NL8900160A - Transporteur met variabele slaglengte. - Google Patents

Description

TRANSPORTEUR MET VARIABELE SLAGLENGTE

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het stapsgewijs, loodrecht op een lengterichting transporteren van zich hoofdzakelijk parallel uitstrekkende langwerpige lichamen.

Een dergelijke inrichting is bekend, bijvoorbeeld als transportband.

In het algemeen is een transportband meer geëigend voor een continu transport dan volgens een intermitterend transport, zoals bij de onderhavige situatie.

Bovendien is een dergelijke transportband zeer kostbaar in aanschaf, mede als gevolg van het feit dat deze geschikt is voor veel grotere snelheden en transportvolumes.

Het doel van de onderhavige uitvinding is dan ook het verschaffen van een dergelijke inrichting, die een eenvoudige constructie heeft, zodat deze goedkoper is.

Dit doel wordt bereikt door een inrichting, die voorzien is van: tenminste twee zich loodrecht op de lengterichting van de lichamen uitstrekkende steunen, en tenminste twee stel een reciprocerende beweging uitvoerende meenemers, die bij een bewegingsrichting elk met een lichaam in aangrij-ping zijn,en die bij de andere bewegingsrichting van de lichamen los zijn.

De constructie van deze inrichting volgens de uitvinding is uiteraard veel eenvoudiger; in essentie bestaat deze slechts uit de steunen, die gevormd kunnen worden door profielen, stofmateriaal of iets dergelijks, en de meenemers, die de langwerpige lichamen stapsgewijs over de steunen heen schuiven.

De constructie wordt zeker eenvoudig, wanneer elk stel opnemers gevormd wordt door een onder de lichamen aangebrachte stang, waarop pennen zijn aangebracht, die slechts bij de ene bewegingsrichting zich tussen de lichamen uit- strekken. Hierbij wordt een bijzonder eenvoudige constructie verkregen, die tegen lage kosten vervaardigd kan worden.

Dergelijke inrichtingen zijn in het bijzonder toepasbaar in de glastuinbouw, waarbij aan een zijde op de inrichting goten worden geplaatst, waarin potten worden geplaatst, die, hetzij van kleine planten, hetzij van zaden zijn voorzien, waarna tijdens de stapsgewijze beweging door de inrichting heen het zaad ontkiemt, en de daaruit resulterende planten verder groeien. De planten met de vereiste grootte kunnen dan aan de andere zijde worden afgenomen van de inrichting.

Vervolgens zal de onderhavige uitvinding worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen, waarin voorstellen: fig. 1: een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding; fig. 2: een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch detailaanzicht van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding? fig. 2: een schematisch doorsnede-aanzicht van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding? fig. 4: een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch detailaanzicht van de inrichting voor de axiale aandrijving van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding? en fig. 5: een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van de inrichting voor het tussen de werkzame stand en de niet-werkzame stand bewegen van de pennen.

De in fig. 1 afgebeelde inrichting wordt gevormd door langwerpige steunen 1, die door middel van poten 2 worden gesteund. Aan hun einden zijn de steunen 1 verbonden met een dwarssteun 3, die door middel van poten 4 worden gesteund .

In de nabijheid van elk van de steunen 1 is een zich hoofdzakelijk parallel uitstrekkende stang 5 aangebracht, die aan zijn beide einden gelagerd is. De stangζ is van zich naar boven uitstrekkende pennen 6 voorzien. Verder is de draaibare stang 5 van uitschuifbare koppelingen 7 voorzien, die aan de hand van fig. 2 nader zullen worden verklaard. Voor het aandrijven van de stang in de longitudinale of axiale richting is een longitudinaal aandrijvingsorgaan 8 aangebracht voor elk van de draaibare stangen 5. Deze longitudinale aandrijvingsorganen 8 zijn door middel van een as 9 gekoppeld met een aandrijfmotor 10.

Voor het tot buiten de werkzame stand draaien van de meenemerpennen 6 is een draai-aandrijvingsorgaan 11 aangebracht, dat gevormd wordt door bijvoorbeeld een hydraulische cilinder. Deze is door middel van stangen 12 en hefbomen 13 gekoppeld met elk van de draaibare stangen 5, zodat deze gekanteld kunnen worden en de meenemerpennen 6 uit hun werkzame positie kunnen worden gedraaid. Uiteraard kunnen hiermee de pennen 6 ook naar de werkzame stand worden bewogen.

Een dergelijke inrichting kan zijn aangebracht in een kas, waarvan de kap met 14 is aangeduid. De te telen planten 15 worden in potten 16 geplaatst, die in goten 17 worden aangebracht. Het is echter ook mogelijk de planten direct in de goten 17 te plaatsen. Door de werking van de inrichting worden de goten elk stapsgewijs over de afstand tussen twee pennen voortbewogen. Door de werking van de tussen de delen van de draaibare stang aangebrachte koppelingen 7, neemt de slaglengte van de stangstukken toe, waarbij rekening is gehouden met de plaatsing van de pennen, zodat de afstand tussen de afzonderlijke goten toeneemt naarmate de goten zich verder over de inrichting bewegen. Hiermee wordt rekening gehouden met het toenemen van de afmetingen van de plant, zodat de planten elkaar niet storen. Aldus kan de groei van de plant zich ongeremd ontwikkelen.

Vervolgens zullen enige details van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding worden besproken.

Het in fig. 2 afgebeelde detailaanzicht toont hoe de goten 17 elk op de steunen 1 rusten. Tevens is zichtbaar hoe, parallel aan de steun 1 de draaibare stang 5 is aangebracht. De draaibare stang 5 is in secties 21 verdeeld, die verbonden worden door koppelingen 7. In fig. 2 is het niet aangedreven einde van de stang weergegeven, die gelagerd is in de dwarssteun 3. Op elk van de secties 21 van de draaibare stang 5, die zich tussen elk van de koppelingen 7 uitstrekken is een aantal pennen 6 aangebracht. De koppelingen 7 zijn uitgevoerd als een aan f#n sectie bevestigd stuk buis met een kleinere doorsnede, en een aan de andere sectie bevestigde hul$, waarin de buis vrij kan schuiven. Verder is in de huls een zich in de axiale richting uitstrekkende sleuf 20 aangebracht, terwijl aan de buis een zich door de sleuf 20 uitstrekkende pen 19 is bevestigd. Hierdoor wordt een koppeling verkregen met een vrije slag, die overeen komt met de lengte van de sleuf 20. Verder is de dimensionering zodanig, dat bij het overbrengen van een drukkracht het versmalde deel van de buis geheel in de huls verdwijnt, zodat het einde vp.n de huls tegen het buisdeel met de normale doorsnede drukt. Aldus wordt een goede krachtoverbrenging verkregen.

In fig. 2 is tevens zichtbaar hoe de laatste sectie gelagerd is in de dwarssteun 3. Aan de dwarssteun 3 is draaibaar een buis met een verkleinde doorsnede 18 aangebracht, waarop een pen 19 is aangebracht op dezelfde wijze als bij de koppelingen 7. Het vrije einde van de laatste sectie is dan ook van een sleuf 20 voorzien, waardoorheen de pen 19 zich uitstrekt. Aldus is de draaibare stang 5 aan zijn einde met de kleinste slag gelagerd.

Aan de andere zijde van de stang 5 is een overeenkomstige lagering aangebracht, doch hierbij zal de sleuf 20 een veel grotere lengte hebben, aangezien daar de slaglengte veel groter is. Bij de lagering van fig. 2 is de lengte van de sleuf 20 ongeveer gelijk aan de slaglengte, dat wil zeggen aan de steek van twee goten 17.

In fig. 3 is de werking van het stelsel koppelingen nader toegelicht. Zoals aan de hand van fig. 2 is verklaard, is de draaibare stang 5 door koppelingen 7 verdeeld in secties 21. Hierbij wordt aangenomen, dat de meest aan de rechterzijde gelegen sectie 21 wordt aangedreven. De aandrijving zal aan de hand van fig. 4 nader worden verklaard. In fig. 3 wordt aangenomen, dat de meest rechtersectie in longitudinale richting wordt aangedreven en een heen en weergaande beweging uitvoert, en wel met slaglengte 1. De daaropvolgende sectie, naar links toe gezien, voert een heen en weer gaande beweging uit, waarbij de slaglengte met dezelfde slag verminderd is met de speling van de daartussen liggende koppeling, ter grootte e. Aldus is de slaglengte daar gelijk aan 1-e. Bij heb. daaropvolgende deel is de slaglengte gelijk aan die van het vorige deel verm i n derd met de speling d van de daartussen gelegen koppeling. Op overeenkomstige wijze worden de slaglengtes van de overige secties bepaald.

Hierbij is een en ander zodanig gedimensioneerd, dat de slaglengte van de laatste sectie gelijk is aan 1-a-b-c-d, hetgeen gelijk is aan x. Dat is namelijk gelijk aan de toegestane slaglengte van de linkersectie, en die komt overeen met de afstand tussen twee pennen, zijnde de steek van twee goten.

Zoals uit deze figuur blijkt, is de steek tussen de pennen vergroot met de afstand a en is desovereenkomstig de afstand tussen de goten eveneens vergroot met de afstand a, zijnde de speling van de desbetreffende koppelingen. Voor de volgende secties geldt een overeenkomstige aanduiding. Om doorzakken van de secties van de stang 5 te voorkomen, wordt deze op regelmatige afstanden ondersteund door steunen 22. Hierbij moet bedacht worden dat de goten niet op de stangen steunen, maar op de steunen 1. Desondanks hebben de stangen 5 de neiging tot doorzakker, mede als gevolg van de speling van -de koppelingen.

Vervolgens wordt aan de hand van fig. 4 de aandrijving in longitudinale richting van de sectie met de grootste slag besproken. Deze sectie is voorzien van een hefboom 22, die roteren kan ten opzichte van de stang 5, zodat het in en uit aangrijping brengen van de pennen 6 met de goten 17 onafhankelijk van de aandrijving hiervan plaats kan vinden. De hefboom 22 is gekoppeld met een schroefspil 23, en wel via een scharnierende pen 24. De spil 23 strekt zich door een kast 25 uit, waarin een moer 26, die aan zijn omtrek van ver-tandingen 27 is voorzien, die in aangrijping zijn met een wormwiel 28. Het wormwiel 28 is aangebracht op een as 29, die door middel van een in de tekening niet weergegeven elektromotor wordt aangedreven.

Bij het roteren van de as 29 zal het wormwiel 28 draaien, waardoor de moer 26 zal gaan draaien en de spil 23 in axiale richting wordt verplaatst. Uiteraard is de kast 25 voo-rzien van een druklager 30 om te voorkomen dat de moer 26 zich in de axiale richting van de spil verplaatst.

Tenslotte toont fig. 5 de aandrijving van de draaibare as om deze te doen draaien, dat wil zeggen voor het in en uit aangrijping brengen van de pennen 6. Aan een van de secties 21 van de stang 5 is een hefboom 13 gelast, die aan zijn onderzijde gevorkt is. Door de twee einden 31 van de vork strekt zich een as 32 uit, waaromheen een lager 33 is aangebracht, dat vast verbonden is met de trekstang 12. Door trekken aan de trekstang 12 wordt de pen 6 van de met getrokken lijnen weergegeven positie bewogen naar de met streeplij-nen weergegeven positie. Om de slag van de pennen 6 te begrenzen, is een begrenzingsstaaf 34 aangebracht, waarmee de slag van de hefboom 31 wordt begrensd. Om tijdens de longitudinale beweging van de stang 5 het geleiden van de hefboom 13 langs de staaf 34 te vergemakkelijken, is de hefboom voorzien van een geleidewiel 35.

Zoals reeds genoemd is, is deze uitvinding in het bijzonder van toepassing op de glastuinbouw. Hierbij kan een inrichting zijn aangebracht voor het bevloeien van de in de goten aangebrachte planten.

Claims (9)

1. Inrichting voor het stapsgewijs loodrecht op hun lengterichting transporteren van zich hoofdzakelijk parallel uitstrekkende, langwerpige lichamen, gekenmerkt door: - tenminste twee zich loodrecht op de lengterichting van de lichamen uitstrekkende steunen? en - tenminste een stel een reciprocerende beweging uitvoerende meenemers, die bij een bewegingsrichting elk met een lichaam in aangrijping zijn en bij de andere bewegingsrichting van de lichamen los zijn.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elk stel opnemers gevormd wordt door een onder de lichamen aangebrachte stang, waarop pennen zijn aangebracht, die slechts bij de ene bewegingsrichting zich tussen de lichamen uitstrekken.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de stangen draaibaar zijn, zodat de pennen naar een werkzame positie en naar een niet-werkzame positie instelbaar zijn.

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, gekenmerkt door een lineair aandrijforgaan, dat door middel van een op de as bevestigde, vrij draaiende mof de as in zijn axiale richting aandrijft.

5. Inrichting volgens een van de conclusies 2-4, met het kenmerk, dat beide stangen van aan ten einde van een hefboom zijn voorzien, die door middel van een lineair aandri jforgaan zijn gekoppeld.

6. Inrichting volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de slaglengte van de meenemers toeneemt in de transportrichting.

7. Inrichting volgens conclusie 6, gekenmerkt door tussen elke pen in de as aangebrachte, zich bij trek strekkende en zich bij druk comprimerende koppelingen, die rotatie kunnen overdragen, en dat aandrijving aangrijpt op het deel van de as met de grootste slaglente.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de koppelingen gevormd worden door een vast met een ashelft verbonden, van een sleuf voorziene mof, waarbij de andere ashelft zich tot in de mof uitstrekt, en waarbij een zich door de sleuf uitstrekkende pen vast met andere ashelft is verbonden.

9. Inrichting volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de langwerpige lichamen gevormd worden door goten, waarin potten met planten zijn geplaatst, en dat de inrichting in een kas is geplaatst, waarbij aan de ene zijde met potten gevulde goten worden toegevoerd en aan de andere zijde de potten met volgroeide planten worden afgevoerd .