NL9002287A - Werkwijze en inrichting voor het scheiden van hart, longen en lever van het ingewandenpakket van een vogel. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Werkwijze en inrichting voor het scheiden van hart, longen en lever van het ingewandenpakket van een vogel.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze volgens de aanhef van conclusie 1. Tevens betreft de uitvinding een inrichting bestemd voor het uitvoeren van deze werkwijze volgens conclusie 2.

Een dergelijke werkwijze en een dergelijke inrichting zijn bekend uit het Amerikaanse octroorschrift nr. 4.951.352. In de bekende inrichting wordt een gedeelte van het ingewandenpakket, welk gedeelte het hart, de longen, de lever en de gal omvat en verbonden is met het karkas van een met een transportinrichting voortbewogen geslachte vogel, met behulp van een tweede transportinrichting in hoofdzaak parallel aan de baan van de transportinrichting voortbewogen. Hierbij zorgen hart/longgeleidingsmiddelen en scheidingsmiddelen ervoor, dat in een eerste stadium van de door de inrichting uitgevoerde bewerking het verbindende weefsel tussen de lever enerzijds en het hart en de longen anderzijds wordt doorgesneden, terwijl een trekkracht op dit weefsel wordt uitgeoefend om het hart en de longen te positioneren door de baan van het karkas op een grotere afstand van de hart/longgeleidingsmiddelen te brengen waardoor de ingewanden die zich bevinden tussen het karkas enerzijds en het hart en de longen anderzijds de vereiste trekkracht leveren. In een volgend bewerkings-stadium wordt de lever langs levergeleidingsmiddelen voortbewogen naar leverscheidingsmiddelen waartoe opnieuw de trekkracht in de de lever en het karkas verbindende ingewanden noodzakelijk is.

Aldus is de goede werking van de bekende inrichting en daarmee de uitvoering van de bekende werkwijze afhankelijk van het bestaan van voornoemde trekkracht, die echter uitsluitend opgewekt kan worden indien de ingewanden die het karkas en de lever respectievelijk het hart en de longen met elkaar verbinden vol- doende sterk zijn en voldoende stevig zijn verbonden met het karkas en de lever respectievelijk het hart en de longen. Een goede verbinding met het karkas kan echter niet gewaarborgd worden, daar de verbindende ingewanden grotendeels bestaan uit een gedeelte van het darmstel-sel, waarvan met relatief weinig kracht verdere gedeelten uit het karkas getrokken kunnen worden. Verder is het voor een goede werking van de inrichting noodzakelijk, dat de transportinrichting voor het voortbewegen van het karkas synchroon loopt met de tweede transportinrichting voor het voortbewegen van een gedeelte van het ingewandenpakket om een breuk in de verbindende ingewanden te voorkomen. Dit betekent, dat een betrouwbare werking van de inrichting allerminst zeker is en het gevaar groot is, dat als gevolg van het nagenoeg wegvallen van de trekkracht in de verbindende ingewanden bij de scheiding van hart en longen door de lever gesneden wordt en bij de scheiding van de lever door de aan de lever grenzende gal gesneden wordt in plaats van door de deze organen met elkaar verbindende weefsels. Deze foutieve sneden maken een kostbare met de hand uit te voeren herstelbewerking noodzakelijk in het geval dat een gedeelte van de lever nog is verbonden met hart en longen, en verminderen in sterke mate de waarde van een aldus gewonnen lever, waarvan een gedeelte is afgesneden of is besmet met galvloeistof.

De uitvinding beoogt de hiervoor beschreven nadelen op te heffen en een werkwijze en inrichting te verschaffen waarmee bijzonder betrouwbaar hart, longen en lever in onbeschadigde staat gescheiden kunnen worden van het ingewandenpakket van een vogel.

De werkwijze volgens de uitvinding wordt daartoe gekenmerkt zoals is omschreven in conclusie 1.

Een inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding en voorkeursuitvoeringsvormen daarvan worden beschreven in conclusie 2 respectievelijk conclusies 3-8.

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening, waarin:

Fig. 1 een aanzicht in perspectief toont van een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding;

Fig. 2-7 in perspectief gedeeltelijke zij- en bovenaanzichten van respectieve achtereenvolgende bewer-kingsstadia tonen bij het scheiden van het hart, de longen en de lever van het ingewandenpakket met behulp van de in deze figuren meer in detail getoonde inrichting volgens fig. 1; en

Fig. 8 een bovenaanzicht in perspectief toont van een gedeelte van een hart/longscheider van de inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont een schematisch afgebeelde transportinrichting 2 waaraan geslachte vogels 4 met de poten aan haken 6 hangend in de richting van pijl 8 getransporteerd worden. Dergelijke transportinrichtingen zijn algemeen bekend en worden hier verder niet in detail getoond. De vogel 4, waarvan het ingewandenpakket reeds uit de buikholte is gehaald en is gekeurd door een veterinair inspecteur, wordt in de transportinrichting 2 evenwijdig aan de langsrichting van een ingewands-transportorgaan 10 voortbewogen. Het ingewandstransport-orgaan 10 omvat een cilindrisch gedeelte 10a en een van een schroefribbe voorzien deel, dat hierna als schroef-rol 10b zal worden aangeduid. Het ingewandstransportor-gaan 10 wordt met behulp van een motor 12 zodanig aangedreven, dat deze roteert in de richting van pijl 14. Evenwijdig aan en zich uitstrekkend langs het cilindrische gedeelte 10a van ingewandstransportorgaan 10 is een op het oppervlak hiervan aansluitende wand 16 opgesteld. Boven de schroef rol 10b en parallel daaraan is een le-vergeleiding 18 aangebracht, waarbij een nauwe spleet tussen de radiale buitenzijde van de schroefribbe van de schroefrol 10b en de onderrand van de levergeleiding 18 aanwezig is. Lager dan de as van de schroefrol is aan de zijde van de transportinrichting naast de schroefrol 10b en parallel daaraan een ingewandsgeleiding 20 aange bracht, waarvan slechts één gebogen uiteinde in fig. 1 wordt getoond. Voorts bevinden zich evenwijdig aan de schroefrol 10b een onderste hart/longgeleiding 22a en een bovenste hart/longgeleiding 22b. Tussen de hart/ longgeleidingen 22a en 22b en de schroefrol 10b is een roteerbaar mes 24 opgesteld, dat wordt aangedreven door een motor 26. Op enige afstand daarvan is aan het einde van levergeleiding 18 boven de schroefrol 10b een tweede roteerbaar mes 28 opgesteld dat wordt aangedreven door een motor 30. Onder het mes 24 dat is bestemd om het hart en de longen van het ingewandenpakket te scheiden, is een trechter 32 opgesteld, die leidt naar een hart/ longscheider 34. De hart/longscheider 34 omvat twee schroef rollen, die worden aangedreven door een motor 36 en waarvan de werking hierna meer in detail beschreven zal worden aan de hand van fig. 8. Onder het mes 28 is een trechter 38 opgesteld voor het opvangen van met dit mes van het ingewandenpakket gescheiden levers die via de trechter 38 in een leveropvangbak 40 terechtkomen.

In de figuren zijn voor de duidelijkheid uitsluitend de voor de scheidingsbewerkingen noodzakelijke konstruktie-elementen en hun onderlinge plaatsing getoond; voor de uitvinding weinig relevante onderdelen, zoals een frame, ondersteuningen voor de geleidingen en afdekplaten voor de verhoging van de veiligheid van de operator, zijn niet afgebeeld.

Fig. 2 toont een eerste bewerking van de ingewanden van de vogel 4. Het gedeelte van het ingewandenpakket dat het hart 42, de longen 44, de lever 46 en de met de lever verbonden gal (niet getoond in fig. 2) omvat, wordt met de hand over het in de richting van de pijl 14 roterende ingewandstransportorgaan 10 op de wand 16 gepositioneerd. Door het voortbewegen van de vogel 4 aan de haak 6 in de richting van de pijl 8 worden de met elkaar en met de rest van het ingewandenpakket van de vogel verbonden organen op de wand 16 eveneens in de richting van pijl 8 meegevoerd. Dit wordt geïllustreerd in fig. 3, waarin ook de gal 48 is afgebeeld. Het transport van de organen 42-48 over het vlak 16 wordt vergemakkelijkt door dit vlak glad uit te voeren en door de wrijvingsverminderende rotatie van het gladde, cilindrische gedeelte 10a van het ingewandstransportorgaan 10 in de richting van pijl 14. Het ingewandsweefsel 50 dat de vogel 4* met de organen 42-48 verbindt, komt door het transport in de richting van de pijl 8 terecht in de spleet tussen de levergeleiding 18 en de schroefrol 10b, en ondervindt daar een kracht in de richting van de pijl 14 die wordt uitgeoefend door de schroefribbe van de schroefrol 10b, alsmede een kracht die eveneens door de schroefrol 10b wordt uitgeoefend in de richting van de pijl 14. Deze laatste kracht heeft tot gevolg dat de organen 42-48 door de aldus ontstane trekkracht in de ingewandsverbinding 50 in de richting van de levergeleiding 18 worden verplaatst. Deze verplaatsing is in fig. 3 gesymboliseerd door het aangeven van de organen 42-48 met behulp van streeplijnen dichterbij de levergeleiding 18. De verplaatsing van de vogel 4 is eveneens met streeplijnen aangeduid. Het speelt nu een ondergeschikte rol, of het karkas van de vogel 4 synchroon met de organen 42-48 meebeweegt of niet, aangezien een trekkracht in de ingewandsverbinding 50 voor de goede werking van de inrichting geen enkele rol speelt bij het afscheiden van het hart, de longen en de lever.

Fig. 4 toont een volgende positie van organen 42-48 als gevolg van de rotatie van schroefrol 10b in de richting van de pijl 14. De lever 46 kan de spleet tussen de schroefrol 10b en de levergeleiding 18 niet passeren en blijft dientengevolge tijdens deze verplaatsing langs de levergeleiding in de richting van pijl 8 bewegen. Het verbindende weefsel 52 tussen de lever 46 enerzijds en het hart 42 en de longen 44 anderzijds wordt zodoende geleid tussen de naar elkaar toe gerichte randen van de onderste hart/longgeleiding 22a en de bovenste hart/longgeleiding 22b. De spleet tussen de elemen- ten 22a en 22b bevindt zich op een zodanige afstand van de levergeleiding 18 en is zodanig nauw, dat de lever aan de schroefrolzijde van de elementen 22a en 22b komt te bewegen en het hart 42 en de longen 44 aan de van de schroefrol 10b afgekeerde zijde van de elementen 22a en 22b komt te bewegen. Voorts wordt op de lever door de schroefrol 10b in de richting van de pijl 14 nog steeds een trekkracht uitgeoefend, waardoor op het verbindende weefsel 52 tussen de lever 46 enerzijds en het hart 42 en de longen 44 anderzijds aan de naar de schroefrol 10b toegekeerde zijde van de elementen 22a en 22b eveneens een trekkracht wordt uitgeoefend. Bij een verder transport van de organen 42-48 in de richting van de pijl 8 passeert het verbindende weefsel 52 de baan van het in de richting 25 roterende mes 24, waardoor de verbinding tussen de lever 46 enerzijds en het hart 42 en de longen 44 anderzijds wordt verbroken. Deze bewerking wordt geïllustreerd in fig. 5.

Fig. 6 toont het stadium van de bewerking, waarin het hart 42 en de longen 44 van het ingewandenpakket zijn af gesneden, waarna zij in de trechter 32 zijn gevallen en zijn afgevoerd naar de hart/longschei-der 34. Door de draaiing van de schroefrol 10b in de richting van de pijl 14 is de gal 48 door de spleet tussen de levergeleiding 18 en de schroefrol 10b gevoerd, waardoor de afstand tussen de lever 46 en de gal 48 vergroot is en het verbindende weefsel tussen de lever en de gal zich voornamelijk in het gebied van de spleet tussen de levergeleiding 18 en de schroefrol 10b bevindt. De ingewandsgeleiding 20 zorgt ervoor, dat de ingewanden 50 over een bepaald gedeelte van de omtrek van de schroefrol 10b in kontakt worden gehouden met de schroefrol, zodat de kracht in de richting van de pijl 14 door de rotatie van de schroefrol zeker voldoende is voor het naar de levergeleiding 18 trekken van de lever en het positioneren van de gal. In het verlengde van de levergeleiding 18 is het in de richting 29 roterende mes 28 opgesteld, dat bij het transport van de lever 46 en de gal 48 door de schroefrol 10b dientengevolge uitsluitend in het de beide organen 46 en 48 verbindende weefsel snijdt. Deze bewerking wordt weergegeven in fig. 7. Na het doorsnijden van het verbindende weefsel tussen de lever 46 en de gal 48 valt de lever door de trechter 38 in de leveropvangbak 40. De verbindende ingewanden 50 met de intakte gal 48 glijden na het scheiden van de lever 46 van de schroefrol 10b af en vervolgen hangend aan de vogel 4 de baan die is bepaald door de transportinrichting 2.

Alhoewel in de tekening een levergeleiding 18 getoond is die bestaat uit een strip, is het eveneens mogelijk een levergeleiding in de vorm van een met een motor aangedreven draaiende rol parallel aan het inge-wandstransportorgaan 10 uit te voeren, waarbij de draairichting van de rol tegengesteld is aan de draairichting 14 van het ingewandstransportorgaan.

Fig. 8 toont een gedeelte van twee rollen 60 en 62 met in hoofdzaak gelijke lengte en diameter. De rollen 60 en 62 zijn parallel aan elkaar onder vrijlating van een nauwe spleet 63 opgesteld en roteren in bedrijf met gelijke snelheid in tegengestelde richtingen 64 respectievelijk 66. De rol 60 is voorzien van een eerste schroefvormige meeneemribbe 68 met een spoed in de orde van grootte van de lengte van de rol. De rol 62 is voorzien van een schroef ribbe 70 met een spoed die een aantal malen kleiner is dan de lengte van de rol. Tevens is de rol 62 voorzien van een tweede schroefvormige meeneemribbe 72, waarvan de spoed in de orde van grootte van de lengte van de rol is, een en ander zodanig, dat de meeneemribbe 68 samen kan werken met de meeneemribbe 72. Daartoe is het noodzakelijk, de meeneemribbe 68 op regelmatige afstanden van uitsparingen 74 te voorzien, welke afstanden worden bepaald door de spoed van de schroefribbe 70 en zijn bestemd voor het laten passeren hiervan.

Bij de aanvang van de hart/longscheiding met behulp van de hart/longscheider 34 waarvan de rollen 60 en 62 deel uitmaken, worden de met elkaar verbonden longen 44 en hart 42 in de kneep van de rollen geworpen. De samenwerkende rollen 60 en 62 voeren de longen door de spleet 63; het hart 42 kan de spleet 63 echter niet passeren. Aldus wordt het het hart 42 en de longen 44 verbindende weefsel in de spleet 63 gepositioneerd en doorgesneden door de samenwerkende meeneemribben 68 en 72. Het hart 42 wordt door de schroef ribbe 70 getransporteerd naar een uiteinde van de rollen 60 en 62 voor verdere verwerking, terwijl de longen 44 onder de rollen 60 en 62 opgevangen kunnen worden voor verdere bewerking.

Claims (8)

1. Werkwijze voor het scheiden van het hart, de longen en de lever van het ingewandenpakket van een geslachte vogel, omvattende de stappen: positioneren en voortbewegen van een gedeelte van het met de vogel verbonden ingewandenpakket, welk gedeelte het hart, de longen, de lever en de gal omvat; geleiden van het verbindende weefsel tussen de lever enerzijds en het hart en de longen anderzijds langs hart/longscheidingsmiddelen die het hart en de longen scheiden van de lever en de rest van het voortbewogen ingewandenpakket; en geleiden van de lever langs leverscheidingsmiddelen die de lever scheiden van de rest van het voortbewogen ingewandenpakket, met het kenmerk, dat men de afstand tussen de lever (46) en de gal (48) bij het geleiden van de lever zodanig vergroot dat de leverscheidingsmiddelen (28) uitsluitend inwerken op het de lever en de gal verbindende weefsel.

2. Inrichting voor het scheiden van het hart, de longen en de lever van het ingewandenpakket van een geslachte vogel, omvattende: een transportinrichting voor het voortbewegen van de vogel langs een vooraf bepaalde baan; ingewandstransportmiddelen voor het in hoofdzaak parallel aan de baan van de vogel voortbewegen van een met de vogel verbonden gedeelte van het ingewandenpakket, welk gedeelte het hart, de longen, de lever en de gal omvat; hart/longgeleidingsmiddelen voor het positioneren van de verbinding tussen de lever enerzijds en het hart en de longen anderzijds ten opzichte van hart/longscheidingsmiddelen voor het verbreken van de verbinding tussen de lever enerzijds en het hart en de longen anderzijds; eh levergeleidingsmiddelen voor het positioneren van de lever ten opzichte van leverscheidingsmiddelen voor het verbreken van de verbinding tussen de lever en de rest van het ingewandenpakket, met het kenmerk, dat de ingewandstransportmiddelen 10b kunnen samenwerken met de levergeleidingsmiddelen (18) voor het zodanig positioneren van de lever (46) en de gal (48) ten opzichte van de leverscheidingsmiddelen (28) dat de afstand tussen de lever en de gal vergroot wordt en de leverscheidingsmiddelen uitsluitend inwerken op het de lever en de gal verbindende weefsel.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de ingewandstransportmiddelen in het gebied van de hart/longgeleidingsmiddelen (22a, 22b) en de levergeleidingsmiddelen (18) bestaan uit een schroefrol (10b) met een zodanige spoed en draairichting, dat daaroverheen liggende ingewanden een kracht uitoefenen op het hart (42) en de longen (44) respectievelijk de lever (46) voor het langs de hart/longgeleidingsmiddelen respectievelijk de levergeleidingsmiddelen voortbewegen daarvan.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de levergeleidingsmiddelen bestaan uit een boven en parallel aan de schroefrol (10b) aangebracht oppervlak (18), waarbij tusen de schroefrol (10b) en de onderzijde van het oppervlak een spleet met een zodanige hoogte is gevormd, dat de lever deze spleet niet kan passeren en de gal onder de inwerking van de schroefrol (10b) deze spleet wel kan passeren.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de levergeleidingsmiddelen een tegengesteld aan de schroefrol roterend aangedreven geleidingsrol omvatten, welke rol zich parallel aan de schroefrol uitstrekt.

6. Inrichting volgens conclusie 3, 4, of 5, gekenmerkt door ingewandsgeleidingsmiddelen (20) voor het in kontakt houden van de over de schroefrol (10b) lig gende ingewanden met een vooraf bepaald gedeelte van de omtrek van de schroefrol.

7. Inrichting volgens conclusies 2-6, gekenmerkt door een hart/longscheider (34), omvattende een paar parallel aan elkaar opgestelde, in ten opzichte van elkaar tegengestelde richtingen met gelijke snelheid roteerbare rollen (60, 62) , waarbij de eerste rol (60) is voorzien van een eerste meeneemribbe, en de tweede rol (62) is voorzien van een schroefribbe (70) met een spoed die een aantal malen kleiner is dan de rollengte, alsmede van een tweede meeneemribbe, welke eerste en tweede meeneemribben met elkaar kunnen samenwerken voor het scheiden van de longen (44) van het hart (42).

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de eerste meeneemribbe (68) en de tweede meeneemribbe (72) schroefvormig verlopen met een spoed in de orde van grootte van de rollengte.