NL9101188A - Informatie-optekeninrichting. - Google Patents

Description

N.V. Philips’ Gloeilampenfabrieken te Eindhoven Informatie-optekeninrichting.

De uitvinding betreft een inrichting voor het optekenen van een reeks informatiesignalen op een registratiedrager, welke inrichting is voorzien van een ingang voor het ontvangen van op te tekenen informatiesignalen, van optekenmiddelen voor het op de registratiedrager optekenen van ontvangen informatiesignalen.

Een inrichting volgens de aanhef is bekend uit EP-A-0 390 288. Aldaar wordt een inrichting beschreven voor het optekenen van informatiesignalen in de vorm van zogeheten Compact Disc-tracks op een registratiedrager van een niet overschrijfbare soort. Vanwege het feit dat de registratiedrager niet overschrijfbaar is, is het van belang dat vrijwel meteen na het einde van het ontvangen informatiesignaal de optekening wordt beëindigd, opdat voorkomen wordt dat in grote delen van de registratiedrager niet-nuttige informatie wordt opgetekend.

Dit vergt echter veel aandacht van de gebruiker tijdens de optekening van informatie, waarbij het einde niet duidelijk vastligt, zoals bijvoorbeeld bij muziekreprodukties. Een soortgelijk probleem dat zich voordoet bij het opstarten van de optekening is dat de bepaling van het tijdstip waarop de muziekreproduktie begint eveneens veel aandacht van de gebruiker vergt.

De uitvinding stelt zich ten doel om middelen te verschaffen, waarmee aan de hiervoor genoemde bezwaren tegemoet gekomen kan worden.

Volgens een eerste aspect van de uitvinding is een inrichting volgens de aanhef, gekenmerkt doordat de inrichting is voorzien van een signaalaanwezigheidsdetektor voor het detekteren van de aanwezigheid van op te tekenen informatiesignalen op basis van op de ingang ontvangen informatie, van middelen voor het bewerkstelligen van een beëindiging van de optekening als gedurende ten minste een voorafbepaald tijdsinterval de aanwezigheid van de genoemde informatie niet is gedetekteerd.

Volgens een tweede aspect van de uitvinding is een inrichting volgens de aanhef gekenmerkt, doordat de signaalaanwezigheidsdetektor een signaalniveaudetektor omvat voor het detekteren of het signaal niveau op de ingang van de inrichting beneden een bepaalde drempelwaarde is gelegen.

De aanwezigheid van een informatiesignaal kan worden vastgesteld met behulp van een signaalniveaudetektor. Toepassing van een dergelijke signaalniveaudetektor verdient vooral de voorkeur indien de informatiesignalen in analoge vorm worden aangeboden.

Indien de inrichting is ingericht voor het optekenen van additionele informatie (Zoals bij voorbeeld het zogeheten tracknummer, de index en de relatieve tijdcode bij Compact Disc-signalen), welke gerelateerd is aan het volgnummer van de reeks opgetekende informatiesignalen kan de signaalniveaudetektor tevens worden gebruikt ten behoeve van de aanpassing van de additionele informatie zonder tussenkomst van de gebruiker.

Een uitvoeringsvorm van de inrichting waarin dit is gerealiseerd wordt gekenmerkt, doordat de inrichting is voorzien van middelen voor het bewerkstelligen van een optekening van additionele informatie op de registratiedrager, en van middelen voor het aanpassen van de additionele informatie in reactie op een detectie het signaalniveau ten minste gedurende een voorafbepaald tweede tijdsinterval beneden de drempelwaarde is gebleven, welk tweede tijdsinterval korter is dan het eerstgenoemde voorafbepaalde tijdsinterval.

Bij een toevoer van een digitaal signaal kan weliswaar ook een signaalniveaudetektor toegepast worden voor de detektie van de aanwezigheid van een informatiesignaal, maar het is relatief complex om uit het aangeboden digitale informatiesignaal het signaalniveau af te leiden.

Indien de aangeboden digitale signalen subcode signalen omvatten verdient het de voorkeur om op basis van het subcode signaal vast te stellen of een informatiesignaal wordt aangeboden. Een uitvoeringsvorm waarbij dit is gerealiseerd wordt gekenmerkt, doordat de inrichting is ingericht voor het via de ingang ontvangen van digitale informatiesignalen, welke hoofdinformatie en subcode informatie omvatten, welke subcodeinformatie aangeeft of de bijbehorende hoofdinformatie geldig is, waarbij de signaalaanwezigheidsdetektor een subcode-detektor omvat voor het detekteren van de aanwezigheid van geldige hoofdinformatie op basis van de gedetekteerde subcodeinformatie. Een verdere uitvoeringsvorm wordt gekenmerkt doordat, de signaalaanwezigheidsdetektor is ingericht voor het detecteren van foutief ontvangen subcodeinformatie op basis van aan de subcodeinformatie toegevoegde redundante informatie. Bij deze uitvoeringsvorm wordt voordelig gebruik gemaakt van het feit dat de foutendetector voor het detecteren van foutief ontvangen subcode-informatie tevens door een langdurige foutmelding aangeeft dat geen informatie ontvangen wordt.

Automatische aanpassing van de eerder genoemde additionele informatie die gerelateerd is aan het volgnummer van het opgetekende informatiesignaal, kan worden verkregen op basis van een detektie van een verandering van in de subcode (van het ontvangen signaal) die het volgnummer aangeeft van het informatie signaal in de informatiesignaalbron die het op te teken signaal aan de optekeninrichting levert.

Verdere uitvoeringsvormen alsmede de voordelen hiervan worden hierna in detail beschreven onder verwijzing naar de figuren 1 tot en met 7, waarin figuren 1, 5 en 7 uitvoeringsvormen tonen van optekeninrichtingen volgens de uitvinding.

figuur 2 in detail een schakeling toont welke in de uitvoeringsvorm van figuur 1 is toegepast, figuren 3 en 6 stroomdiagrammen tonen van uitvoeringsvormen van besturingsprogramma’s, en figuur 4 een aantal signalen toont welke voorkomen in de optekeninrichting van figuur 1.

Figuur 1 toont een eerste uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding. Hierin is met verwijzingscijfer 1 een registratiedrager aangeduid van een beschrijfbare soort. Een dergelijke registratiedrager kan bestaan uit een schijfvormige of bandvormige registratiedrager van een optische, een magneto-optische of een magnetische soort.

De inrichting omvat een tweetal ingangen 3 en 4 voor ontvangen van een analoog signaal, in deze uitvoeringsvorm een stereo audiosignaal, waarvan de beide deelsignalen zijn aangeduid met de letters R en L. De inrichting omvat verder optekenmiddelen voor het in gedigitaliseerde vorm optekenen van de reeks op de ingangen 3 en 4 ontvangen signalen R en L. In de getoonde uitvoeringsvorm van de optekeninrichting omvatten de optekenmiddelen een analoog-digitaal omvormer 5, een signaal bewerkingsschakeling en een schrijfkop 2. De analoog-digitaal omvormer 5 is gekoppeld met de ingangen 3 en 4 voor het digitaliseren van de via deze ingangen ontvangen analoge signalen R en L. De gedigitaliseerde signalen worden aan de signaalbewerkingsschakeling 6 toegevoerd. De signaalbewerkingsschakeling is van een gebruikelijke soort die de gedigitaliseerde signalen omzet in een geschikt stuursignaal voor de schrijfkop 2. De registratiedrager 1 wordt langs de schrijfkop 2 voortbewogen, opdat een aftasting van de registratiedrager wordt verkregen.

De schrijfkop 2 brengt daarbij in reactie op het door de signaalbewerkingschakeling 6 afgegeven stuursignaal een informatiepatroon aan op de registratiedrager 1 dat de analoge signalen R en L representeert.

De inrichting is verder voorzien van een detektie-eenheid 7 voor het vaststellen van de aanwezigheid van een analoog signaal op de ingangen 3 en 4. In deze uitvoeringsvorm omvat de detektie-eenheid 7 een tweetal signaalniveaudetektoren 20 en 21 welke gekoppeld zijn met de ingangen 3 en 4 voor ontvangst van de analoge signalen. De signaalniveaudetektoren 20 en 21 zijn van een gebruikelijke soort die een logisch 1-signaal afgeven indien de omhullende van het ontvangen analoge signaal een voorafbepaalde drempelwaarde Vref overschrijdt. De detektie-eenheid 7 is gekoppeld met een schakeling 8 voor het op basis van de door de signaalniveaudetektoren af gegeven logische signalen ND1 en ND2 vaststellen of het signaalniveau van de beide analoge signalen op de ingangen 3 en 4 gedurende een tijdsinterval met een voorafbepaalde lengte T2, bij voorbeeld 30 seconden, beneden de drempelwaarde Vref blijft. Voor dit doel kan de schakeling 8 zijn voorzien van een OF-poort 22 (zie figuur 2) voor het ontvangen van de door de signaalniveaudetektoren 20 en 21 afgegeven logische signalen ND1 en ND2 en een herstartbare monostabiele multivibrator 23. De monostabiele multivibrator 23 geeft een logisch 1-signaal NT2 af, indien na een 1-0 overgang van het uitgangssignaal O van de OF-poort 22 dit uitgangssignaal gedurende het tijdsinterval ter lengte van T2 de logische 0-waarde blijft behouden. Het door de multivibrator 23 afgegeven signaal NT2 wordt toegevoerd aan een besturingsschakeling 9 van een gebruikelijke soort voor het besturen van de optekening en die is ingericht voor het bewerkstelligen van een beëindiging van de optekening in reactie op het door de multivibrator 23 afgegeven logische 1-signaal NT2.

Bij de in figuur 1 getoonde inrichting zal dus in het geval dat gedurende een tijdsinterval ter lengt van T2 beide analoge signalen aan de ingangen 3 en 4 beneden de drempelwaarde Vref blijven de optekening automatisch stoppen. De waarde van Vref wordt zeer laag gekozen, bij voorbeeld een waarde die overeenkomt met een signaal niveau van -60 dB. Indien de signaalniveaus op de ingangen 3 en 4 gedurende het relatief lange tijdsinterval ter lengte van T2 beneden deze waarde blijft mag worden verondersteld dat de ontvangen signalen R en L geen informatie meer omvatten. Door het stoppen van de optekening wordt dan voorkomen dat op de registratiedrager informatiepatronen worden aangebracht die geen nuttige informatie vertegenwoordigen. Dit is vooral van belang in het geval dat de registratiedrager van een niet overschrijfbare soort is, omdat het daarbij niet mogelijk is om het informatiepatroon dat geen nuttige informatie vertegenwoordigt te vervangen. Bij de inrichting volgens de uitvinding wordt dan ook de verspilling van beschikbare opslagcapaciteit beperkt.

Indien de opteken inrichting is ingericht voor het opteken van additionele informatie die gerelateerd aan het aantal reeds opgetekende informatiesignalen, dan kunnen de signaalniveaudetektoren verder nog gebruikt worden voor het detekteren van een pauze tussen twee aangeboden analoge informatiesignalen. Deze detektie kan worden gebruikt voor het aanpassen van de additionele informatie.

De besturingsschakeling 9 in figuur 1 is ingericht om op een gebruikelijke wijze de additionele informatie te genereren en deze via een signaalbus 10 toe toevoeren aan de signaalbewerkingsschakeling 6. De additionele informatie kan bestaan uit de zogeheten subcode signalen die bij de optekening van Compact Disc-signalen tezamen met de informatiesignalen wordt opgetekend. Deze subcode signalen omvatten een zogeheten tracknummer TNO dat het volgnummer van het opgetekende informatiesignaal, ook wel track genoemd, aangeeft. Bovendien bevat het subcode signaal een index en een relatieve tijdcode, verderop ook wel aangeduid als REL TIM, die de tijd aangeeft ten opzichte van het begin van de track. Bij elke nieuw op te tekenen track wordt het tracknummer TNO met een verhoogt en wordt de relatieve tijd weer op nul gezet en de index aangepast. Het aanmaken van een nieuwe track, dat wil zeggen het aanpassen van het tracknummer en index en het opnieuw op nul zetten van de relatieve tijd, kan worden uitgevoerd in reactie op een door de gebruiker ingevoerd commando. Voor het invoeren van een dergelijke commando kan de optekeninrichting zijn voorzien van een daarvoor bestemde toets 11 op een met de besturingsschakeling 9 gekoppeld bedieningspaneel 12. Het aanmaken kan ook automatisch geschieden in reactie op een detectie van een pauze tussen twee opeenvolgende op te tekenen analoge signalen door te detekteren of het signaalniveau op de beide ingangen 3 en 4 gedurende een tijdsinterval met een voorafbepaalde lengte T3 niet boven de drempelwaarde Vref komt. Voor dit doel is de detektie-eenheid 7 voorzien van een tweede herstartbare monostabiele multivibrator 24, welke een logisch 1-signaal NT3 afgeeft, indien na een 1-0 overgang van het uitgangssignaal van de OF-poort 22 dit uitgangssignaal gedurende het tijdsinterval ter lengte van T3 de logische 0-waarde blijft behouden. Het logische uitgangssignaal NT3 van de multivibrator 24 wordt toegevoerd aan de besturingsschakeling 9, welke in reactie op de logische 1-waarde een nieuwe track aanmaakt. De besturingsschakeling kan van een programmeerbare soort zijn die is geladen met een geschikt besturingsprogramma voor het aanpassen de additionele informatie die vervolgens via de bus 10 ter optekening aan de signaalbewerkingsschakeling 6 wordt aangeboden. Alhoewel niet noodzakelijk verdient het de voorkeur om het aanmaken van een nieuwe track uit te stellen totdat het signaalniveau op een van beide ingangen 3 of 4 weer boven de drempelwaarde Vref is gekomen. Dit heeft het voordeel, dat in het geval dat vóór het verstrijken van T2 het signaal niet boven de drempelwaarde Vref is gekomen en dus de optekening automatisch wordt beëindigd, wordt voorkomen dat een track wordt aangemaakt die geen nuttige informatie bevat. Het vaststellen of een van de signalen weer boven de drempelwaarde is gekomen kan geschieden op basis van het uitgangssignaal van de OF-poort 22, of op basis van het uitgangssignaal van de multivibrator 24.

Figuur 3 toont een stroomdiagram van een mogelijke uitvoeringsvorm van een programma voor het aanpassen van de additionele informatie. Dit programma wordt in reactie op een 0-1 overgang van het uitgangssignaal van de multivibrator 24 aangeroepen, bij voorbeeld door middel van bekende programma-onderbrekingstechnieken (Eng:programm interrupt). Het programma kan een wachtlus SI omvatten, waarin gewacht wordt totdat het uitgangssignaal NT3 van de multivibrator 24 weer de logische 0-waarde aanneemt. De wachtlus SI wordt gevolgd door een stap S2, waarin het tracknummer TNO met één wordt verhoogd. Daarna wordt in stap S3 het beginadres van de nieuw aan te maken track in een geheugen van de besturingseenheid opgeslagen. Deze informatie wordt gebruikt voor het samen stellen van een inhoudstabel, zoals bij voorbeeld in detail is beschreven in EP-A 0.390.268, welke octrooiaanvrage hierbij door verwijzing wordt geacht te zijn opgenomen in de beschrijving. Stap S3 wordt gevolg door stap S4 waarin de relatieve tijd, die in de subcode wordt opgenomen, weer op nul gesteld wordt.

In de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm zijn de detectie-eenheid 7 en de schakeling 8 als afzonderlijke "hardware"-schakelingen uitgevoerd. Het spreekt echter voor zich dat de door de eenheid 7 en schakeling 8 uitgevoerde funkties softwarematig gerealiseerd kunnen worden. In dat geval kan een analoog digitaal omzetter gebruikt worden om de signalen R en L te digitaliseren. De besturingseenheid kan dan met behulp van een geschikt programma de gewenste detectiefunkties uit voeren op basis van de ontvangen gedigitaliseerde waarden van de signalen R en L.

In de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm zijn de ontvangen signalen stereo audio signalen. Het spreekt voor zich dat de uitvinding eveneens toepasbaar is voor mono audio signalen. In dat geval kan de beslissing voor het beëindigen van de optekening genomen worden op basis van één ingangssignaal in plaats van twee. Verder wordt opgemerkt dat het voordelig is om de optekeninrichting te voorzien van zowel een feature voor een automatische beëindiging van de optekening als ook feature voor een automatische aanmaking van een nieuwe track, omdat bij toepassing van het ene feature de realisatie van het andere feature vrijwel geen extra hardware vergt, omdat een gemeenschappelijk gebruik gemaakt kan worden van de signaalniveaudetektoren. Echter elk van de beide features kan los van de ander toegepast worden.

Ter illustratie zijn in figuur 4 de uitvoeringsvorm van figuur 1 en 2 voorkomende signalen R, L, ND1, ND2, O, NT2 en NT3 getoond als functie van de tijd t. Behalve de signalen R en L is in figuur 4 eveneens de omhullende van deze signalen weergegeven. Deze omhullende zijn aangeduid met RO en LO. Verder is in figuur 4 het verloop van het tracknummer en de relatieve tijdcodes REL ΊΤΜ aangegeven. De omhullende RO en LO, en daarmee dus de signaalniveaus van de signalen R en L, vertonen op tijdstip tl een doorsnijding van het referentieniveau Vref. Voor het verstrijken van het tijdsinterval ter lengte T3 komt het signaalniveau van beide signalen R en L weer boven het referentieniveau Vref, zodat geen 0-1 overgang in het signaal NT3 wordt gegenereerd. Dergelijke kortstondige verminderingen van de signaalniveaus, welke in audio-signalen regelmatig voorkomen hebben dan ook geen aanpassing van het tracknummer TNO en relatieve tijdcode REL TIM tot gevolg. Op het tijdstip t2 doorsnijdt het signaal R wederom het niveau R en korte tijd later doorsnijdt het Signaal L op het tijdstip t3 het niveau Vref, hetgeen resulteert in een 1-0 overgang van het uitgangssignaal O van de OF-poort 22. Na het verstrijken van het tijdsinterval ter lengte van T3 verandert op tijdstip t3 het de logische waarde van het signaal NT3 van 0 naar 1. Hierdoor wordt het besturingsprogramma in de besturingsschakeling 9 aangeroepen, waarbij vervolgens gewacht wordt totdat de logische waarde van NT3 weer 0 wordt. Zodra het signaal NT3 de waarde 0 weer aanneemt (tijdstip t4), wordt het tracknummer TNO verhoogd van n naar n+1, en wordt de absolute tijdcode REL TIM weer op nul gesteld. Op de tijdstippen t5 en t6 wordt slechts een van de beide signalen R of L kleiner dan de waarde Vref. Dergelijke kortstondige verminderingen van het signaalniveau, welke in audio-signalen regelmatig voorkomen hebben geen aanpassing van het tracknummer TNO en relatieve tijdcode REL ΊΊΜ tot gevolg.

Op het tijdstip tl zijn de signaalniveaus van de beide signalen R en L beneden het niveau Vref gekomen en de signaal niveaus blijven gedurende een langere tijd, die langer is dat het tijdsinterval T2, beneden dit niveau, hetgeen een indicatie is dat geen nieuwe informatiesignalen meer ter optekening worden aangeboden, en de optekening dus gestopt kan worden. Het uitgangssignaal O vertoont op tijdstip tl een ΙΟ overgang. Na het verstrijken van het tijdsinterval T3 verandert de signaalwaarde van het signaal NT3 van 0 naar 1. Dit heeft echter geen gevolg voor de aanpassing van het tracknummer TNO en de relatieve tijdcodes REL TIM, omdat het signaalniveau van beide signalen R en L niet meer boven het niveau Vref komen voordat een tijdsinterval T2 is verstreken. Na het verstrijken van het tijdsinterval T2 neemt het signaal NT2 de logische waarde 1 aan en wordt door de besturingsschakeling 9 onder uitvoering van een geschikt besturingsprogramma de optekening gestopt.

Figuur 5 toont een andere uitvoeringsvorm van de optekeninrichting, welke geschikt is voor het optekenen van informatie welke in gedigitaliseerde vorm wordt ontvangen. In deze figuur zijn de elementen welke overeenkomen met de elementen van de in figuur 1 getoonde uitvoeringsvorm met dezelfde verwijzingscijfers aangeduid. De uitvoeringsvorm van figuur 5 is voorzien van een digitale ingang, die gekoppeld is met de ingang van een zogeheten digitale audio-interfaceschakeling 51 voor het ontvangen van digitale audio-informatie welke overeenkomstig de digitale audio-interface standaard, zoals beschreven in de IEC958-standaard, is verstuurd. De digitale interface-schakeling 51 kan bijvoorbeeld bestaan uit een geïntegreerde schakeling welke onder het typenummer CX23053 bekend is.

Bij de overdracht, conform de digitale audio standaard, van informatie welke is uitgelezen van een Compact Disc wordt de subcode informatie, inclusief het zogeheten tracknummer, die tegelijk met de uitgelezen digitale audio informatie eveneens overdragen. De digitale audio interfaceschakeling geeft de ontvangen digitale audio-informatie af aan de signaalbewerkingschakeling 6, terwijl de ontvangen subcode-informatie wordt afgegeven aan een besturingsschakeling 9a, welke grote overeenkomsten vertoont met de besturingsschakeling van de in figuur 1 getoonde uitvoeringsvorm, maar waarbij de voorzieningen voor het initiëren van de aanmaak van een nieuwe track en voor het initiëren van het stoppen van de optekening verschillen. De besturingsschakeling 9a leidt op basis van de door de schakeling 51 afgegeven subcode af of een nieuwe track moet worden aangemaakt of dat de optekening moet gestopt. Hiertoe kan de besturingsschakeling zijn voorzien van een geschikte "hardware"-schakeling. Indien de besturingsschakeling van een programmeerbare soort is, kan deze geladen zijn met een geschikt besturingsprogramma.

Figuur 6 toont een stroomdiagram van een dergelijk besturingsprogramma. Het programma omvat een stap S60, waarin getest wordt of er op tekenen informatie op de ingang aanwezig is. Dit kan geschieden door te testen op de zogeheten "validity flag" die wordt omvat door de subcode van ontvangen informatie die volgens de genoemde digitale audio standaard is geformatteerd. Deze "validity flag" geeft aan of de ontvangen informatie als geldig te beschouwen is. Indien de ontvangen digitale audio informatie afkomstig is van een Compact Disc-speler dan wordt het de inhoud van het zogeheten subcode Q kanaal mee overgedragen. Het subcode Q kanaal bevat de gegevens zoal relatieve tijd, tracknummer en index. Bovendien bevat het subcode Q kanaal redundante informatie ten behoeve van foutendetectie. Bij toepassing van een foutendetector, welke bij voorkeur in de schakeling 51 is opgenomen, geeft een uitgangssignaal van deze detector aan of de inhoud van het overgedragen subcode Q kanaal foutvrij is ontvangen. Indien er geen informatie wordt overgedragen geeft de foutendetector aan dat er geen foutvrije subcode is ontvangen, zodat het uitgangssignaal van de foutendetector gebruikt kan worden voor de detectie van de aanwezigheid van op te tekenen informatie. Indien nu bij de uitvoering van stap S60, op basis van het uitgangssignaal van de foutendetector, wordt vastgesteld dat er op te tekenen informatie aanwezig is, wordt bij de uitvoering van stap S61 de subcode informatie, welke op de uitgangen van de schakeling 51 aanwezig is, ingelezen en wordt bovendien een timer, bijvoorbeeld een software-timer op nul gesteld. Vervolgens wordt stap S62 uitgevoerd, waarin getest wordt of het tracknummer in de nieuw ingelezen subcode verschilt van de het tracknummer in de vorige ingelezen subcode. Zo, nee dan wordt het programma vervolgd met stap S60. Als echter blijkt dat het tracknummer is veranderd, dan betekent dit dat sinds de voorlaatste inlezing van de subcode er een tracknummerovergang in het ontvangen digitale audiosignaal heeft plaatsgevonden, en een nieuwe track kan worden aangemaakt in de optekeninrichting. Deze aanmaak geschiedt tijdens de uitvoering van stap S64. Deze stap omvat de stappen S2, S3 en S4, zoals beschreven onder verwijzing naar figuur 3. Na de uitvoering van stap S64 wordt stap S60 weer uitgevoerd.

Indien bij de uitvoering van stap S60 is gebleken dat geen geldige informatie wordt ontvangen op de ingang, dan wordt stap S65 uitgevoerd. Bij de uitvoering van deze stap wordt getest of de door de timer aangegeven verstreken tijd een waarde Tl, bij voorbeeld 6 seconden, overschrijdt. Zo, nee dan wordt verder gegaan met stap S60. Zo, ja dan wordt aangenomen dat geen digitale audio-informatie meer wordt aangeboden, en wordt stap S66 uitgevoerd. Bij de uitvoering van stap S66 wordt op gebruikelijke wijze de optekening onder besturing van de besturingsschakeling 9a gestopt.

In het hiervoor beschreven besturingsprogramma wordt bij het aanmaken van een nieuwe track tijdens de uitvoering van stap S64 de relatieve tijd direct bij de ophoging van het tracknummer op nul gesteld.

Is de ontvangen digitale audio-informatie afkomstig van een Compact Disc-speler dan kan het voorkomen dat de eigenlijke audio-informatie wordt voorafgegaan door een pauze-interval. In dat geval kan een andere wijze van het aanmaken van een track de voorkeur hebben, hetgeen hierna nader zal worden uitgelegd. Bij signalen die volgens de Compact Disc audio-standaard zijn samengesteld kan de verandering van het tracknummer samenvallen met het begin van een pauze-interval. In het pauze-interval is de in de subcode opgenomen index gelijk aan nul en neemt de relatieve tijd af naar nul. Het tijdstip waarop de relatieve tijd nul wordt valt samen met het einde van het pauze-interval. De optekening van het pauze-interval kan als volgt worden bereikt: Na een verandering van het tracknummer in de ontvangen subcode wordt gedetekteerd of de index gelijk aan nul is. Zo, ja dan wordt de relatieve tijd uit de ontvangen subcode overgenomen en wordt deze gebruikt als beginwaarde van de relatieve tijd van de opgetekende subcode. Vervolgens wordt een steeds afnemende relatieve tijd opgetekend te zamen met een index gelijk aan nul. Op het moment dat de relatieve tijd van de op te tekenen subcode tot nul is afgenomen, wordt de op te tekenen index aangepast en een in tijd toenemende relatieve tijd opgetekend.

Indien bij de tracnummerverandering de index in de ontvangen subcode ongelijk aan nul is, wordt de relatieve tijd direct na een detektie an een verandering van het tracknummer in de subcode op nul gezet. Aldus wordt een optekening verkregen die altijd voldoet aan de door de Compact Disc-standaard voorgeschreven eisen. Dit in tegenstelling tot een optekening waarin de opgetekende relatieve tijd wordt overgenomen uit de ontvangen subcode. In het laatst genoemde geval kunnen er sprongen in de relatieve tijd in het opgetekende signaal ontstaan, indien de ontvangen relatieve tijd een sprong vertoont, bijvoorbeeld als gevolg van sprongen naar andere spoorgedeelten in de afspeelinrichting die de digitale audio-informatie levert.

Figuur 7 toont een uitvoeringsvorm van de optekeninrichting volgens de uitvinding, welke geschikt is voor de optekening van audio informatie, welke in analoge vorm of digitale vorm wordt aangeboden. In deze figuur zijn de elementen die overeenkomen met de elementen welke getoond zijn in de figuren 1 en 5 met dezelfde verwijzingscijfers weergegeven. De in figuur 7 getoonde uitvoeringsvorm is voorzien van een bedieningspaneel 12a, welke is voorzien van een selectietoets, waarmee een keuze gemaakt kan worden tussen het gebruik van de analoge ingangen 3 en 4 en de digitale ingang 50. Het bedieningspaneel is ingericht om in reactie op het bedienen van de selectietoets, een met de gemaakte keuze overeenkomend besturingssignaal toe te voeren aan een besturingsschakeling 9b, welke alle voorzieningen omvat van de eerder beschreven besturingsschakelingen 9 en 9a, maar die verder nog is voorzien van een besturingsprogramma dat uit het besturingssignaal dat van het bedieningspaneel 12a is ontvangen een besturingssignaal afleidt voor een tweetal multiplexschakelingen 70 en 71. De multiplexschakelingen 70 en 71 hebben ingangen welke gekoppeld zijn met de uitgangen van de analoog-digitaal omvormer 5 en de digitale audio-interfaceschakeling 31 voor ontvangst van de hierdoor afgegeven digitale audio-signalen. De multiplexschakelingen zijn voorzien van uitgangen welke gekoppeld zijn met de ingangen van de signaalbewerkingsschakeling 6. De multiplexschakelingen 70 en 71 zijn van een gebruikelijke soort die afhankelijk van het ontvangen besturingssignaal een van de beide signalen op de ingangen doorgeeft aan zijn uitgang.

De uitvoeringsvorm van figuur 7 heeft het voordeel dat deze zowel geschikt is voor de optekening van in analoge vorm aangeboden audio-informatie als ook voor de optekening van digitale audio-informatie waarbij overeenkomstig een digitale audio interface format gedigitaliseerde audio-informatie alsook subcode-informatie wordt overgedragen. Het automatisch stoppen en het automatisch aanmaken van een nieuwe track is daarbij optimaal aangepast aan de vorm waarin de op te tekenen informatie wordt aangeboden. In de hiervoor beschreven uitvoeringsvormen wordt op basis van informatie op de uitgang vastgesteld of de optekening beëindigd moet worden. Indien deze informatie aangeeft dat er gedurende een voorafbepaald tijdsinterval geen informatie meer wordt aangeboden, dan wordt de optekening automatisch beëindigd. Dezelfde informatie kan echter eveneens worden gebruikt voor het automatisch starten van een optekening. In dat geval wordt getest op een overgang van een toestand waarin geen op te tekenen informatie aanwezig is op de ingang naar een toestand waarin wel op te tekenen informatie aanwezig is. Daarbij is het wenselijk dat de optekening vrijwel direct begint na het beschikbaar komen van de informatie. Het feature van het automatisch stoppen kan los van de features voor het automatisch aanmaken van een track en het automatisch stoppen van de optekening worden gerealiseerd. Het combineren van deze 3 features in hetzelfde apparaat is echter aantrekkelijk omdat alle drie de features voor een groot gedeelte gebruik maken van dezelfde funkties.

Tenslotte wordt opgemerkt dat de uitvinding niet beperkt is to optekening van audio-signalen, de uitvinding kan eveneens toegepast worden voor andere signalen zoals videosignalen.

Claims (12)

1. Inrichting voor het optekenen van een reeks informatiesignalen op een registratiedrager, welke inrichting is voorzien van een ingang voor het ontvangen van op te tekenen informatiesignalen, van optekenmiddelen voor het op de registratiedrager optekenen van ontvangen informatiesignalen, met het kenmerk dat de inrichting is voorzien van een signaalaanwezigheidsdetektor voor het detekteren van de aanwezigheid van op te tekenen informatiesignalen op basis van op de ingang ontvangen informatie, van middelen voor het bewerkstelligen van een beëindiging van de optekening als gedurende ten minste een voorafbepaald tijdsinterval de aanwezigheid van de genoemde informatie niet is gedetekteerd.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de signaalaanwezigheidsdetektor een signaalniveaudetektor omvat voor het detekteren of het signaal niveau op de ingang van de inrichting beneden een bepaalde drempelwaarde is gelegen.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de inrichting is voorzien van middelen voor het bewerkstelligen van een optekening van additionele informatie op de registratiedrager, en van middelen voor het aanpassen van de additionele informatie in reactie op een detectie het signaalniveau ten minste gedurende een voorafbepaald tweede tijdsinterval beneden de drempelwaarde is gebleven, welk tweede tijdsinterval korter is dan het eerstgenoemde voorafbepaalde tijdsinterval.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk dat de inrichting is voorzien van middelen voor het uitstellen van de aanpassing van de additionele informatie totdat het ingangssignaal niveau weer boven de drempelwaarde is gekomen.

5. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk dat de middelen voor het bewerkstelligen van de optekening van additionele informatie is ingericht voor het tezamen met de informatiesignalen optekenen van subcode informatie.

6. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de inrichting is ingericht voor het via de ingang ontvangen van digitale informatiesignalen, welke hoofdinformatie en subcode informatie omvatten, welke subcodeinformatie aangeeft of de bijbehorende hoofdinformatie geldig is, waarbij de signaalaanwezigheidsdetektor een subcode-detektor omvat voor het detekteren van de aanwezigheid van geldige hoofdinformatie op basis van de gedetekteerde subcodeinformatie.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk dat de signaalaanwezigheidsdetektor is ingericht voor het detecteren van foutief ontvangen subcodeinformatie op basis van aan de subcodeinformatie toegevoegde redundante informatie.

8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk dat de inrichting voorzien is van middelen voor het detekteren van een verandering in de subcodeinformatie die aangeeft dat het volgnummer van het ontvangen digitale informatiesignaal in de reeks ontvangen signalen is veranderd, van middelen voor het bewerkstelligen van een optekening van additionele informatie op de registratiedrager,en van middelen voor het aanpassen van de additioneel informatie in reactie op een detectie van een verandering van het genoemde volgnummer.

9. Inrichting voor het optekenen van een reeks informatiesignalen op een registratiedrager, welke inrichting is voorzien van een ingang voor het ontvangen van op te tekenen informatiesignalen, van optekenmiddelen voor het op de registratiedrager optekenen van ontvangen informatiesignalen, met het kenmerk dat de inrichting is voorzien van een signaalaanwezigheidsdetektor voor het detekteren van de aanwezigheid van op te tekenen informatiesignalen op basis van op de ingang ontvangen informatie, van middelen voor het bewerkstelligen van een start van de optekening als de aanwezigheid van de genoemde informatie wordt gedetekteerd.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk dat de signaalaanwezigheidsdetektor een signaalniveaudetektor omvat voor het detekteren of het signaal niveau op de ingang van de inrichting beneden een bepaalde drempelwaarde is gelegen.

11. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk dat de inrichting is ingericht voor het via de ingang ontvangen van digitale informatiesignalen, welke hoofdinformatie en subcode informatie omvatten, welke subcodeinformatie aangeeft of de bijbehorende hoofdinformatie geldig is, waarbij de signaalaanwezigheidsdetektor een subcode-detektor omvat voor hst detekteren van de aanwezigheid van geldige hoofdinformatie op basis van de gedetekteerde subcodeinformatie.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk dat de signaalaanwezigheidsdetektor is ingericht voor het detecteren van foutief ontvangen subcodeinformatie op basis van aan de subcodeinformatie toegevoegde redundante informatie.