NL8603285A - Spuitinrichting. - Google Patents

Description

P HP/AB/20 - 1 -

Spuitinrichting

De huidige uitvinding heeft betrekking op een spuitinrichting, omvattende een frame met tenminste één eraan bevestigde spuitboom die is voorzien van spuitmiddelen die via leidingen koppelbaar zijn met een reservoir voor spuitmid-! 5 del.

Indien gewas wordt bespoten met deze bekende spuit-inrichting zal het spuitmiddel in hoofdzaak slechts in kon-takt komen met die delen van het gewas die zijn gericht naar of gemakkelijk bereikbaar zijn vanaf de spuitmiddelen.

10 In het geval van gewassen waarvan het gebladerte direkt nabij de grond blijft, zoals bijvoorbeeld aarbeien, en bij gewassen die muurvormig groeien, zoals komkommers, tomaten en rijen struiken of bomen, kunnen grote delen van deze gewassen niet worden bereikt door het spuitmiddel.

15 De uitvinding beoogt een spuitinrichting te verschaf fen, waarbij het spuitmiddel veel beter met de tot nu toe weinig of niet bereikte delen van het gewas in kontakt kan komen.

Dit wordt overeenkomstig de uitvinding bereikt doordat 20 de spuitinrichting wordt gekenmerkt door middelen voor het via tenminste één luchtuitlaat afgeven van een luchtstroom die samenwerkt met een door de spuitmiddelen via tenminste één spuitmond afgegeven spuitrniddelstroom. Met de gevormde luchtstroom wordt enerzijds de spuitrniddelstroom onder-25 steund, en anderzijds wordt het gewas, in het bijzonder de bladeren daarvan in beweging gebracht, omgebogen en dergelijke, zodat ook die delen in kontakt kunnen komen met het spuitmiddel.

Een gemakkelijk in de praktijk te hanteren, en eenvou-30 dig op een gemiddelde hoge druk te houden luchtstroom wordt verkregen indien, de luchtstroommiddelen een flexibele voor onder druk staande lucht bestemde slurf die met een luchtinlaat aansluit op een compressor, omvat. Teneinde een optimale samenwerking tussen enerzijds de spuitmiddelstroom en fc /. V V· ώ ^ J-.’ v 4. ü ^

V

- 2 - -1 anderzijds de luchtmiddelstroom te verkrijgen, welke samenwerking ook afhankelijk kan zijn van de richting en de snelheid waarmee de spuitinrichting ten opzichte van het gewas wordt bewogen, verdient het voorkeur dat de luchtstroommid-5 delen op de luchtuitlaat aansluitende richtmiddelen omvatten, waarmee de luchtstroom is te richten ten opzichte van de spuitmiddelstroom en/of te bespuiten gewas.

Indien twee luchtuitlaten onder een scherpe hoek ten opzichte van elkaar zijn opgesteld, wordt enerzijds in een 10 met de rijrichting meegaande richting en anderzijds in een daarvan afgerichte richting gespoten, zodat zogenaamde scha-duwgebieden in hoofdzaak worden vermeden.

Indien twee luchtuitlaten in onderling tegengestelde richtingen gericht zijn opgesteld, is het mogelijk om via 15 smalle gangen tussen gewas tegelijkertijd de beide zijden daarvan te besproeien. Het is bijzonder voordelig indien in dat geval combinaties van paren luchtuitlaten worden gebruikt, waarbij de paren luchtuitlaten diametraal ten opzichte van elkaar zijn opgesteld en binnen elk paar de 20 luchtuitlaten onderling een scherpe hoek insluiten.

Een goede samenwerking tussen spuitmiddelstroom en luchtstroom wordt verkregen indien de spuitmond benedenstrooms van een luchtuitlaat is opgesteld. Teneinde een interferentie van de spuitmond met de luchtstroom te vermij-25 den, verdient het voorkeur dat de spuitmond naast de door de luchtuitlaat afgegeven luchtstroom is opgesteld.

Voor vele toepassingen is het gunstig dat de luchtuitlaat een luchtspleet is.

Afhankelijk van de teelt kan een specifiek gepositio-30 neerde spuitboom worden gehanteerd. Bijvoorbeeld is de luchtspleet tijdens het spuiten gelegen in een aan een gewasrij evenwijdig vlak, en is de spuitboom liggend, staand en/of afhangend bevestigd aan het frame.

Genoemde en andere kenmerken zullen aan de hand van 35 een aantal uitvoeringsvoorbeelden van de spuitinrichting overeenkomstig de uitvinding worden verduidelijkt onder verwijzing naar de bijgevoegde tekening.

/ \ t Λ A Λ ï* £ - 3 -

V

In de tekening is:

Fig. 1 een perspektivisch deels weggebroken aanzicht van een aan een trekker gemonteerde spuitinrichting overeenkomstig de uitvinding? 5 Fig. 2-5 elk een doorsnede over de lijn II-IÏ uit fig. 1 van verschillende uitvoeringsvormen van de spuitboom; en

Fig. 6-8 respektievelijk een bovenaanzicht, en achteraanzicht en een perspektivisch aanzicht van telkens een 10 andere spuitinrichting overeenkomstig de uitvinding.

Fig. 1 toont een spuitinrichting 1 overeenkomstig de uitvinding. De inrichting omvat een van poten 5 voorzien frame 6 dat met rollen 7 met behulp van een cilinder 8 op en neer beweegbaar is geleid in een geleidingsgestel 9 dat via 15 stangen 10 en 11 is gekoppeld met een trekker 12. Een op het frame 6 geplaatste compressor 13 en een ventilator 14 worden aangedreven via een niet-getoonde met de trekker 12 gekoppelde flexibele aandrijfas.

Aan het frame 6 is aan elke zijde een spuitboom 15,16 20 bevestigd, die via scharnieren 17 en een kruk 78 met behulp van een cilinder 18 uitklapbaar is bevestigd aan het frame 6. De spuitbomen 15 en 16 zijn verplaatsbaar tussen de liggende met volle lijnen weergegeven stand en de met streep-lijnen weergegeven staande stand (pijl 79). Elke spuitboom 25 15,16 omvat een raam 20 waaraan richtplaten 21,22 via schar nieren 23 scharnierbaar zijn bevestigd. Verder zijn van spuitmonden 24 voorziene leidingen 25,26 aan het raam 20 bevestigd. De leidingen 25 en 26 zijn via de compressor 13 vloeistofcommunicerend verbonden met een reservoir 27 voor 30 spuitmiddel 28.

Het frame is verder voorzien van een luchtkamer 29 die de vorm heeft van een flexibele slurf die enerzijds aansluit op het raam 20 dat daarmee de spleetvormige luchtuitlaat 30 vormt, en anderzijds met een met de ventilator 14 gekoppelde 35 luchtinlaat 31.

De werking van de spuitinrichting 1 is als volgt. De trekker 12 verplaatst zich in de richting van de pijl 32 - V v= ».S £„ V" *·· •v , - 4 - door een veld 33 met in bedden 34 geteeld gewas 35. De spuitmonden 24 geven spuitmiddelstromen 36 af, die samenwerken met een uit de luchtuitlaat 30 tredende luchtstroom 37. De stromen 36 en 37 werken in die zin samen, dat de lucht-5 stroom de spuitmiddelstroom tot verder tussen het gewas 35 brengt en tevens de bladeren in beweging brengt en ombuigt, zodat normaliter afgekeerde gewasdelen nu tevens in kontakt komen met spuitmiddel. Zodoende wordt de spuitefficiency verbeterd.

10 In fig. 2 zijn de richtplaten 21 klemmend bevestigd aan framebuizen 38 en in een gewenste stand ten opzichte van het gewas 35 geborgd met borgorganen 39. De richtplaten 21,22 kunnen vanaf de luchtuitlaat 30 onderling divergeren of convergeren (streeplijn-stand), zodat de snelheid van de 15 uittredende lucht/spuitmiddelstroom respektievelijk is verlaagd of vergroot. Bij in hoofdzaak onderling evenwijdig opgestelde richtplaten 21,22 blijft deze snelheid in hoofdzaak constant.

In fig. 3 is beter de positie van de spuitmond 24 ten 20 opzichte van de door de luchtuitlaat 30 afgegeven luchtstroom 37 getoond. De spuitmond 24 is naast de luchtuitlaat 30 en bezijden de richtplaten 21,22 aangebracht. Een kontakt tussen spuitmond 24 en de luchtstroom is daarmee vermeden. Wel is een goede samenwerking tussen de spuitmiddelstroom 36 25 en de luchtstroom 37 verzekerd. Verder zijn cilinders 40,41 getoond, waarmee de stand van de beide richtplaten 21,22 in-en/of nastelbaar is.

Bij de in fig. 4 getoonde situatie is een spuitmond 42 benedestrooms van de luchtuitlaat 30 en tussen de beide 30 richtplaten 21 en 22 opgesteld. In dit geval is verder de spuitmond 24 in een gewenste richting te richten.

Fig. 5 toont een andere uitvoeringsvorm, waarbij de slurf 29 is voorzien van twee luchtuitlaten 43 en 44 die beide aan een zijde van de slurf 29 zijn opgesteld maar on-35 derling een scherpe hoek x insluiten. In dit geval zijn bijvoorbeeld de spuitmonden 45,46 in hoofdzaak gericht in de rijrichting van de trekker 12, en de spuitmonden 47,48 ge- β i ö 3 2 8 f5 - 5 - richt in de aan de rijrichting tegengestelde richting. Zodoende wordt in hoofdzaak het gewas alzijdig benaderd door het spuitmiddel 28.

Fig. 6 toont de spuitinrichting 2 overeenkomstig de 5 uitvinding, waarbij de slurven 49 elk twee dwarsslurven 50 omvatten, waarvan de niet-getoonde luchtspleten zijn gelegen in een aan een gewasrij 51 evenwijdig vlak, en wel in een horizontale stand. Lateraal zijdelings wordt dus vanaf elke dwarsslurf 50 sproeimiddel uitgespoten naar de daaraan gren-10 zende gewasrij 51, die dus tegelijkertijd vanuit de beide zijrichtingen wordt bespoten.

Fig. 7 toont de situatie waarbij de spuitinrichting 3 overeenkomstig de uitvinding spuitbomen gebruikt die staand zijn gelegen in vlakken die evenwijdig zijn aan in dit geval 15 door struiken, bomen of komkommeraanplant gevormde gewasrijen 52.

Het zal duidelijk zijn dat bij de toepassingen volgens fig. 6 en 7 spuitboomconfiguraties kunnen worden gebruikt overeenkomstig fig. 3, 4 of 5.

20 Fig. 8 toont tenslotte een spuitinrichting 4 die is geïncorporeerd in een voertuig 53 dat het onderwerp vormt van een oogstmachine voor eerf andere op naam van aanvraagster staande octrooiaanvrage. Voor een gedetailleerde beschrijving van dit voertuig 53 wordt verwezen naar deze an-25 dere octrooiaanvrage.

In het kort omvat het voertuig 53 een chassis 54 waarop draaibaar een voertuigopbouw 55 is gemonteerd. Op de voertuigopbouw 55 zijn twee zijdelings zich uitstrekkende bomen 56 en 57 geplaatst, die enerzijds afsteunen en ein-30 digen in kantelsteunen 58,59* Met aan het boveneinde van de bomen bevestigde trekstangen 60 is de liggende stand van elke boom instelbaar. Daartoe zijn de trekstangen 60 gebonden met aan een roteerbare as 61 bevestigde krukken 62.

Het spuitmiddelreservoir 63 is geplaatst op de voor 35 een houder bestemde drager 64. Via een stijgleiding 65, een pomp 66 en leidingen 67 wordt spuitmiddel toegevoerd aan de spuitbomen 68,69.

I- *. f* lx k V V J v *·· r· - 6 -

Via een ventilator 70 en in de bomen 56 en 57 geplaatste en erin rustende hoofdslurven 71 en 72 wordt onder druk staande lucht via aansluitstukken 73 toegevoerd aan de slurven 29 van de spuitbomen 68 en 69.

5 Bij de spuitbomen 68 sluiten paren luchtspleten 43,44 diametraal op de slurf 29 aan, waarbij elk paar een met fig. 5 overeenkomende configuratie bezit. De spuitboom 69 heeft een vorm die overeenkomt met die van fig. 3, 4 of 5, al naar gelang het te bespuiten gewas.

10 8 ft ü , j 2 6 5

Claims (9)

1. Spuitinrichting, omvattende een frame met tenminste één eraan bevestigde spuitboom die is voorzien van spuitmid-delen die via leidingen koppelbaar zijn met een reservoir voor spuitmiddel, gekenmerkt door middelen voor het via ten- 5 minste één luchtuitlaat afgeven van een luchtstroom die samenwerkt met een door de spuitmiddelen via tenminste één spuitmond afgegeven spuitmiddelstroom.

2. Spuitinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de luchtstroommiddelen een flexibele voor onder 10 druk staande lucht bestemde slurf die met een luchtinlaat aansluit op een compressor, omvat.

3. Spuitinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat de luchtstroommiddelen op de luchtuitlaat aansluitende richtmiddelen omvatten, waarmee de luchtstroom is 15 te richten ten opzichte van de spuitmiddelstroom en/of te bespuiten gewas.

4. Spuitinrichting volgens conclusie 1-3, gekenmerkt door twee luchtuitlaten die onder een scherpe hoek ten opzichte van elkaar zijn opgesteld.

5. Spuitinrichting volgens conclusie 1-4, gekenmerkt door twee luchtuitlaten die in onderling tegengestelde richtingen gericht zijn opgesteld.

6. Spuitinrichting volgens conclusie 1-5, met het kenmerk dat de spuitmond benedenstrooms van een luchtuitlaat is 25 opgesteld.

7. Spuitinrichting volgens conclusie 1-5, met het kenmerk dat de spuitmond naast de door de luchtuitlaat afgegeven luchtstroom is opgesteld.

8. Spuitinrichting volgens één van de voorgaande con- 30 clusies, met het kenmerk dat de luchtuitlaat een luchtspleet is.

9. Spuitinrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk dat tijdens het spuiten de luchtspleet is gelegen in een aan een gewasrij evenwijdig vlak, en dat de spuitboom 35 liggend, staand en/of afhangend is bevestigd aan het frame. e £ 5 " $ r«