NL8803202A - Ademventiel. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Ademventiel

De uitvinding heeft betrekking op een ventielinrichting bestemd voor gebruik bij een toestel voor het onderzoek van de menselijke stofwisselingsprocessen door analyse van de ademhalingslucht, welke ventielinrichting is voorzien van een aansluiting voor een patientmondstuk en een aansluiting voor de verbindingsslang met het toestel, en verder met een inademingsklep, die zo geplaatst is dat hij door onderdruk als gevolg van inademing opengaat en omgevingslucht toelaat en een uitademingsklep die voor de toestelaansluiting zo geplaatst is dat hij door overdruk als gevolg van uitademing opengaat en de uitademingslucht doorlaat naar het toestel.

Tot nu toe werden ventielinrichtingen van deze soort gebruikt waarvan het huis de vorm had van een T-vormig buisstuk. De aansluiting voor het patientmondstuk werd gevormd door het lijf van de T-vorm, terwijl de dwarsbalk van de T-vorm aan de ene kant de inademingsklep bevatte en aan de andere kant de uitademingsklep, terwijl uiteraard aan dat uiteinde ook de toestelaansluiting was aangebracht.

Deze bestaande ventielinrichting vertoonde twee belangrijke bezwaren. Op de eerste plaats was het totale gewicht vrij hoog, zodat hij moest worden ondersteund. Op de tweede plaats vormde hij een aanzienlijke dode ruimte, waardoor de resultaten van het onderzoek werden beïnvloed of gecompenseerd moesten worden

De uitvinding beoogt aan deze beide bezwaren tegemoet te komen. Daartoe is de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt doordat de twee aansluitingen in eikaars verlengde zijn aangebracht aan een in hoofdzaak cylindrisch huis en dat de inademingsklep aangebracht is in de wand van dat huis. Op deze manier kunnen gelijktijdig zowel het gewicht als de dode ruimte worden verminderd.

Bij voorkeur wordt de inademingsklep gevormd door meerdere, langs de omtrek verdeelde kleppen. Op deze manier wordt de omtreksafmeting van het huis benut om een dimensie van de totale klepdoorsnede te bepalen, waardoor de axiale afmeting van eht geheel, en daarmee in het bijzonder de dode ruimte lager gehouden kan worden.

Een voorkeursuitvoering bezit het kenmerk dat de kleppen zijn gevormd in een kleppenring op basis van een regelmatige veelhoek die in zijn geheel geplaatst is in een kamer in het huis. Deze regelmatige veelhoek is bij voorkeur een achthoek, zodat er acht kleppen aanwezig zijn. Daarmee wordt, uitgaande van de benodigde constructieve sterkte voor zowel het huis als de kleppenring een maximale inlaatdoorsnede van de inademingskleppen verkregen, waardoor ook de ademweerstand zo laag mogelijk wordt gehouden.

De uitademingsklep kan een schijf zijn met met een centrale bevestiging die afdicht tegen een vlakke ring.

In een praktisch toegepaste uitvoeringsvorm van de ventielinrichting volgens de uitvinding is de dode ruimte, die bij de tot nu toe gebruikte inrichting 90 ml bedroeg, teruggebracht tot niet meer dan 25 ml. Tegelijk kan het geheel zo klein en licht worden uitgevoerd dat het eenvoudig kan worden opgenomen tussen de toestelslang en het patient-mondstuk, zonder een aparte ondersteuning. De uitwendige middellijn van het huis, dus. in feite van de hele ventielinrichting, kan daarbij even groot zijn, of beter gezegd: even klein als de uitwendige diameter van de toestelslang.

De ademweerstand van de inrichting in deze uitvoeringsvorm ligt ver binnen de normen die gesteld worden voor ventielen aan apparatuur voor onderzoek van ademhaling.

De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening van een voorkeursuitvoering.

De enkele figuur toont de ventielinrichting met uitéén-genomen onderdelen.

Het huis 1 is uitwendig cirkelcilindrisch en is inwen- dig voorzien van een achthoekige kamer 2. Centraal in elk van die vlakke delen is een in hoofdzaak rechthoekig venster aangebracht door de hele wanddikte van het huis; één zo'n venster is aangeduid door 3.

Een inlaatklepring 4 heeft een achthoekige dwarsdoorsnede overeenkomend met die van de kamer 2, terwijl ook de axiale afmeting van de ring 4 in hoofdzaak overeenkomt met de axiale afmeting van de kamer 2, zodat hij er in geplaatst kan worden, aangeduid door de pijl PI. In elk vlak stuk zoals 5 van de inlaatklepring 4 is een in hoofdzaask U-vormige spleet 6 aangebracht, zodanig dat de benen van de U-vorm evenwijdig lopen aan de ribben, zoals 7, van de achthoekige ring 4. Daardoor ontstaat in elk vlak een klep zoals 8 die kan buigen ten opzichte van de verbindingslijn tussen de eindpunten van de U-vorm 6, aangeduid door de stippellijn 9.

De afmetingen van de afzonderlijke kleppen zoals 8 zijn iets groter dan de afmetingen van de vensters zoals 3.

Wanneer de achthoekige klepring 4 in de kamer 2 in het huis 1 is geplaatst, kunnen de kleppen dus wel naar binnen openen, hetgeen uiteraard zal gebeuren wanneer in de inwendige ruimte een onderdruk wordt opgewekt ten opzichte van de omgeving, terwijl ze bij aanwezigheid van een overdruk met hun omtreksranden tegen de omtreksranden vand e vensters zoals 3 zullen worden gedrukt, zodat de kleppen dan gesloten blijven.

De bodem van de kamer 2 in het huis 1 wordt gevormd door een op de cilinderwand van het huis aansluitende ring 10, tien radiale ribben zoals 11 en een kernstuk 12, waarbij de delen 10, 11 en 12 in hetzelfde vlak liggen en allemaal even dik zijn, d.w.z. dat hun afmeting in axiale richting gelijk is. Tussen de radiale ribben 11 zijn dus openingen zoals 13 gevormd.

Aan de buitenzijde ten opzichte van de vlakke ring 10 is verder een omtreksring 14 aangevormd, aan de buitenzijde voorzien van schroefdraad 15. Het kernstuk 12 draagt in het midden aan de buitenzijde een pen 16.

Een uitlaatklep in de vorm van een ronde vlakke schijf 17 voorzien van een axiaal gat 18 wordt vanaf de buitenzijde op het huis 1 geplaatst volgens de pijl P2, waarbij het gat 18 over de pen 16 wordt gestoken. De uitwendige middellijn van de schijf 17 is iets kleiner dan de inwendige middellijn van de aan het huis aangevormde cilindrische ring 14, maar niet kleiner dan de vlakke ring 10. De klepschijf 17 komt dus te liggen tegen de buitenzijde van de ring 10, de radiale ribben 11 en het kernstuk 12. In deze stand kan de klepschijf 17 worden vastgezet met een moerbus 19 die klemmend op de centrale pen 16 kan worden geschoven of eventueel opschroefbaar gemaakt kan worden.

Aldus zal bij aanwezigheid van onderdruk in het inwendige de klepschijf 17 langs de omtrek tegen de vlakke ring 10 worden aangedrukt, zodat hij gesloten is, terwijl hij bij aanwezigheid van overdruk in het inwendige met zijn omtrek zal loskomen van de aanligging met de vlakke ring 10 en lucht zal kunnen uitlaten in de ringvormige ruimte tussen zijn omtrek en de binnenomtrek van de cilindrische ring 14.

Het uitwendige schroefdraad 15 kan worden gebruikt om er op op zichzelf bekende wijze een wartelmoer op te bevestigen voor de verbinding van de slang die naar het analyse-toestel gaat.

Aan de andere kant is nog een verbindingsstuk 20 aanwezig, waarop eveneens op op zichzelf bekende wijze, het patientmondstuk kan worden geschoven. Dit verbindingsstuk 20 wordt gevormd door een kort buisstuk 21 met een radiaal naar buiten lopende flens 22 die op zijn beurt weer voorzien is van een korte cilindrische ring 23 met uitwendige schroefdraad 24. De schroefdraad is bestemd om samen te werken met de inwendige schroefdraad 25 aan de eindrand 26 van het huis 1.

Het cilindrische deel 21 van het verbindingsstuk 20 heeft bij voorkeur een zodanige middellijn dat er zonder verdere aanpassing een gebruikelijk patientmondstuk, dat uit soepele kunststof bestaat, opgeschoven kan worden.

Verder zal het duidelijk zijn dat, door het vastschroeven van het verbindingsstuk 20 ten opzichte van het huis 1, de klepring 4 opgesloten wordt in de kamer 2 in het huis.

Voor de onderdelen 4 en 17 kan elk elastisch materiaal worden uitgekozen dat geschikt is om als klep te worden gebruikt. Het huis 1 en het aansluitstuk.20 kunnen als giet-stukken uit een hardere kunststof worden vervaardigd.

De dode ruimte van de ventielinrichting volgens de uitvinding wordt slechts gevormd door het inwendige volume van de kamer 2 nadat de inlaatklepring 4 daarin geplaatst is.

Aan de ene kant wordt die dode ruimte fysisch begrensd door het naar binnen gekeerde vlak van de uitlaatklep 17, en aan de andere kant door het denkbeeldige eindvlak van het huis aan de zijde van het aansluitstuk 20. In een praktisch toegepaste uitvoering, waarin de uitwendige middellijn van het huis 1, 43,5mm bedroeg en de axiale afmeting van het huis 1, met inbegrip van de rand 26 en de ring 14, 23,0 mm krijgt men een dode ruimte van niet meer dan 20 mm, hetgeen dus een aanzienlijke verbetering vormt ten opzichte van de tot nu toe gebruikte T-vormige klepinrichting die een dode ruimte had van 90 ml.

Claims (5)

1. Ventielinrichting, bestemd voor gebruik bij een toestel voor het onderzoek van de menselijke stofwisselingsprocessen door analyse van de ademhalingslucht, welke ventielinrichting is voorzien van een aansluiting voor een patientmondstuk en een aansluiting voor de verbindingsslang met het toestel, en verder met een inademingsklep, die zo geplaatst is dat hij door onderdruk als gevolg van inademing opengaat en omgevingslucht toelaat, en een uitademingsklep die voor de toestelaansluiting zo geplaatst is dat hij door overdruk als gevolg van uitademing opengaat en de uitade-mingslucht doorlaat naar het toestel, met het kenmerk, dat de twee aansluitingen (20; 14, 15) in eikaars verlengde zijn aangebrach: aan een in hoofdzaak cylindrisch huis (1) en dat de inademingsklep aangebracht is in de wand (2) van dat huis*

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de inademingsklep wordt gevormd door meerdere langs de omtrek verdeelde kleppen (8).

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de kleppen (8) zijn gevormd in een kleppenring (4) op basis van een regelmatige veelhoek die in zijn geheel geplaatst is in een kamer (2) in het huis (1).

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de regelmatige veelhoek een achthoek is.

5. Inrichting volgens een der conclusies 1 tot 4, met het kenmerk, dat de uitademingsklep een schijf (17) is met een centrale bevestiging (16, 18, 19) die afdicht tegen een vlakke ring (10).