het vrij is van aansluiting op het verspreidorgaan. Vanuit deze ruststand kan het geleidingsorgaan dan weer gemakkelijk in de werkstand worden gebracht. Een dergelijke scharnierende bevestiging van het geleidingsorgaan 32 aan de inrichting is in de Figuren 6 en 7 nader weergegeven.
Bij de constructie volgens de Figuren 6 en 7 is het geleidingsorgaan 32 aan de bovenzijde voorzien van een koppelingsorgaan 65 dat scharnierbaar om een scharnieras 66 met de voorraadbak 8 is verbonden. Een vastzetorgaan 67, in de vorm van een stang of strip, is scharnierbaar met het geleidingsorgaan 32 verbonden. Dit vastzetorgaan 67 is door middel van een grendelpen 68 of ander bevestigingsorgaan met de voorraadbak 8 te verbinden om het geleidingsorgaan 32 in de gewenste werkstand om het verspreidorgaan aan te brengen. Het vastzetorgaan 67 en/of koppelingsorgaan 65 kan/kunnen desgewenst instelbaar zijn om het geleidingsorgaan naar keuze in één van twee of meerdere werkstanden ten opzichte van het verspreidorgaan te kunnen aanbrengen.
Het geleidingsorgaan 32 kan vanuit de werkstand naar een ruststand worden gebracht door verdraaien om de scharnieras 66. Het geleidingsorgaan 32 kan bijvoorbeeld in een ruststand worden gebracht, zoals gestippeld in Figuur 6 is weergegeven. Deze ruststand is bijvoorbeeld door een grendelorgaan 69 te vergrendelen. In deze ruststand kan het vastzetorgaan 67 door bijvoorbeeld scharnieren ten opzichte van het geleidingsorgaan 32 langs de bovenzijde van het geleidingsorgaan worden aangebracht.
Hoewel in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld voor het verspreiden van materiaal over een strook die op de veldrand 31 aansluit, een geleidingsorgaan 32 om een deel van het verspreidorgaan 3 is aangebracht, zal het ook mogelijk zijn voor het verspreiden van materiaal over een strook langs een veldrand 31 een geleidingsorgaan op het verspre idorgaan 4 aan te sluiten in plaats van op het verspre idorgaan 3. Bij dezelfde draairichtingen 17 en 18 van de verspreidorganen 3 en 4, zal een op het verspre idorgaan 4 aansluitbaar geleidingsorgaan spiegelbeeldig gevormd kunnen zijn ten opzichte van het middenlangsvlak 16 en het geleidingsorgaan 32. Indien een dergelijk spiegelbeeldig geleidingsorgaan om het verspreidorgaan 4 wordt aangebracht, dan kan een strook langs een veldrand 31 van materiaal worden voorzien op een wijze.
zoals met het strooibeeld 59 is weergegeven door de inrichting langs de veldrand te bewegen in een richting tegengesteld aan de in Figuur'! weergegeven richting 15. Het materiaal zal dan door het verspreidorgaan 4 naar de linkerzijde van de rijrichting verspreid worden. Het geleidings-orgaan 32, zoals dat in de Figuren is weergegeven of een overeenkomstig spiegelbeeldig geleidingsorgaan dat op het verspreidorgaan 4 aansluitbaar is, sluit in beide gevallen aan op het verspreidorgaan dat is afgekeerd van de veldrand, respectievelijk aan die zijde van het middenlangsvlak 16 is gelegen dat is af gekeerd van de zijde waar de veldrand 31 ten opzichte van het middenlangsvlak is gelegen.
Indien één of meerdere verspreidrichtingdelen 45 van de geleidingselementen scharnierend ten opzichte van het opvangdeel 44 is/zijn aangebracht kan de stand van de verspreidrichtingdelen worden ingesteld om een gewenste verdeling over de strook langs de veldrand te verkrijgen, een en ander zodanig dat het gewenste strooibeeld, zoals bijvoorbeeld het strooibeeld 59, wordt verkregen.
Zoals in dit uitvoeringsvoorbeeld in het bijzonder in Figuur 4 is weergegeven, zijn de uiteinden van de opvangdelen 44 die op de omtrek van het verspreidorgaan 3 aansluiten op onderlinge afstanden van elkaar aangebracht die althans ongeveer gelijk zijn aan elkaar. Deze uiteinden van de geleidingselementen zijn alle, behalve die van de elementen 38 en 40, op dezelfde denkbeeldige cirkel gelegen om de draaiingsas' 5. Hierbij zal het over de omtrekshoek 33, waarover het materiaal het verspreidorgaan 3 verlaat en aan het geleidingsorgaan 32 toestroomt, in overeenstemming met de onderlinge afstanden tussen de opvangdelen 44 van de betreffende geleidingsorganen verdeeld, door de betreffende gelei-dingsorganen worden opgevangen en in deze verdeling door de verspreidrichtingdelen 45 van de betreffende geleidingselementen 35-43 worden verspreid.
Omdat de geleidingselementen 38 en 40 met hun uiteinden 30 op afstand 46 van de' uiteinden 29 van de ' naastgelegen geleidingselementen 37 en 39 liggen, verdelen zij met de elementen 37, respectievelijk 39, het materiaal dat tussen de elementen 37 en 39, respectievelijk tussen de elementen 39 en 40 aan het geleidingsorgaan 32 wordt toegevoerd over een deel van de ‘breedte van de te bestrooien strook.
Met het geleidingsorgaan volgens de uitvinding is een strooiinrichting die is voorzien van twee verspreid-organen die ieder het materiaal naar weerszijden van de inrichting uitstrooien, op eenvoudige wijze te gebruiken om het materiaal over een strook langs een veldrand te verspreiden, zonder dat het materiaal over deze veldrand heen wordt uitgestrooid.
De uitvinding is niet beperkt tot het uit-voeringsvoorbeeld dat hiervoor is beschreven, doch heeft ook betrekking op andere uitvoeringsvoorbeelden die zijn gebaseerd op de uitvindingsgedachte.

Claims (31)

1. Inrichting voor het verspreiden van materiaal, welke inrichting is voorzien van ten minste twee verspreid-organen, die ieder aandrijfbaar zijn om een in hoogterichting uitstrekkende draaiingsas, waarbij de verspreidorganen aansluiten op ten minste één afvoerorgaan, waardoor het te verspreiden materiaal tijdens bedrijf van de inrichting aan de verspreidorganen kan worden toegevoerd, waarbij de verspreidorganen en het afvoerorgaan zodanig zijn uitgevoerd en/of ten opzichte van elkaar zijn opgesteld, dat tijdens bedrijf door ieder van de verspreidorganen het materiaal althans nagenoeg even ver aan weerszijden van een vlak wordt uitgestrooid dat zich in de normale voortbewegingsrichting van de inrichting uitstrekt en althans nagenoeg midden tussen de verspreidorganen is gelegen, met het kenmerk, dat de inrichting een geleidingsorgaan omvat, dat om althans een deel van de omtrek van één van de verspreidorganen aan-brengbaar is, over welk deel tijdens bedrijf materiaal door het verspreidorgaan verspreidbaar is, en dat het geleidingsorgaan meerdere geleidingselementen bezit die althans het deel van het materiaal opvangen dat door het verspreidorgaan in een richting naar één zijde van het middenlange vlak wordt uitgestrooid en de strooirichting van dit materiaal ombuigen zodanig dat dit materiaal verspreid wordt nabij en naar de andere zijde van het middenlangsvlak.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de meerdere geleidingselementen verdeeld over het deel van de omtrek van het verspreidorgaan daarop aansluiten, zodanig dat vanaf een geleidingselement dat nabij het middenlangsvlak is gelegen de opvolgende geleidingselementen althans met hun verspreidrichting - bepalende uiteinden, waarlangs het materiaal de geleidingselementen tijdens bedrijf verlaat, steeds op grotere afstand van het middenlangsvlak zijn gelegen.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het ' kenmerk, dat het verspreidrichting - bepalende uiteinde van het geleidingselement dat nabij het middenlangsvlak is gelegen zich althans nagenoeg evenwijdig aan dit vlak uitstrekt.
4. Inrichting volgens' conclusie 3, met het kenmerk, dat de nabij het middenlangsvlak gelegen verspreidrichting -bepalende uiteinden van ten minste twee geleidingsorganen zich althans nagenoeg evenwijdig aan elkaar uitstrekken.
5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het verspreidrichting - bepalende uiteinde van een geleidingselement dat het verst van het middenlangsvlak is gelegen, zich onder een hoek van althans ongeveer 90° met het middenlangsvlak uitstrekt.
6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verspreidrichting - bepalende uiteinden van naast elkaar gelegen geleidingselementen zich onder hoeken ten opzichte van elkaar uitstrekken die in een richting vanaf het middenlangsvlak steeds groter worden.
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de grootte van de hoeken tussen de verspreidrichting -bepalende uiteinden van opvolgend naast elkaar gelegen geleidingselementen althans ongeveer opvolgend 10°, 20° en 30° bedragen.
8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de het dichtst nabij de omtrek van het verspreidorgaan gelegen uiteinden van de geleidingselementen onderling op althans ongeveer gelijke afstanden van elkaar verdeeld om de omtrek van het verspreidorgaan zijn gelegen.
9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat althans een groot deel van de het dichtst nabij het. verspreidorgaan gelegen uiteinden van de geleidingselementen op een denkbeeldige cirkel om de draaiingsas van het verspreidorgaan zijn gelegen.
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat ten minste twee naast elkaar gelegen geleidingselementen met hun het dichtst nabij het verspreidorgaan gelegen uiteinden op grotere afstand van de omtrek van het verspreidorgaan zijn gelegen dan de overeenkom'stige uiteinden van de andere geleidingselementen.
11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies. met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan op althans ongeveer de helft van de omtrekshoek van het verspreidorgaan waarover materiaal tijdens bedrijf door het verspreidorgaan wordt verspreid, aansluit.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan met een einde althans ongeveer nabij het middenlangevlak is gelegen.
13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan met een einde althans ongeveer nabij een vlak is gelegen dat zich verticaal op het te bestrooien oppervlak en in de normale voortbewe-gingsrichting uitstrekt en die buitenzijde van het verspreidorgaan bevat, die het verst van het middenlangsvlak is gelegen.
14. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan een plaatvormige drager omvat die aan de bovenzijden van de geleidings-elementen is aangebracht.
15. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ruimten tussen de geleidingselementen naar onderen toe althans nagenoeg open zijn.
16. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de geleidingselementen plaatvormige elementen zijn, die met hun vlakke zijde althans ongeveer evenwijdig zijn aan de draaiingsas van het verspreidorgaan.
17. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de geleidingselementen, evenwijdig aan de draaiingsas van het verspreidorgaan gezien, ieder twee een hoek met elkaar insluitende delen omvatten, welke delen een opvangdeel en een verspreidrichting - bepalende deel vormen.
18. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het verspre idrichting - bepalende deel van ten minste een geleidingselement verstelbaar en naar keuze in één van ten minste twee verschillende standen ten opzichte van het opvangdeel van het geleidingselement vast-zetbaar is.
19. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan naar keuze in één van ten minste twee werkstanden, waarbij het op de omtrek van het verspreidorgaan aansluit, aanbrengbaar is.
20. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan zodanig aan de inrichting is aangebracht dat het vanuit zijn werkstand, waarbij het op de omtrek van het verspreidorgaan aansluit, wegneembaar is.
21. Inrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan vanuit zijn werkstand losneembaar aan de inrichting is aangebracht en aan een bevestigings-orgaan van de inrichting aanbrengbaar is.
22. Inrichting volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan scharnierbaar aan de inrichting is aangebracht en in één van ten minste twee standen ten opzichte van het gestel van de inrichting vastzetbaar is, waarbij het geleidingsorgaan in de ene stand in zijn werkstand is en op de omtrek van het verspreidorgaan aansluit en in zijn andere stand in een ruststand is, waarbij het geleidingsorgaan niet op de omtrek van het verspreidorgaan aansluit.
23. Werkwijze voor een inrichting voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal, in het bijzonder een strooier voor het verspreiden van materiaal over landbouw-terreinen, welke inrichting ten minste twee verspreidorganen omvat die ieder het materiaal tijdens voortbewegen van de inrichting verspreiden naar weerszijden van de inrichting over althans nagenoeg gelijke afstanden, met het kenmerk, dat voor het verspreiden van het materiaal naar althans nagenoeg slechts één zijde van de inrichting de werking van één van de beide verspreidorganen wordt stopgezet en dat op het andere verspreidorgaan een geleidingsorgaan wordt aangesloten dat althans een deel van het door dat verspreidorgaan te verspreiden materiaal opvangt, een en ander zodanig dat het geleidingsorgaan het materiaal dat door het verspreidorgaan naar die zijde van de inrichting wordt uitgestrooid waarheen de verspreiding wordt afgesloten, opvangt en althans in hoofdzaak in zijn verspreidrichting ombuigt in de richting naar die zijde van de inrichting waarheen het materiaal nog wordt verspreid.
24. Werkwijze volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de werking van dat verspreidorgaan wordt gestopt dat aan die zijde van de inrichting is gelegen waarheen de verspreiding wordt gestopt.
25. Werkwijze volgens conclusie 23 of 24, met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan aan die zijde van het niet buiten werking gestelde verspreidorgaan wordt aangebracht die is gericht in de richting waarheen het evenwijdig aan de normale voortbewegingsrichting van de inrichting uitgestrooid materiaal wordt verspreid.
26. Werkwijze volgens een der conclusies 23 - 25, met het kenmerk, dat de verspreidorganen tijdens bedrijf in rotatie worden gebracht zodanig dat de naar elkaar toegekeerde zijden van de verspreidorganen bewegen in een richting tegengesteld aan de richting waarheen dat deel van het materiaal wordt uitgestrooid dat althans nagenoeg evenwijdig aan de normale voortbewegingsrichting wordt verspreid.
27. Werkwijze volgens een der conclusies 23 - 26, met het kenmerk, dat de richting waarheen het materiaal wordt omgebogen althans gedeeltelijk instelbaar is door verstelling van althans een deel van het geleidingsorgaan ten opzichte van het verspreidorgaan waarop het geleidingsorgaan is aangesloten.
28. Geleidingsorgaan overeenkomstig het geleidingsorgaan volgens een der conclusies 1 - 22 en bestemd om te kunnen worden toegepast bij een inrichting volgens een der conclusies 1 - 22, of bij een werkwijze volgens een der conclusies 23 - 27.
29. Geleidingsorgaan zoals hiervoor is beschreven en in de tekeningen is weergegeven.
30. Inrichting zoals hiervoor is beschreven en in de tekeningen is weergegeven.
31. Werkwijze zoals hiervoor is beschreven en in de tekeningen is weergegeven.
NL9200063A 1992-01-15 1992-01-15 Inrichting voor het verspreiden van materiaal. NL9200063A (nl)

Priority Applications (10)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9200063A NL9200063A (nl) 1992-01-15 1992-01-15 Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
NL9201689A NL9201689A (nl) 1992-01-15 1992-09-30 Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
EP98200078A EP0838142B1 (en) 1992-01-15 1993-01-13 An implement for spreading material
DK98200067T DK0840997T3 (da) 1992-01-15 1993-01-13 Redskab til spredning af materiale
DK98200078T DK0838142T3 (da) 1992-01-15 1993-01-13 Redskab til spredning af materiale
EP98200067A EP0840997B1 (en) 1992-01-15 1993-01-13 An implement for spreading material
DE1993630471 DE69330471T2 (de) 1992-01-15 1993-01-13 Gerät zum Streuen von Material
DE1993630472 DE69330472T2 (de) 1992-01-15 1993-01-13 Gerät zum Streuen von Material
EP19930200080 EP0551949B1 (en) 1992-01-15 1993-01-13 An implement for spreading material
DE1993619935 DE69319935T2 (de) 1992-01-15 1993-01-13 Gerät zum Streuen von Material

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9200063 1992-01-15
NL9200063A NL9200063A (nl) 1992-01-15 1992-01-15 Inrichting voor het verspreiden van materiaal.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9200063A true NL9200063A (nl) 1993-08-02

Family

ID=19860295

Family Applications (2)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9200063A NL9200063A (nl) 1992-01-15 1992-01-15 Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
NL9201689A NL9201689A (nl) 1992-01-15 1992-09-30 Inrichting voor het verspreiden van materiaal.

Family Applications After (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9201689A NL9201689A (nl) 1992-01-15 1992-09-30 Inrichting voor het verspreiden van materiaal.

Country Status (2)

Country Link
EP (2) EP0838142B1 (nl)
NL (2) NL9200063A (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1009699C2 (nl) 1998-07-20 2000-01-24 Maasland Nv Afsluitorgaan voor een inrichting voor het doseren van materiaal.

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1005981C2 (nl) * 1997-05-06 1998-11-09 Maasland Nv Inrichting voor het verspreiden van poeder- en/of korrelvormig materiaal.
DE19908700A1 (de) * 1998-06-29 2000-08-31 Amazonen Werke Dreyer H Zentrifugaldüngerstreuer
DK2243346T3 (da) * 1998-09-24 2011-12-19 Amazonen Werke Dreyer H Centrifugalgødningsspreder

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3833638A1 (de) * 1988-06-18 1990-04-05 Amazonen Werke Dreyer H Verfahren zum ausbringen von duengemitteln mittels eines zentrifugalduengerstreuers

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1009699C2 (nl) 1998-07-20 2000-01-24 Maasland Nv Afsluitorgaan voor een inrichting voor het doseren van materiaal.

Also Published As

Publication number Publication date
EP0840997A3 (en) 1998-06-24
EP0840997A2 (en) 1998-05-13
NL9201689A (nl) 1993-08-02
EP0838142A2 (en) 1998-04-29
EP0838142A3 (en) 1998-06-24
EP0840997B1 (en) 2001-07-18
EP0838142B1 (en) 2001-07-18

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4351481A (en) Centrifugal spreader, especially for granulated fertilizers
NL8701870A (nl) Machine voor het verspreiden van materiaal.
US6945481B2 (en) Dual mode spreader
US4790484A (en) Apparatus for distributing granular material
EP0532055A2 (de) Verfahren zum Ausbringen von Düngemitteln mittels eines Zentrifugaldüngerstreuers
NL9200063A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
EP0693251B1 (en) An implement for spreading granular and/or pulverulent material
EP0551949A1 (en) An implement for spreading material
NL8403183A (nl) Werkwijze voor het strooien van meststoffen.
NL8301973A (nl) Inrichting en werkwijze voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal.
NL8304183A (nl) Inrichting voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal.
NL8702290A (nl) Meetinrichting voor een machine voor het verspreiden van materiaal.
NL1005981C2 (nl) Inrichting voor het verspreiden van poeder- en/of korrelvormig materiaal.
NL192240C (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8600868A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal en werkwijze voor het opvangen van materiaal.
DE2647721C2 (nl)
EP0277288A1 (de) Vorrichtung zum pneumatischen Streuen von Dünger
NL9000055A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- of poedervormig materiaal.
EP1074174B1 (de) Zentrifugaldüngerstreuer
WO2004031486A1 (en) Spreader
NL8500978A (nl) Inrichting voor het verspreiden van verspreidbaar materiaal.
NL8104119A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8500759A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrelen/of poedervormig materiaal.
DE3320741C2 (nl)
NL1002013C1 (nl) Inrichting voor het verspreiden van strooibaar materiaal.

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed