NL9001746A - Inrichting voor het scheiden van botachtig materiaal uit een vleesstuk. - Google Patents

Description

Inrichting voor het scheiden van botachtig materiaal uit een vleesstuk.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het scheiden van botachtig materiaal, zoals een rib, uit een vleesstuk, bijvoorbeeld half buikstuk.

Het verwijderen van ribben uit een buikstuk vraagt zwaar handwerk, dat veel tijd in beslag neemt en de uitvinding beoogt een inrichting te verschaffen, waarmee deze werkzaamheden gemakkelijk mechanisch kunnen worden uitgevoerd .

De inrichting volgens de uitvinding onderscheidt zich door een gestel, waarin het vleesstuk wordt opgespannen, tenminste één door het gestel ondersteunde drager, een langwerpig, tot een lus gevormd element, waarvan een gedeelte in de drager beweegbaar is aangebracht, en met de drager verbonden aandrijfmiddelen voor het ten opzichte van de drager in beweging brengen van het element.

Met de inrichting volgens de uitvinding kan telkens het lusvormig langwerpig element om een ribbe worden aangebracht door dit van een einde daarvan in het vleesstuk te voeren en langs de ribbe te bewegen. Onder het uitoefenen van gelijktijdige trekkracht loodrecht op de ribbe wordt op eenvoudige wijze het ribstuk van het vlees respectievelijk vliezen gescheiden, waarbij dankzij het lusvormig element zoveel mogelijk vlees in het vleesstuk achterblijft.

In een verdere ontwikkeling volgens de uitvinding is de drager voorzien van middelen voor het instellen van de lusvorm van het langwerpig element, bijvoorbeeld de lengte en/of de boogkromming. Hiermee wordt bereikt dat de lus zich beter aanpast aan de plaatselijke dwarsdoorsnede van het ribstuk, waardoor nauwkeuriger de contourlijn van die dwarsdoorsnede van het ribstuk kan worden gevolgd.

In een uitvoeringsvorm zijn de instelmiddelen gevormd door tenminste één op de zijde van het langwerpig element aangrijpend, ten opzichte van de drager beweegbaar orgaan, waardoor een zijdelingse druk op de lus kan worden uitgeoefend, waarmee de vorm van de lus op eenvoudige wijze kan worden veranderd.

Volgens de uitvinding verdient het tevens de voorkeur om bij het als zwenkarm uitgevoerd orgaan deze door veermiddelen voor te belasten. Indien er twee naar elkaar toe en van elkaar af beweegbare zwenkarmen zijn aangebracht, is de voorspanning op de zwenkarmen hetzij naar elkaar toe gericht, hetzij van elkaar af gericht.

Volgens de uitvinding verdient het bovendien de voorkeur om het langwerpig element heen en weer aan te drijven door middel van een om een wiel geslagen buigbaar orgaan, zoals een ketting, snaar, of dergelijke.

Bij toepassing van twee of meer dragers in de inrichting kan van een enkele gemeenschappelijke aandrijving gebruik worden gemaakt, die gelijktijdig elk wiel in dezelfde richting aandrijven. Deze aandrijfrichting kan enkelzijdig zijn, respectievelijk heen en weer bewegen, waardoor het langwerpig element, indien het een gesloten cirkel is, in één doorgaande beweging kan worden bewogen langs de drager, en indien het een strook van bepaalde lengte-afmeting is in een heen en weer gaande beweging.

Bovengenoemde en ander kenmerken zullen nader _ worden toegelicht in de hieronderstaande figuurbeschrij-ving van een aantal uitvoeringsvoorbeelden. In de tekening toont: fig. 1 een perspectivisch aanzicht van de inrichting voor het verwijderen van ribben uit een half buikstuk, fig. 2 een vooraanzicht van een drager met lusvor-mig langwerpig element volgens een eerste uitvoeringsvorm, fig. 3 een zijaanzicht van de drager uit fig. 2, fig. 4 een met fig. 2 overeenkomend zijaanzicht van de drager, met een andere stand van de instelmiddelen voor de lusvorm, fig. 5 een met fig. 2 overeenkomend aanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van de drager, fig. 6 een met fig. 2 overeenkomend aanzicht, waarbij het langwerpig element eindloos is uitgevoerd.

fig. 7 een met fig. 2 overeenkomend aanzicht met een variant van de instelmiddelen.

In de figuren is met het cijfer 1 het gestel aangegeven, waarop een drager 2 in de richting van de pijl PI heen en weer beweegbaar is ondersteund. Onder het gestel 1 is een vleesstuk, in de vorm van een half bost-stuk van een varken aangebracht, waarvan de streng S zich parallel aan het gestel 1 uitstrekt, en de ribben R aan de bovenzijde van het vleesstuk liggen.

De drager 2 ondersteunt een lusvormig langwerpig element 3, dat hieronder nader wordt toegelicht. Het langwerpig element is in de vorm van een lus gebracht, dat om de ribbe wordt geplaatst bij het ene einde van de ribbe, en vervolgens langs de ribbe wordt bewogen onder het gelijktijdig uitoefenen van een trekkracht op de ribbe, zodat deze uit het vleesstuk omhoog wordt gelicht. Dankzij het lusvormig langwerpig element blijft weinig vlees aan het ribstuk achter.

Thans volgt een beschrijving van de drager 2 met het lusvormig element 3 aan de hand van de figuren 2 t/m 6. -

De drager 2 is in hoofdzaak gevormd door een kokervormig huis van willekeurig materiaal, bijvoorbeeld roestvrij staal, kunststof en dergelijke.

In het inwendige van het huis 2 zijn in de uitvoering volgens fig. 2-5 beide einden van een langwerpig element 3 gestoken, welke beide einden zijn bevestigd op een schuifstuk 4, die elk onafhankelijk van elkaar in een eigen leibaan in het huis 2 op en neer beweegbaar zijn in de richting van de pijl P2.

Het schuifstuk 4 is enerzijds bevestigd aan een buigbaar element 5 in de vorm van een schalmenketting, die om een wiel 6 is geslagen. Zodoende zal bij het draaien van het wiel 6 in de ene richting het schuifstuk links in fig. 2 omlaag worden bewogen en het schuifstuk rechts in fig. 2 omhoog. Bij het omkeren van de beweging vindt een omgekeerde beweging plaats. Doordat de einden van het lusvormig langwerpig element 3 aan de schuifstukken 4 zijn bevestigd, zal het langwerpig element 3 in de richting van de pijl P3 heen en weer worden bewogen, onder het aanhouden van een bepaalde lusvorm onder in fig. 2.

Teneinde een positieve beweging van het langwerpig element 3 te bewerkstelligen, is een tweede buigbaar element 7 aan de schuifstukken 4 bevestigd, welke tweede buigbaar element 7 om een omkeerwiel 8 is geslagen. Zodoende zal een trekbeweging op het linker schuifstuk 4 tevens een trekbeweging op het linker part van ketting 7 veroorzaken, waardoor het rechter schuifstuk 4 omlaag wordt getrokken. Bij een omgekeerde beweging van het drijfwiel 6 zullen de schuifstukken 4 terug worden bewogen.

Een bijzonder kenmerk van de uitvinding is te zien in middelen 9 voor het instellen van de lusvorm van het langwerpig element 3. Deze middelen zijn bij voorkeur uitgevoerd als zwenkarmen 10, die om een zwenktap 11 loodrecht op het vlak door de lus van het langwerpig element 3 zwenkbaar zijn ten opzichte van de drager 2. Het langwerpig element 3 wordt positief in een passende ope- _ ning van de zwenkarm 10 geleid, zodat bij een draaiing of verzwenking van de armen 10 om de tappen 11 de uiteinden van de zwenkarmen 10 naar elkaar toe worden bewogen, volgens fig. 4. Dit veroorzaakt een ander vorm van de lus van het langwerpig element 3.

In de uitvoeringsvorm volgens fig. 2, 3 en 4 zijn de zwenkarmen 10 door middel van een bij elke arm 10 behorende veerplaat 15 voorbelast, dat wil zeggen dat deze de zwenkarm 10 in een voorkeursstand houdt. Bij het ver- zwenken van de arm 10 om de pen 11 zal de veerplaat 15 naar buiten worden bewogen, zie fig. 4 en een terugstel-kracht op de arm 10 veroorzaken, omdat de arm 10 is verlengd met een voorbij het zwenkpunt 11 uitstrekkende arm 12, met een opstaande kant 13, tegen de buitenzijde waarvan het einde van de veerplaat 15 rust. De veerplaat 15 is door middel van bouten 17 aan een opstaande rug 18 van de drager 2 bevestigd.

In de uitvoeringsvorm volgens fig. 5 worden de zwenkarmen 10 naar elkaar toe voorbelast door middel van aan de buitenzijde van het huis 2 aangebrachte veerplaten 20, die een naar binnen gerichte druk in de richting van de pijl P4 op het uiteinde van de zwenkarm 10 uitoefent.

De in fig. 5 getoonde stand zal ten gevolge van de druk van de veerplaten 20 worden veranderd tot die volgens fig.

4. Deze veerplaatwerking is derhalve tegengesteld aan de veerplaatwerking volgens fig. 2 en de uitvoeringsvorm is afhankelijk van de toepassing.

Fig. 6 toont een uitvoeringsvorm, waarbij geen gebruik is gemaakt van een eindig langwerpig element 3, maar van een eindloos langwerpig element 3, zodanig dat deze door middel van het omkeerwiel 8 kan worden aangedreven in een enkele draaizin, waardoor het langwerpig element slechts in de richting van de pijl P31 wordt bewogen.

Fig 7 toont een uitvoering, waarbij de zwenkarmen vast zijn opgesteld, en dienen als geleiding van een schuifstuk 25, waarmee de buiten de drager stekende lus kan worden verkleind, of van boogkromming kan worden veranderd.

De aandrijving van het langwerpig element 3 in de oscillerende respectievelijk enkele beweging kan plaatsvinden door het aandrijven van het aandrijfwiel 6, bijvoorbeeld kettingwiel, dat door middel van een pen op een draaiingsas 21 is aangebracht. De draaiingsas is draaibaar gelagerd in het huis 2 en heeft aan het andere einde een tandrondsel 22, dat samenwerkt met een tandheugel 23. De tandheugel 23 kan door middel van een, slechts schematisch in de figuur weergegeven, dubbel werkende cilinder 24 in een heen en weer gaande beweging worden geplaatst.

Met de heen en weer gaande aandrijving van de cilinder 24 wordt derhalve de heen en weer gaande beweging van het langwerpig element 3 bewerkstelligd via de hierboven beschreven kettingoverbrenging.

Deze tandheugelaandrijving is in het bijzonder van belang indien meer dan een drager 2 op het gestel 1 is aangebracht. Daarmee kan een enkele tandheugel 23 alle dragers tegelijk bedienen en alle langwerpige elementen 3 van de dragers gelijktijdig in een heen en weer gaande beweging plaatsen.

In geval van de uitvoeringsvorm volgens fig. 6 is het mogelijk om af te zien van een tandheugel 23, maar toepassing te maken van een ketting of tandwielaandrij-ving, die in een enkele draaizin aandrijfbaar is.

Het langwerpig element 3 kan van willekeurig materiaal zijn vervaardigd, bijvoorbeeld zoals een in de figuren getoonde buigzame band of als alternatief in de vorm van een dunne snaar.

Wordt gebruik gemaakt van een band dan wordt bij voorkeur de rand aangescherpt middels een schuin vlak 22 an de binnenzijde van de lus, zie fig. 3.

De uitvinding is niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvorm, zo is het mogelijk om slechts een element langs meer dan een drager te voeren, zodanig dat bij elke drager een uitstekende lus ontstaat.

Claims (13)

1. Inrichting voor het scheiden van botachtig materiaal, zoals een rib, uit een vleesstuk, bijvoorbeeld half buikstuk, gekenmerkt door een gestel, waarin het vleesstuk wordt opgespannen, tenminste één door het gestel ondersteunde drager, een langwerpig, tot een of meer lussen gevormd element, waarvan een gedeelte in de drager beweegbaar is aangebracht, en met de drager verbonden aandrijfmiddelen voor het ten opzichte van de drager in beweging brengen van het element.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de drager is voorzien van middelen voor het instellen van de lusvorm van het langwerpig element.

3. Inrichting volgens conclusie 1 en 2, met het kenmerk, dat de instelmiddelen zijn gevormd door tenminste één op de zijde van het langwerpig element aangrijpend, ten opzichte van de drager beweegbaar orgaan.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het instelorgaan als zwenkarm is uitgevoerd.

5. Inrichting volgens conclusie 2-4, met het kenmerk, dat de zwenkarmen door middel van veermiddelen zijn voorbelast.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het ken merk, dat twee zwenkarmen zijn aangebracht, welke naar elkaar toe zijn voorbelast. _

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het langwerpig element wordt aangedreven door middel van een om een wiel geslagen buigbaar orgaan.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het buigbaar orgaan een ketting is.

9. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het wiel draaibaar is gelagerd in de drager en is voorzien van een aandrijfrondsel.

10. Inrichting volgens conclusie 9 en voorzien van meer dan een drager, met het kenmerk, dat de aandrijfrondsels van de dragers door een gemeenschappelijke aandrijving worden verdraaid.

11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het langwerpig element bestaat uit een band van buigzaam materiaal.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat althans een rand van de buigzame band is aangescherpt.

13. Inrichting volgens conclusie 11 en 12, met het kenmerk, dat de aanscherping is gevormd door een schuin vlak aan de binnenzijde van de lus.