NL9101391A - Verpakkingsinrichting, in het bijzonder voor het vormen van zogenaamde "flow-pack" verpakkingen en wijze van werking daarvan. - Google Patents

Description

Uittreksel

Een automatische verpakkingsinrichting (1), in het bijzonder voor voedselproducten zoals zoetigheid, waarin de te verpakken voorwerpen (p) worden gebracht in een slangvörmige wikkel (s) die vervolgens gesloten wordt door twee afdichtorganen (6, 7) die in cascade zijn opgesteld in de algemene voortbewegingsinrichting van de voorwerpen (p) omvat middelen (102) voor het naar keuze permanent variëren van de afstand (d) tussen de twee organen (6, 7) die in cascade zijn opgesteld.

(figuur 1)

Verpakkingsinrichting. in het bijzonder voor het vormen van zogenaamde "flow-pack*1 verpakkingen, en wiize van werking daarvan.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op verpakkings-inrichtingen en in het bijzonder op verpakkingsinrichtingen die wikkels kunnen vormen van het soort die gewoonlijk worden aangeduid met "flow-packs", "form-fill-seal", of evenvoudigweg "FFS" verpakkingen.

Meer in het bijzonder heeft de onderhavige uitvinding betrekking op een verpakkingsinrichting voorzien van twee in cascade opgestelde af-dichtorganen die bestemd zijn voor het sluiten van de wikkel, waarbij het zich stroomopwaarts bevindende orgaan de functie heeft van het sluiten van de slangvormige wikkel door het vormen van afdichtgebieden (lassen) die de opeenvolgende te verpakken voorwerpen scheiden, terwijl het zich stroomafwaarts bevinden orgaan de functie heeft van het verder versterken van de las en tevens van het doorsnijden van de wikkel voor het van elkaar scheiden van de aldus gevormde opeenvolgende verpakkingen.

Dergelijke verpakkingsinrichtingen zijn algemeen bekend in het vakgebied, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de Amerikaanse octrooischriften 2.280.405, 3·007.295 en 3*241.288, uit de Europese octrooiaanvrage 0.055*211, en uit het Italiaanse octrooischrift 1.208.411 en het overeenkomstige Amerikaanse octrooischrift 4.862.673. waarvan de laatste twee octrooischriften op naam van aanvraagster staan.

Tot nu toe werden dergelijke verpakkingsinrichtingen hoofdzakelijk gebruikt voor het vormen van flow-pack-wikkels voor hoofdzakelijk vlakke voorwerpen, dat zijn voorwerpen waarvan de hoogte (waarmee wordt aangeduid de afmeting in de richting waarin de slangvormige wikkels dicht gedrukt worden) aanzienlijk geringer is dan hun lengte (waarbij met deze laatste term bedoeld wordt de afmeting in de voortbewegingsrichting van de voorwerpen in de verpakkingsinrichting, hetgeen de richting is waarin het vel of de folie voor het vormen van de slangvormige wikkel gewoonlijk wordt toegevoerd).

Onder deze omstandigheden, aangenomen dat de twee afdichtorganen naar behoren zijn gesynchroniseerd (hetgeen met behulp van bekende middelen gemakkelijk kan worden bereikt), is de afstand tussen de gebieden waarin de twee in cascade opgestelde afdichtorganen werken grotendeels irelevant betreffende de kwaliteit van het eindprodukt.

Aanvraagster heeft gevonden dat dit niet het geval is wanneer flow- pack-wikkels voor nogal "lange" voorwerpen gevormd moeten worden, dat zijn voorwerpen waarvan de een hoogte niet onaanzienlijk deel (1/3-1/4) van hun lengte is, en dit is bijvoorbeeld het geval voor wikkels die in de verpakking verticaal op elkaar gestapelde biscuits of crackers bevatten.

Dientengevolge kunnen, onder sommige werkingscondities (dat is in het geval van gerede wikkels met een zekere lengte), de twee in cascade opgestelde afdichtorganen tegelijkertijd werkzaam zijn op de wikkel, hetgeen ertoe leidt dat een aanzienlijke spanning in langsrichting in de wikkel ontstaat. Dit kan gedurende de werking aanzienlijk problemen met zich mee brengen, in het bijzonder betreffende het risico dat de las die gevormd is bij het zich stroomopwaarts bevindende orgaan (gewoonlijk door het lokaal smelten van het kunststofmateriaal waaruit de wikkel is gevormd of van een folie van smeltbaar materiaal dat is toegevoegd aan een metalen wikkel) weer open kan gaan ten gevolge van het scheiden van de delen van een slangvormige wikkel die met elkaar in contact zijn gebracht in het eerste afsluitorgaan. Zelfs als de delen van de las niet weer opengaan, kan de totale kwaliteit van de sluiting van de wikkel nadelig worden beïnvloed.

In theorie zou dit probleem op eenvoudige wijze kunnen worden opgelost door de werking van de afsluitorganen zodanig te regelen dat zij nooit tegelijkertijd werken aan de wikkel die wordt gesloten.

In de praktijk is ondervonden dat dit principe niet algemeen kan worden toegepast omdat de relatieve fase van de beweging van de twee afsluitorganen niet vrij kan worden gekozen doch, in het algemeen, afhangt van een aantal fysische parameters van de installatie en, in het bijzonder van de afmetingen van de voorwerpen en de uiteindelijke afmetingen van de vervaardigde verpakkingen.

Er bestaat aldus de wens middelen te verschaffen die de hierboven vermelde problemen op algemene wijze kunnen oplossen doch volledig vrij zijn van de fysische beperkingen van de hierboven beschreven systemen.

Overeenkomstig de onderhavige uitvinding wordt dit doel bereikt door een verpakkingsinrichting met de kenmerken die in de bijgevoegde conclusies zijn weergegeven.

Samengevat kan in de verpakkingsinrichting volgens de uitvinding de afstand tussen de gebieden waarin de twee afsluitorganen in cascade-opstelling werkzaam zijn, dat is de afstand tussen de twee afsluitorganen in voortbewegingsrichting van de voorwerpen, naar keuze en permanent worden gevarieerd.

Opgemerkt wordt dat de term "permanent" zoals wordt gebruikt in de onderhavige beschrijving en in de bijgevoegde conclusies in het bijzonder betrekking heeft op het feit dat, in de inrichting volgens de uitvinding, de afstand tussen de twee in cascade opgestelde afsluitorganen naar keuze kan worden gevarieerd (bijvoorbeeld door het instellen - volgens de eisen die verderop zullen worden uiteengezet - van de totale lengte van de te vormen wikkels) terwijl de ingestelde stand constant wordt gehouden zolang er geen andere instelling plaatsvindt voor het behandelen van voorwerpen met een andere vorm.

Dit onderscheidt de oplossing volgens de onderhavige uitvinding nauwkeurig van de oplossing van het bekende Italiaanse octrooischrift 1.208.4ll en het overeenkomstige Amerikaanse octrooischrift 4.867.673. volgens welke octrooischriften de afstand tussen de twee in cascade opgestelde afdichtorganen - in beperkte mate - periodiek wordt gevarieerd met een frequentie die overeenkomt met de frequentie waarmee de afzonderlijke voorwerpen voortbewegen, zodat het zich stroomafwaarts bevindende af-dichtorgaan de kans krijgt de wikkel "te volgen" tijdens het realiseren van de afdichting en het snijden van de wikkel ter scheiding van de afzonderlijke verpakkingen.

De uitvinding zal nu, zuiver bij wijze van niet beperkend voorbeeld, worden beschreven onder verwijzing naar de bijgevoegde tekeningen, waarin: figuur 1 een verticale dwarsdoorsnede in langsrichting is een deel van een verpakkingsinrichting volgens de uitvinding en, figuur 2 en 3 de werkingseisen van de inrichting van figuur 1 nauwkeurig weergeven.

Figuur 1 komt in hoofdzaak overeen met figuur 3 van de tekeningen die zijn bijgevoegd aan het Italiaanse octrooischrift 1.208.441 en het overeenkomstige Amerikaanse octrooischrift 4.862.673·

De algemene beschrijving van het werkingsprincipe van de verpakkingsinrichting van deze bekende octrooischriften zal daarom hier niet worden herhaald, behalve in zoverre dit noodzakelijk is voor het begrip van de uitvinding.

Nog even wordt herhaald, dat de verpakkingsinrichting, die algemeen wordt aangeduidt met het verwijzingscijfer 1, bestemd is om verpakkingen te vormen van het soort dat tegenwoordig bekend staat als "flow-packs", die elk een voorwerp of groep van voorwerpen (zogenaamde "meervoudige verpakkingen") bevat.

De verpakkingen worden gevormd uit een continue stroom produkten P

die in figuur 1 van rechts naar links voortbeweegt. Volgens algemeen bekende maatstaven, wordt een continue slangvormige wikkel gevormd (door niet nader weergegeven bekende middelen) uit een vel kunststofmateriaal, of metallisch materiaal dat bedekt is met een folie van kunststofmateriaal, dat wordt af gewikkeld van een toevoerstation, dat niet is weergegeven in de tekeningen, terwijl de voorwerpen P met gelijkmatige tussenpozen in de wikkel worden gebracht (waarbij in dit geval ten behoeve van de duidelijkheid enkelstuks verpakkingen worden weergegeven).

De doorlopende slang met de voorwerpen P daarin op regelmatige afstand van elkaar wordt voortbewogen naar een afdichtstation 5 dat in hoofdzaak de functie heeft de slangvormige wikkel in de ruimte tussen twee opeenvolgende voorwerpen P vlak te maken ter vorming van afgedichte gebieden in die ruimte om de afzonderlijke voorwerpen P afdichtend af te scheiden. De wikkel wordt vervolgens onderworpen aan een volgende afdicht- en snijbewerking die leidt tot het scheiden van de verpakkingen.

In het in figuur 1 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld bezit het station 5 twee samenstellen of organen 6 en 7 die roterende bekken bezitten en respectievelijk stroomopwaarts en stroomafwaarts in de richting (van rechts naar links) waarin de voorwerpen P door de inrichting 1 voortbewegen, zijn opgesteld.

Het zich stroomafwaarts bevindende orgaan 7 omvat twee identieke roterende bekken, een bovenste bek 8 en een onderste bek 9· Elke bek omvat in hoofdzaak een as 8a, Sa die door aandrijfmiddelen (niet weergegeven) wordt geroteerd en waarop één of meer werkzame organen, 8b, 9b (twee in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld) zijn gemonteerd, welke organen bijbehorende, niet weergegeven, verhitters dragen.

In deze specifieke uitvoering bezit elke bek 8 en 9 een paar werkzame organen 8b, 9b die diametraal tegenover elkaar zijn aangebracht en waarvan de vrije einden, die hoofdzakelijk zijn afgerond en groeven kunnen bezitten voor het grijpen van de wikkel, snijorganen (messen) 10 dragen die bestemd zijn om met elkaar samen te werken ter versterking van de las die aanvankelijk gevormd is door het zich stroomopwaarts bevindende orgaan 6 (op een wijze zoals in het hiernavolgende zal worden beschreven) en om het lasgebied tussen opvolgende voorwerpen door te snijden ter afscheiding van afzonderlijke verpakkingen.

De assen 8a, 9a zijn op een bekende wijze verbonden met een tandwielme-chanisme, waardoor zij in tegengestelde richtingen roteren. De werkzame organen 8b, 9b voeren aldus cirkelvormige bewegingen in tegengestelde richtingen uit zodat één der actieve organen 8b van de bovenste bek 8 van tijd tot tijd wordt neergelaten om samen te werken met een naar boven bewegend werkzaam orgaan 9b van de onderste bek 9 zodat de wikkel wordt doorgesneden en de twee verpakkingen van elkaar worden gescheiden. De werkzame organen 8b en 9b bezitten voor dit doel messen 10. Wanneer deze met elkaar in contact komen, snijden zij de wikkel door, welke door de verhitters in de bekken zacht gemaakt is.

De functie van het zich stroomopwaarts bevindende orgaan 6 is echter het voorvormen van het lasgebied dat door het zich stroomafwaarts bevindende orgaan 7 wordt doorgesneden. Om het het lasgebied te vormen, wordt het gebied van de slangvormige wikkel tussen twee opvolgende voorwerpen B platgeslagen terwijl de wikkel tegelijkertijd wordt verhit zodat de twee zijden of delen van de wikkel die tegen elkaar worden gedrukt worden dichtgelast.

Het orgaan 6 omvat voor dit doel een bovenste bek 11 en een onderste 12 die elk worden gevormd door een roterende as 11a, 12a waarop respectieve werkzame organen 11b, 12b met afgeronde vrije einden zijn gemonteerd, en die eventueel zijn voorzien van groeven voor het vastgrijpen van de wikkel.

De bovenste bek 11 van het orgaan 6 is hoofdzakelijk hetzelfde als de bekken 8 en 9 van het orgaan 7. met dien verstanden dat de bek 11 (evenals de bek 12) niet is voorzien van de messen 10 die aanwezig zijn op de bekken van het orgaan 7*

De werkzame organen 11b, 12b van de bekken 11 en 12 bezitten tevens verhitters (niet weergegeven) om de delen van de werkzame organen 11b, 12b die bestemd zijn om werkzaam te zijn op de wikkel, tot een temperatuur te verhitten zodat de twee delen van de wikkel die tussen de twee bekken 11 en 12 gegrepen worden tijdens het afdichten, lokaal smelten en dien ten gevolge aaneen lassen.

De onderste bek 12 verschilt van de andere bekken 8, 9. 11 omdat, naast dat deze enigzins grotere werkzame organen 12b bezit, deze tevens een ander aantal werkzame organen bezit, waarbij gekozen is voor drie werkzame organen, die onderling een hoek maken van 120°.

Bovendien zijn de bekken 11 en 12 van het orgaan 6 op het gestel van de inrichting 1 gemonteerd onder tussenplaatsing van een heen- en weer bewegende of zwaaiende ondersteuningsconstructie 13 die bewogen wordt door een krukas- met - groef-koppelmechanisme 14.

Zoals in detail wordt beschreven in het Italiaanse octrooischrift 1.208.421 en het overeenkomstige Amerikaanse octrooischrift 4.862.673 (waarin een vollediger beschrijving wordt gegeven) is de functie van het mechanisme 14, dat via een transmissiestang 30 verbonden is met de onder-steuningsconstructie 13, het veroorzaken van een heen- en weergaande beweging van de constructie 13, en dus het heen- en weer bewegen van de bek 11 ten opzichte van de bek 12, en wel met verschillende snelheden in twee richtingen, waarbij de voorwaartse zwaai (dat is de beweging in de richting waardoor de bovenste bek 11 bewogen wordt naar het snijorgaan 7) sneller is dan de zwaai in de tegengestelde richting.

Dit heen- en weer bewegen maakt het mogelijk dat de bovenste bek 11 het gebied van de slangvormige wikkel tussen twee opvolgende voorwerpen "P*' kan volgen, zodat onder alle omstandigheden deze daarmee voldoende lang contact kan houden zodat de wikkel wordt dichtgelast en op de juiste wijze wordt afgedicht.

Meer in het bijzonder beweegt de constructie 13 bij de oplossing volgens de bekende Italiaanse en Amerikaanse octrooischriften 1.208.441 en 4.862.673 heen- en weer rond een hoofdzakelijk vaste positie die in werkelijkheid wordt bepaald door de rotatieas X12 vein de as 12a van de onderste bek 12.

De bekken 8 en 9 van het zich stroomafwaarts bevindende orgaan 7 zijn eveneens in posities aangebracht die vrijwel vastliggen ten opzichte van het gestel van de inrichting 1, uitgezonderd dat alleen de relatieve posities van de bekken nauwkeurig kunnen worden ingesteld en in beperkte mate relatief scharnieren van de bekken gedurende hun beweging kan plaatsvinden om vastlopen te voorkomen.

Het hoofdkenmerk van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding is echter, dat het afdichtorgaan 7 dat zich stroomafwaarts bevindt (dat is, de bekken 8 en 9 en hun ondersteuningsgestel, dat algemeen wordt aangeduidt met 100) zodanig op de constructie van de inrichting 1 is bevestigd dat dit horizontaal kan bewegen.

Volgens bijvoorbeeld een uitvoering waar momenteel de voorkeur aan wordt gegeven, is het gestel 100 aangebracht op een stel prismatische geleidingen 102 die in langsrichting van de inrichting lopen (in de voortbewegingsrichting van de voorwerpen P en onder de onderste bek).

Er kunnen zich twee geleidingen 102 bij tegenover gelegen zijden van de baan van de voorwerpen P bevinden, of er kan een groter aantal geleidingen zijn.

Het gestel 100 wordt op de geleidingen 102 vastgehouden door klem-middelen, zoals schroeven 104 of zoiets dergelijks, die naar keuze kunnen worden gelost zodat het mogelijk wordt dat het gestel 100 in langsrichting over de geleidingen 102 glijdt zodat de afstand d tussen de twee in cascade opgestelde organen 6 en 7 kan worden gevarieerd.

Als eenmaal de gewenste instelstand bereikt is, kunnen de schroeven 104 opnieuw worden aangedraaid zodat het gestel 100 bedrijfzeker gehouden wordt in een vaste stand op het gestel van de inrichting, hetgeen noodzakelijk is opdat de verpakkingsinrichting op de juiste wijze werkt.

Natuurlijk kan tevens de mogelijkheid worden verschaft dat het zich stroomopwaarts bevindende afdichtorgaan 6, of beiden organen 6 en 7 in langsrichting instelbaar zijn, in plaats van het zich alleen stroomafwaarts bevindende orgaan 7 (zoals is weergegeven in de uitvoering). Vanzelfsprekend zal, indien de positie in langsrichting van een zich stroomopwaarts bevindend orgaan 6 dat heen- en weer kan bewegen, zoals in de weergegeven uitvoering, naar keuze kan worden gevarieerd, diens constructie te gecompliceerd worden, zodat deze keuze gewoonlijk wordt vermeden .

Het feit dat de afstand d tussen de twee organen 6 en 7 kan worden gevarieerd, maakt het mogelijk dat de afstand nauwkeurig wordt ingesteld in relatie met de afmetingen van de te verpakken voorwerpen P.

In het bijzonder is, zoals reeds is aangegeven in de beschrijvings-inleiding, aanvraagster er achter gekomen dat bij nogal lange voorwerpen P, de meest kritieke situatie ontstaat wanneer de afstand d tussen de twee in cascade opgestelde organen 6 en 7 overeenkomt met de totale lengte L van de gerede verpakking, hetgeen betekent (zie figuur 2) de afstand tussen de buitenste eindranden van de twee flappen van de wikkel, of een veelvoud van gehele cijfers van die lengte L. Onder deze omstandigheden zijn de twee organen 6, 7 bijna tegelijkertijd werkzaam op de wikkel, waardoor deze aan grote belastingen wordt onderworpen.

Het feit dat de positie van het zich stroomafwaarts bevindende orgaan 7 kan worden ingesteld (of, meer algemeen, het feit dat de afstand d tussen de twee organen 6, 7 kan worden ingesteld), betekent dat de inrichting kan worden ingesteld zodat veranderingen in de afmeting van de te verpakken voorwerpen P kunnen worden toegelaten, zodat, onder alle omstandigheden, ervoor kan worden gezorgd dat er wordt gewerkt onder omstandigheden zoals bij wijze van voorbeeld wordt weergegeven in figuur 3, waarbij de afstand d niet ongeveer een veelvoud van gehele getallen van de lengte L is.

Als - zoals in de weergegeven uitvoering - een eenheid heen- en weer kan bewegen, hebben de hierboven vermelde overwegingen betreffende de afstand de natuurlijk betrekking op de (constante) gemiddelde waarde van die afstand omdat de heen- en weergaande bewegingen (die onder alle omstandigheden een begrensde amplitude bezitten) zelf geen enkele bijzonder invloed hebben op de uitvoering volgens de uitvinding.

In het bijzonder kan de omstandigheid die bij wijze van voorbeeld wordt weergegeven in figuur 3 in matematische grootheden worden samengevat als

De mogelijkheid dat het zich stroomafwaarts bevindende orgaan 7 in langsrichting kan bewegen wordt bij voorkeur gecombineerd met een overeenkomstige instelbaarheid van de bijbehorende transportorganen zoals bijvoorbeeld de afvoertransporteur 106 waarop de door de verpakkings-inrichting voorgebrachte verpakkingen worden getransporteerd. Dit heeft in het bijzonder zowel betrekking op de eindretourrol 108 van de transporteur bij het afgeefeinde van het orgaan 7 als op de handhaving van een gelijkmatige trek in het bovenpart van de transporteur 106 waarop de verpakte voorwerpen P voortbewegen. Dit wordt verzekerd door de vorming van een lus in de band van de transporteur 106 - bij voorkeur in diens onderste part - tussen twee retourrollen 110, 111, waarvan er tenminste één (bijvoorbeeld de rol 19 in de weergegeven uitvoering) in langsrichting beweegbaar is ten opzichte van het gestel van de inrichting, hoofdzakelijk synchroon met de eindrol 108.

Elk van de rollen 108 tot 111 kan worden gebruikt om de transporteur 106 aan te drijven (alle volgens bekende principen).

De voorgaande opmerkingen betreffende de instelbaarheid betreffen tevens de eenheid die zich bevindt tussen de twee organen 6 en 7 voor het regelen van de beweging van de voorwerpen P.

Met betrekking tot het algemene doel en de functie van de regel-eenheid, wordt opnieuw verwezen naar de beschrijving van het Italiaanse octrooischrift 1.208.411 en het overeenkomstige Amerikaanse octrooischrift 4.362.673» waarnaar hiervoor reeds meer malen is verwezen.

In de getoonde uitvoering wordt de eenheid 26 in hoofdzaak gevormd door twee eenheden 112, 114 die respectievelijk boven en onder de baan waarlangs de voorwerpen P zich voortbewegen zijn geplaatst. Elk van de eenheden wordt op zijn beurt gevormd door een middels een motor aangedreven bandtransporteur met een transportpart die op één lijn staat met het respectieve daar naartoe gekeerde vlak van de wikkel voor de produk-ten.

In het bijzonder heeft de transporteur 114 een bovenste transport- part dat bestemd is om een glijvlak te vormen voor de voorwerpen P, terwijl de transporteur 112 een onderste transportpart bezit dat bestemd is om een begrenzing te vormen om te voorkomen dat de keten van verpakte voorwerpen P tussen de organen 6 en 7 te veel wordt opgetild.

In het algemeen wordt de verticale afstand tussen de werkzame parten, die met hoofdzakelijk dezelfde snelheid bewegen als de voort-bewegingssnelheid van de voorwerpen P, zo gekozen, dat deze enigzins groter is dan de maximaal te verwachten toelaatbare en verticale afmetingen van de te verpakken voorwerpen P.

Dit alles zorgt ervoor dat de voortbewegende voorwerpen op de juiste wijze tussen de twee organen 6 en 7 worden geleid, waarbij het risico wordt vermeden dat zij worden samengedrukt of platgeslagen.

De lengte van de werkzame parten van de transporteurs 114 en 112 dienen bij voorkeur eveneens instelbaar te zijn, zodat variaties in de afstand d tussen de organen 6 en 7 mogelijk zijn.

Dit kan op tenminste twee verschillende manieren worden bereikt.

Volgens een eerste oplossing, wordt een opstelling die hoofdzakelijk overeenkomt met die zoals gebruikt wordt voor de bandtransporteur 106, eveneens gebruikt voor de transporteurs 112 en 114, dat is, het instelbaar maken van de bevestigingspositie van één van de retourrollen waartussen het werkzame part van de transporteur loopt. Echter kan deze opstelling soms te complex zijn, zowel betreffende de te realiseren constructie als ten gevolge van de beperkte ruimte die beschikbaar is tussen de twee organen 6 en 7·

Volgens een andere oplossing, waaraan aanvraagster tegenwoordig de voorkeur geeft, kunnen de transporteurs 112 en 114 worden bevestigd op het gestel 1 onder tussenplaatsing van respectieve ondersteuningsorganen 116 en 118 die losneembaar bevestigd zijn aan het gestel.

De transporteurs 112 en 114 kunnen aldus naar keuze worden verwijderd van het gestel 1 en worden vervangen door hoofdzakelijk overeenkomstige transporteurs met werkzame parten van verschillende lengten. In elk geval kan de juiste trekkracht van het deel van de band dat het transporterende orgaan van de transporteur vormt worden geregeld door een trekkracht aanbrengende hulprol zoals de rol 119 die getoond wordt in samenhang met de bovenste transporteur 112.

Het feit dat de afstand d tussen de twee organen 6 en 7 naar keuze kan worden ingesteld afhankelijk van variaties van de afmetingen van de te verpakken voorwerpen kan, ten minste in een aantal gevallen, de noodzaak veroorzaken de rotatie van de bekken 8, 9. 11 en 12 te wijzigen.

Zoals bekend is, vindt deze rotatie niet plaats bij een gelijkmatige snelheid, doch hoofdzakelijk bij een wisseling van diens omtreksnel-heid zodat de bekken iets sneller roteren tijdens hun beweging langs het hoekdeel van hun baan waarin de respectieve werkzame organen in contact staan met de wikkel.

Deze wisseling van hun rotatiesnelheid wordt door een bekend tand-wielmechanisme op de bekken overgebracht.

De wijze waarop de snelheid wisselt kan op een bijzonder effectieve wijze worden gevarieerd, afhankelijk van veranderingen in de afstand b, en mogelijk met een tijdelijke verandering in de fase van de rotatie van de bekken wanneer is vastgesteld dat één of meer te verpakken voorwerpen afwezig zijn, met behulp van een tandwielmechanisme dat een onderwerp vormt van een octrooiaanvrage van aanvraagster met een overeenkomstige prioriteitsdatum.

De afwezigheid van één of meer voorwerpen ten gevolge van een foutief werken of falen van enig zich stroomopwaarts bevindend station kan volgens algemeen bekende principen stroomopwaarts van het orgaan 6 worden vastgesteld, bijvoorbeeld met behulp van een optische waarnemer.

Natuurlijk kunnen, onder handhaving van het principe van de uitvinding, de constructiedetails en uitvoeringsvormen ten opzichte van de beschreven en getoonde uitvoeringsvorm worden gevarieerd, zonder dat daarbij het wezen van de onderhavige uitvinding wordt verlaten.

Claims (8)

1. Verpakkingsinrichting waarin te verpakken voorwerpen worden gebracht in een slangvormige wikkel die vervolgens wordt afgedicht door twee afdichtorganen die in de algemene voortbewegingsinrichting van de voorwerpen in cascade zijn opgesteld, met het kenmerk, dat de verpakkingsinrichting (1) middelen (102) omvat voor het selectief en permanent variëren van de afstand (d) tussen de twee in cascade opgestelde organen (6, 7)·

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de afdichtorganen (6, 7) van het soort zijn met tegengesteld roterende bekken (8, 9; 11, 12).

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het eerste afdichtorgaan (6) in een hoofdzakelijk vaste stand is aangebracht op de inrichting (1), waarbij de afstand (d) gevarieerd wordt door de beweging van het andere afdichtorgaan (7).

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 1 tot 3. met het kenmerk, dat ten minste één afdichtorgaan (6) bijbehorende heen- en weer bewegende ondersteuningsmiddelen bezit die het in werking zijnde afdichtorgaan in een hoofdzakelijk heen- en weergaande beweging brengt, waarbij de selectieve en permanent variabele afstand (d) is gerefereerd aan het middelpunt van de heen- en weergaande beweging.

5. Inrichting volgens een der conclusies 3 of 4, met het kenmerk, dat het eerste afdichtorgaan (7) en het andere afdichtorgaan (6) respectievelijk stroomopwaarts en stroomafwaarts zijn aangebracht in de voort-bewegingsrichting van de te verpakken voorwerpen.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het ken merk. dat de afstand (d) gevarieerd wordt door het instellen van de positie van ten minste een (7) van de afsluitorganen (6, 7) dat bijbehorende transporteurmiddelen (106, 112, 114) draagt die eveneens naar keuze kunnen worden ingesteld (110, 112) zodat ten minste één afdichtorgaan (7) kan worden ingesteld.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de bijbehorende transporteurmiddelen zijn voorzien van een bandtransporteur (106) met ten minste één retourrol (108, 116) waarvan de positie naar keuze kan worden ingesteld ten opzichte van het gestel (1) van de inrichting zodat de instellingsbeweging van ten minste één afdichtorgaan (7) mogelijk wordt.

8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7* met het kenmerk, dat de transporteurmiddelen ten minste één transporteur (112, ll4) omvatten die is aangebracht op de inrichting (1) op een verkiesbare verwijderbare wijze zodat ten minste één transporteur (112, 114) kan worden vervangen door een overeenkomstige transporteur met andere afmetingen.