NL8702994A - Bevochtigingsinrichting voor moeilijk bereikbare lichaamsdelen. - Google Patents

Description

N862/CK/ic Pieter Frans Stock

Venray 5 Bevochtigingsinrichting voor moeilijk bereikbare lichaamsdelen.

De uitvinding heeft betrekking op een bevochtigingsinrichting voor het op lichaamsdelen aanbrengen van 10 een vloeistof.

In het algemeen vindt bij het sporten of trainen, en bij zonnebaden tijdens bijvoorbeeld een bezoek aan het strand of bij een regelmatig onderhoud een in-oliën/in-crèmen van het lichaam met een daartoe geeigende vloei-15 stof plaats. Te denken valt daarbij aan massage- of zonnebrandolie, body-milk en after sun en body lotion of iets dergelijks. De vloeistof wordt daartoe in de hand gegoten waarna het lichaam daarmede wordt ingewreven en de handen vervolgens worden schoongewassen. Een probleem vormt even-20 wel het inoliên van de moeilijk bereikbare lichaamsdelen, zoals de rug en de schouders. Meestal wordt daartoe een tweede persoon te hulp geroepen, welke op zijn beurt vloeistof in de hand giet en de moeilijk bereikbare lichaamsdelen inolied.

25 Het bezwaar hiervan is allereerst dat ook deze tweede persoon enige vloeistof op de hand verspilt, maar dat bovendien in een tijd waarin in toenemende mate wordt gestreefd naar een grotere mate van onafhankelijkheid, het als belastend kan worden ervaren wanneer men zichzelf 30 hierbij niet kan redden.

Het is het doel van de uitvinding dit streven te respecteren en te voorzien in een gemakkelijk te transporteren en te hanteren bevochtigingsinrichting, welke het mogelijk maakt zelfstandig en zonder verspilling van 35 vloeistof in het bijzonder moeilijk bereikbare lichaamsdelen te bevochtigen.

8 70 2.9 9 4 4 f N862/CK/ic - 2 -

Daartoe bezit de bevochtigingsinrichting in een eerste uitvoeringsvorm overeenkomstig de uitvinding het kenmerk dat de bevochtigingsinriching een verlengstuk met een kanaal bevat, een aan een eerste uiteinde van het ver-5 lengstuk aangebracht verloopstuk bevat voor het losneembaar aan het kanaal koppelen van een houder en een aan het tweede uiteinde van het verlengstuk losneembaar om de uitmonding van het kanaal aan te brengen bevochtigingslichaam bevat.

10 Van voordeel is, dat de bevochtigingsinrichting overeenkomstig de uitvinding door het losneembaar koppel-baar zijn van de, eventueel als vloeistofhouder uit te voeren houder, het verlengstuk en het bevochtigingslichaam, niet alleen gemakkelijk te transporteren is, maar dat de 15 onderdelen zelf daardoor ook gemakkelijk zijn schoon te wassen, waardoor de hygiene in hoge mate is bevorderd en bijvoorbeeld een aankoeken van vloeistof in het inwendige van de bevochtigingsinrichting op eenvoudige wijze is te voorkomen. Bovendien is een voordien noodzakelijk kontakt 20 met de hand vermeden, hetgeen het komfort verhoogd en de verspilling van vloeistof voorkomt.

Een tweede uitvoeringsvorm van de bevochtigingsinrichting overeenkomstig de uitvinding bezit het kenmerk dat het bevochtigingslichaam met tenminste een roller is 25 uitgevoerd, welke van een kamer is voorzien waarin het kanaal uitmondt, en waarbij de roller om de uitmonding roteerbaar is.

Het voordeel is dat tengevolge van de centrifugale:; kracht bij het over het lichaam rollen de vloeistof uniform 30 in de kamer en over het buitenoppervlak van de roller wordt verdeeld, waardoor een gelijkmatiger verdeling van vloeistof over het lichaam ontstaat.

Verdere eenvoudige uitvoeringsvormen van de bevochtigingsinrichting overeenkomstig de uitvinding bezitten 35 het kenmerk dat de rotatieas van de roller parallel c.g. in 87 0 2 0 3 4 4 N862/CK/ic - 3 - hoofdzaak dwars op de lengteas van het verlengstuk loopt.

Nog een verdere uitvoeringsvorm van de bevochtigings-inrichting overeenkomstig de uitvinding bezit het kenmerk dat het kanaal aan het tweede uiteinde van het verlengstuk 5 twee respectievelijk tegengesteld gerichte uitmondingen bezit, waaromheen twee rollers ieder afzonderlijk roteerbaar zijn.

Van voordeel is dat deze uitvoeringsvorm ten opzichte van de eerder genoemde uitvoeringsvormen bij toe-10 passing van rollers met eenzelfde buitenoppervlak een vergroting van het werkzame oppervlak tot gevolg heeft.

Een volgende uitvoeringsvorm van de bevochti-gingsinrichting overeenkomstig de uitvinding bezit het kenmerk dat elke roller is voorzien van een concentrisch in 15 een eerste gedeelte van de kamer gelegen cylindrische klembus die aan weerszijden in lengterichting wordt vastgehouden tussen het gedeelte begrenzende radiaal in de kamer uitstekende drukstukken, en de klembus klemmend om het tweede uiteinde van het verlengstuk handmatig is los te 20 nemen en aan te brengen. Van voordeel is dat door de speciale klembusconstructie na het aanbrengen van de roller deze gedurende het gebruik niet verschuift en deze vervolgens ook weer op eenvoudige wijze kan worden verwijderd.

Tevens wordt mede door de aanwezige drukstukken voorkomen 25 dat vloeistof langs de klembus naar buiten lekt.

Nog een volgende uitvoeringsvorm van de bevoch-tigingsinrichting overeenkomstig de uitvinding bezit het kenmerk dat elke roller van een afdichtplaat met een veer is voorzien, waarbij het in de tweede gedeelte van de kamer 30 uitmondende kanaal door de verende, afdichtplaat is afgesloten.

Een voordeel van laatstgenoemde uitvoeringsvorm is, dat door het onder druk brengen van de hoeveelheid vloeistof in het kanaal, bijvoorbeeld door in de eventueel 35 flexibele vloeistofhouder te knijpen, met behulp van de 8701994 t t N862/CK/ic - 4 - verende afdichtplaat, een doseren van de hoeveelheid vloeistof in het tweede gedeelte van de kamer, en daarmede in en op het buitenoppervlak van de betreffende roller, teweeg wordt gebracht.

5 In een uitvoeringsvorm van de bevochtigings- inrichting overeenkomstig de uitvinding, welke het kenmerk bezit dat het buitenoppervlak van het bevochtigingslichaam van een schuimkunststof is voorzien, wordt irritatie van de huid, door de aanwezigheid van bijvoorbeeld zand op het 10 buitenoppervlak, vermeden doordat deze stoffen door de aangebrachte roller worden opgeriomen, en bij het reinigen van de roller eenvoudig worden weggespoeld.

In een verder volgende uitvoeringsvorm van de bevochtigingsinrichting overeenkomstig de uitvinding bezit 15 deze het kenmerk dat het verloopstuk is voorzien van een verder drukstuk en een verdere afdichtplaat met een veer en waarbij, onder veerdruk, de afdichtplaat tegen het drukstuk rustend het kanaal in het verloopstuk afsluit. Zodoende wordt voorkomen dat er ongewild vloeistof vanuit de vloei-20 stofhouder het verlengstuk inloopt, terwijl doseren van vloeistof met de flexibele vloeistofhouder mogelijk blijft, of dat er vloeistof bij een ontkoppelde vloeistofhouder uit het kanaal loopt.

Een uitvoeringsvorm van de bevochtigingsinrich-25 ting overeenkomstig de uitvinding bezit het kenmerk dat de afdichtplaat van een nok is voorzien, welke stuit op de aangebrachte houder waardoor de afdekplaat het kanaal geopend houdt. Bij deze uitvoeringsvorm wordt voorkomen dat er vloeistof bij een ontkoppelde vloeistofhouder uit het 30 kanaal loopt.

In een nog volgende uitvoeringsvorm van de bevochtigingsinrichting overeenkomstig de uitvinding bezit deze het kenmerk dat de bevochtigingsinrichting een als doorblaasbalg uitgevoerde houder bevat voor het doorblazen 35 van de bevochtigingsinrichting. Het toepassen van de door- 87029 94 > N862 /CK/ic - 5 - blaasblag heeft enerzijds het voordeel, dat zelfs de in het verloopstuk of het verlengstuk achtergebleven vloeistof tot in de kamer van de roller kan worden geblazen en dus effectief gebruikt kan worden; anderzijds is het voordeel dat 5 het kanaal kan worden schoongeblazen of met een doorblaas-balg met bijvoorbeeld water kan worden schoongespoeld, waarna indien gewenst de bevochtigingsinrichting voldoende gereinigd kan worden om een vloeistofhouder gevuld met een andere vloeistof te benutten.

10 In een verdere uitvoeringsvorm bezit de bevoch- tigingsinrichting overeenkomstig de uitvinding het kenmerk dat het verlengstuk een kromming bezit. De mate en de plaats van de kromming is bij fabricage van het verlengstuk aan te passen aan een gemiddelde ergonomisch optimum bij 15 regelmatig en veelvuldig gebruik van de bevochtigingsinrich-ting op bijvoorbeeld het beneden ruggedeelte.

Bij voorkeur is de kromming gelegen op een plaats gerekend vanaf het eerste uiteinde op ongeveer eenderde maal de lengte van het verlengstuk; in het bijzonder is 20 gerekend vanaf een krommingsmiddelpunt op ongeveer 82 cm afstand van het kanaal het verlengstuk over een hoek van ongeveer 29® gekromd.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekening waarin overeenkomstige elementen met 25 dezelfde verwijzingscijfers zijn aangeduid. Daarbij toont:

Fig 1 een gedeeltelijke weergave in langsdoor-snede van een mogelijke uitvoeringsvorm van de bevochti-gingsinrichting volgens de uitvinding;

Fig. 2 een verdere gedeeltelijke weergave in 30 dwarsdoorsnede van de bevochtigingsinrichting volgens de uitvinding;

Fig. 3 een langsdoorsnede van een verlengstuk met aangebracht verloopstuk voor toepassing in de bevochtigingsinrichting volgens fig. 1 of 2; en 35 Fig. 4 een mogelijke uitvoeringsvorm van een 87029 94 * t N862/CK/ic - 6 - verloopstuk voor toepassing in de bevochtigingsinrichting volgens de uitvinding zoals weergegeven in fig. 1 of 2.

In fig. 1 is een gedeelte van de bevochtigingsinrichting 1 weergegeven. De bevochtigingsinrichting 1 be-5 vat een gedeeltelijk weergegeven verlengstuk 2 met een kanaal 3. Het uiteinde van het verlengstuk 2 mondt uit in een buisvormig gedeelte 4. Dit gedeelte 4 mondt op zijn beurt uit in een kamer 5 in een bevochtigingslichaam. In de figuur is het bevochtigingslichaam uitgevoerd als een roller 10 6 welke om de uitmonding van het buisvormig gedeelte 4 ro teerbaar is. Het bevochtigingslichaam kan eventueel op niet-weergegeven wijze zijn uitgevoerd als een niet-roteer-baar lichaam, waarmede de lichaamsdelen kunnen worden gedept. Het bevochtigingslichaam kan zijn vervaardigd uit een 15 schuimkunststof of een soortgelijk sponsachtig materiaal dat vloeistof op kan nemen. In de weergegeven uitvoeringsvorm verloopt de rotatieas van de roller 6 in hoofdzaak dwars op de lenteas van het verlengstuk 2. In een andere mogelijke uitvoeringsvorm kan de rotatieas van de roller 6 parallel, 20 of indien gewenst in het verlengde van de lengteas van het verlengstuk 2 lopen, hetgeen niet nader is weergegeven.

Een verdere mogelijke niet-weergegeven uitvoeringsvorm bevat twee ieder afzonderlijk roteerbaar rollers 6, welke zich bevinden aan weerszijden van het verlengstuk 25 2. Het bevochtigingslichaam 6 is op nog nader toe te lich ten wijze losneembaar koppelbaar om het buisvormig gedeelte 4 aangebracht.

In Fig. 2 is het andere einde van het verlengstuk 2 weergeven met een verloopstuk 7 en een aan het verloop-30 stuk 7 gekoppelde houder 8. De houder 8 kan zijn uitgevoerd als een vloeistofhouder voor bijvoorbeeld zonnebrandolie.

De houder 8 kan evenwel ook zijn uitgevoerd als een door-blaasbalg, welke kan worden aangekoppeld aan het verloopstuk 7, teneinde zich in het kanaal 3 bevindende.zonne-35 brandolie door middel van de doorblaasbalg uit het kanaal 87019 94 i N862/CK/ic - 7 - * te blazen. Het verloopstuk 7 kan zijn voorzien van een drukstuk 10 waartegen een afdichtplaat 11 door een veer 12 wordt gedrukt. De veer 12 houdt met het drukstuk 10 en de afdichtplaat 11 het kanaal 3 normaal gesloten, tenzij door 5 het indrukken van de in het algemeen flexibele houder 8, tegen de veerdruk in, druk op de afdichtplaat 11 wordt uitgeoefend waardoor deze opent. Het verloopstuk 7 kan voor het aanbrengen van de houder 8 eventueel zijn voorzien van een passende binnenschroefdraad en de houder 8 is dan te 10 voorzien van een met de binnendraad corresponderende buitenschroefdraad .

In fig. 3 is een mogelijke uitvoering van het verlengstuk 2 met het verloopstuk 7 weergegeven. Het verlengstuk kan recht zijn of zoals in de figuur is weerge-15 geven zijn gekromd. De kromming is bijvoorbeeld gelegen op een plaats gerekend vanaf het uiteinde waar zich het verloopstuk 7 bevindt op ongeveer eenderde maal de lengte van het verlengstuk 2. Het krommingsmiddelpunt R bevindt zich op ongeveer 82 cm afstand van het kanaal 3. Het verlengstuk 20 2 is, gerekend ten opzichte van het krommingsmiddelpunt R, gekromd over een hoek A van omgeveer 29°. Het in fig. 3 weergegeven verloopstuk 7 bevat geen afdichtplaat.

In fig. 4 is in langsdoorsnede het verloopstuk 7 weergegeven. De afdichtplaat 11 is van een nok 13 voorzien.

25 Bij het aanbrengen van de niet-weergegeven houder 8 aan het verlengstuk 7 wordt de nok weggedrukt waardoor de afdichtplaat niet langer tegen het drukstuk 10 rust en de uitmonding van het kanaal 3 vrijkomt. In Fig. 4 bevat het verloopstuk in plaats van binnenschroefdraad verende klemdelen 30 14, welke ruimtelijk gescheiden onafhankelijk verend kunnen zijn. De klemdelen 14 kunnen in aangrijping worden gebracht met bijvoorbeeld de buitenschroefdraad van de houder 8. Op deze wijze is de houder 8 handmatig losneembaar koppelbaar met het verloopstuk 7.

35 De met de houder 8 door het kanaal 3 gestuurde 87029 94 N862/CK/ic - 8 - * vloeistof stroomt uit in de kamer 5. De wand van de kamer 5 is voorzien van een of meer perforaties 15 waardoorheen de vloeistof door de centrifugale kracht bij het over lichaamsdelen rollen van de roller naar het buitenoppervlak van 5 de roller 6 wordt geleid. Het buisvormig gedeelte 4 is van een in een eerste gedeelte van de kamer 5 aangebrachte cilindrische klembus 9 voorzien, welke wordt vastgehouden tussen het gedeelte begrenzende radiaal in de kamer 5 uitstekende drukstukken 16. Hiermede is het mogelijk de roller 10 6 handmatig om het buisvormig gedeelte 4 aan te brengen.

Het tweede gedeelte van de kamer 5 kan een afdichtplaat 17 met een veer 18 bevatten, zodat enkel vloeistof onder druk vanuit het gedeelte 4 tot het tweede gedeelte van de kamer 5 wordt toegelaten.

870*994

Claims (14)

1. Bevochtigingsinrichting voor het op lichaamsdelen aanbrengen van een vloeistof, met het kenmerk dat de bevochtigingsinrichting een verlengstuk met een kanaal be- 5 vat, een aan een eerste uiteinde van het verlengstuk aangebracht verloopstuk bevat voor het losneembaar aan het kanaal koppelen van een houder en een aan het tweede uiteinde van het verlengstuk losneembaar om de uitmonding van het kanaal aan te brengen bevochtigingslichaam bevat.

2. Bevochtigingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het bevochtigingslichaam met tenminste een roller is uitgevoerd, welke van een kamer is voorzien waarin het kanaal uitmondt, en waarbij de roller om de uitmonding roteerbaar is.

3. Bevochtigingsinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de rotatieas van de roller parallel aan de lengteas van het verlengstuk loopt.

4. Bevochtigingsinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de rotatieas van de roller in hoofd- 20 zaak dwars op de lengteas van het verlengstuk loopt.

5. Bevochtigingsinrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het kanaal aan het tweede uiteinde van het verlengstuk twee respectievelijk tegengesteld gerichte uitmondingen bezit, waaromheen twee rollers ieder afzon- 25 derlijk roteerbaar zijn.

6. Bevochtigingsinrichting volgens een der conclusies 2 tot en met 5, met het kenmerk, dat elke roller is voorzien van een concentrisch in een eerste gedeelte van de kamer gelegen cylindrische klembus die aan weerszijden in 30 lengterichting wordt vastgehouden tussen het gedeelte begrenzende radiaal in de kamer uitstekende drukstukke^ en de klembus klemmend om het tweede uiteinde van het verlengstuk handmatig is los te nemen en aan te brengen.

7. Bevochtigingsinrichting volgens conclusie 6, 35 met het kenmerk dat elke roller van een afdichtplaat met 87029 94 i N862/CK/ic -10 - een veer is vóórzie^ waarbij het in het tweede gedeelte van de kamer uitmondende kanaal door de verende afdichtplaat is afgesloten.

8. Bevochtigingsinrichting volgens een der con-5 clusies 1 tot en met 7, met het kenmerk, dat het buitenoppervlak van het bevochtigingslichaam van een schuim-kunststof is voorzien.

9. Bevochtigingsinrichting volgens een der conclusies 1 tot en met 8, met het kenmerk, dat het verloop- 10 stuk is voorzien van een verder drukstuk en een verdere afdichtplaat met een veer en waarbij, onder veerdruk, de afdichtplaat tegen het drukstuk rustend het kanaal in het verloopstuk afsluit.

10. Bevochtigingsinrichting volgens conclusie 9, 15 met het kenmerk, dat de afdichtplaat van een nok is voorzien, welke stuit op de aangebrachte houder waardoor de afdekplaat het kanaal geopend houdt.

11. Bevochtigingsinrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat de bevochtigingsinrichting een 20 als doorblaasbalg uitgevoerde houder bevat voor het doorblazen van de bevochtigingsinrichting.

12. Bevochtigingsinrichting volgens een der conclusies 1 tot en met 11, met het kenmerk, dat het verlengstuk een kromming bezit.

13. Bevochtigingsinrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de kromming is gelegen op een plaats gerekend vanaf het eerste uiteinde op ongeveer eenderde maal de lengte van het verlengstuk.

14. Bevochtigingsinrichting volgens conclusie 12 3Q of 13, met het kenmerk dat gerekend vanaf een krommings-middelpunt op ongeveer 82 cm afstand van het kanaal het verlengstuk over een hoek van ongeveer 29° is gekromd. Eindhoven, 3 november 1987 S7029 d 4