NL8602804A

NL8602804A - Werkwijze voor het aanbrengen van een aansluitdraad op een uiteinde van een condensator en condensator vervaardigd volgens die werkwijze.

Info

Publication number: NL8602804A
Application number: NL8602804A
Authority: NL
Original assignee: Philips Nv
Priority date: 1986-11-06
Filing date: 1986-11-06
Publication date: 1988-06-01
Also published as: EP0271120A1; US4788625A; DE8714516U1; KR880006733A; KR960009512B1; JPS63124508A

Description

φ- Λ ΡΗΝ 11.929 1 N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken.

“Werkwijze voor het aanbrengen van een aansluitdraad op een uiteinde van een condensator en condensator vervaardigd volgens die werkwijze".

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het aanbrengen van een aansluitdraad op een uiteinde van een condensator, die is opgebouwd uit een tweetal om elkaar gewikkelde metaalfoelies en tussen de metaalfoelies gelegen isolerend materiaal, waarbij aan het ene 5 uiteinde van de condensator de begrenzingsrand van de ene foelie buiten de begrenzingsrand van de andere foelie uitsteekt en aan het tegenoverliggende uiteinde van de condensator de begrenzingsrand van de andere foelie buiten de begrenzingsrand van de eerste foelie uitsteekt, een en ander gerekend in de richting loodrecht op de lengterichting van de 10 foelies.

Uit het Duitse Offenlegungsschrift 2.717.382 is een werkwijze bekend, waarbij voor het aanbrengen van een aansluitdraad een de aansluitdraad dragend plaatvormig orgaan tegen een uiteinde van de door de om elkaar gewikkelde foelies gevormde condensator wordt 15 gedrukt. Daarbij is het plaatvormige orgaan voorzien van uitstekende ribben, die in contact worden gebracht met de aan de desbetreffende zijde van de condensator uitstekende begrenzingsrand van een foelie. De vorm van het plaatvormige orgaan komt althans nagenoeg overeen met de dwarsdoorsnede van de condensator. De hechting van het plaatvormige 20 orgaan aan de condensator moet plaatsvinden door smelting van het isolerend materiaal ter vorming van een hechtlaag tussen het uiteinde van de condensator en het plaatvormige orgaan.

Het plaatvormige orgaan vormt een verhoudingsgewijs zwaar onderdeel, terwijl de zich loodrecht op dit plaatvormige orgaan 25 uitstrekkende met het plaatvormige orgaan verbonden aansluitdraden de inbouw van de condensator bemoeilijken resp. vrij veel ruimte voor de inbouw vereisen.

Verder bestaat het gevaar, dat gesmolten isolerend materiaal tussen de ribben van het plaatvormige orgaan en de metaal 30 foelies indringt en zodoende geen goed contact tussen de aansluitdraden en de metaalfoelies tot stand wordt gebracht.

Volgens de uitvinding worden nu de uitstekende uiteinden 8602004 * ΡΗΝ 11.929 2 van de foelies bedekt met een metaallaag en op de metaallaag het uiteinde van een aansluitdraad gedrukt onder het verwarmen van de aansluitdraad en/of de metaallaag, welk uiteinde is voorzien van een tweetal althans nagenoeg in eikaars verlengde gelegen gedeelten, die 5 zijn verbonden door een verbindingsgedeelte, dat uit het vlak van de in eikaars verlengde gelegen gedeelten is gebogen en symmetrisch van opbouw is ten opzichte van een symmetrievlak, dat midden tussen de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de in eikaars verlengde gelegen gedeelten en loodrecht op de lengteas van deze gedeelten verloopt en zodanig te werk 10 wordt gegaan, dat het verbindingsgedeelte over een zodanige afstand in de metaallaag wordt gedrukt, dat de in eikaars verlengde liggende gedeelten tegen de buitenzijde van de metaallaag komen te liggen.

De metaallaag zal een goede verbinding tussen de delen van een begrenzingsrand van een foelie en daamede ook een goede 15 verbinding tussen deze foelie en de op de metaallaag aangebrachte aansluitdraad waarborgen. Daarbij zal bij het aanbrengen het de beide in eikaars verlengde liggende gedeelten verbindende verbindingsgedeelte in de door verwarming weekgemaakte metaallaag kunnen worden gedrukt, terwijl daarbij de afgeplatte gedeelten op de buitenzijde van de metaal-20 laag komen te rusten en daardoor een gelijkmatige goed gedefinieerde indringing van het verbindingsgedeelte kunnen bepalen.

Tevens kunnen daarbij de aansluitdraden gemakkelijk evenwijdig aan de eindvlakken van de condensator worden aangebracht, hetgeen veelal een latere compacte inbouw van de condensator 25 vergemakkelijkt.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoerings-voorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont schematisch een zijaanzicht op een 30 condensator vervaardigd onder toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont op grotere schaal in doorsnede een tweetal metaalfoelies en daarop aangebracht isolatiemateriaal geschikt voor het vervaardigen van een condensator volgens fig. 1.

35 Fig. 3 toont een zijaanzicht op de aansluitdraad van de in fig. 1 weergegeven condensator gezien in de richting volgens pijl III.

8602804 4 r PHN 11.929 3

Fig. 4 toont op grotere schaal een uiteinde van de in fig. 3 weergegeven aansluitdraad.

Fig. 5 toont een met fig. 3 overeenkomend aanzicht van een verder uitvoeringsvoorbeeld van een aansluitdraad.

5 Fig. 1 toont een aanzicht op een condensator 1, die is opgebouwd uit een tweetal metaalfoelies 2 en 3 en tussen deze foelies aangebracht isolerend materiaal 4. de foelies 2 en 3, die in fig. 2 in dwarsdoorsnede zijn weergegeven worden gevormd door langgestrekte stroken, die om elkaar worden gewikkeld, waarbij de condensator 1 10 tijdens het wikkelen een gewenste doorsnede kan worden gegeven. Deze doorsnede kan bijvoorbeeld rond, ovaal of langgestrekt zijn.

Zoals uit fig. 2 duidelijk zal zijn zal daarbij de condensator aan de ene zijkant (gezien in fig. 2 de linkerzijkant) de begrenzingsrand van de metaalfoelie 2 buiten de metaalfoelie 3 15 uitsteken, terwijl aan de andere zijde (in fig. 2 de rechterzijde) de begrenzingsrand van de metaalfoelie 3 buiten de metaalfoelie 2 zal uitsteken.

Na het om elkaar wikkelen van de metaalfoelies 2 en 3 worden op de uiteinden van de metaalfoelies metaallagen 5 resp. 6 20 aangebracht, zodanig dat de uitstekende begrenzingsrand van de foelie 2 is ingebed in de metaallaag 5 en de uitstekende begrenzingsrand van de foelie 3 is ingebed in de metaallaag 6. Dergelijke metaallagen 5 en 6 kunnen doelmatig worden aangebracht door het verspuiten van een geschikt metaal, zogenaamd schoperen. Een doelmatige dikte van een dergelijke 25 laag bedraagt 200-300 micrometer, terwijl als geschikt materiaal een mengsel van Zn en Sn kan worden gebruikt.

Vervolgens kunnen de aansluitdraden 7 worden aangebracht. Dergelijke aansluitdraden, die veelal een ronde doorsnede hebben met een diameter van 0,6 mm worden aan hun uiteinden afgeplat tot 30 een dikte van ,+.0,3 mm. Verder wordt een dergelijk afgeplat uiteinde gevormd op de in het bijzonder in fig. 4 duidelijk weergegeven wijze, dat wil zeggen dat dit uiteinde is voorzien van een tweetal afgeplatte langgestrekte in elkaar verlengde gelegen gedeelten 8 en 9, die onderling zijn verbonden door een verbindingsgedeelte, dat is opgebouwd 35 uit een drietal een hoek met elkaar insluitende delen 10-12.

Zoals uit fig. 4 duidelijk zal zijn zijn de beide delen 10 en 12 over een hoek van ongeveer 45° ten opzichte van de beide e e o 2 o o k * * PHN 11.929 4 gedeelten 8 en 9 afgebogen, zodanig dat zij zich vanaf de naar elkaar toegekeerde uiteinden van deze gedeelten 8 en 9 in een naar elkaar toegekeerde richting uitstrekken. De van de gedeelten 8 en 9 afgekeerde uiteinden van de delen 10 en 12 zijn onderling verbonden door een zich 5 evenwijdig aan de gedeelten 8 en 9 uitstrekkend deel 11.

Uit fig. 4 zal het daarbij duidelijk zijn, dat de uitvoering van dit uit delen 10-12 opgebouwde verbindingsgedeelte zodanig is, dat dit verbindingsgedeelte symmetrisch is opgebouwd ten opzichte van een zich loodrecht op het vlak van tekening uitstrekkend 10 symmetrievlak, dat midden tussen de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de afgeplatte gedeelten 8 en 9 is gelegen.

Voor het bevestigen van de aansluitdraad aan de condensator wordt nu het deel 11 van het verbindingsgedeelte geplaatst tegen het buitenoppervlak van een metaallaag 5 of 6 en met behulp van 15 een tweetal electroden 13 tegen de desbetreffende metaallaag 5 gedrukt onder gelijktijdige toevoer van stroom via deze electroden.

Dientengevolge zal zowel het verbindingsgedeelte 10-12 als de daaronder liggende metaallaag 5 resp. 6 worden verwarmd, waardoor de desbetreffende metaallaag week zal worden en het verbindingsgedeelte in 20 de metaallaag kan worden gedrukt. Daarbij zullen de in eikaars verlengde liggende afgeplatte gedeelten 8 en 9 eveneens met het buitenoppervlak van de metaallaag in aanraking komen en daardoor het indrukken van het afgeplatte uiteinde van de aansluitdraad in de metaallaag begrenzen.

Tevens voorkomen de aan weerszijden van het in de metaal-25 laag 5 resp. 6 ingedrukte gedeelte 10-12 gelegen afgeplatte gedeelten 8 en 9 een scheef indrukken van dit uiteinde van de aansluitdraad in de metaallaag, niet alleen doordat het in de metaallaag ingedrukte gedeelte aan weerszijden door de afgeplatte gedeelten 8 en 9 wordt ondersteund, maar tevens, doordat deze beide gedeelten 8 en 9 voor een warmteafvoer 30 zorgen en dus de temperatuur van het vrije uiteinde van het in de metaallaag gedrukte gedeelte niet aanzienlijk hoger is dan het op het overige deel van de aansluitdraad aansluitende uiteinde van dit in de metaallaag gedrukte gedeelte.

De lengte van het rechte deel 11 wordt in hoofdzaak 35 bepaald door de afmetingen van de te gebruiken electrodes 13 en benodigde tussenruimte tussen deze electroden.

De afstand tussen een uiteinde van het horizontaal 8602204 - . · ·. <*." PHN 11.929 5 r verlopende deel 11 en het met dit uiteinde verbonden uiteinde van een afgeplat gedeelte 8 resp. 9 bedraagt, gemeten in de lengterichting van deze afgeplatte gedeelten 8 en 9 ongeveer twee maal de dikte van de schopeerlaag.

5 Gezien in fig. 4 bedraagt de afstand tussen de onderzijde van een afgeplat gedeelte 8 resp. 9 en de onderzijde van het deel 11 ongeveer 0,5 - 1 x de dikte van de schopeerlaag.

De lengte van het vrij uitstekende afgeplatte gedeelte 9 is bij voorkeur langer dan de lengte van een schuin deel 10 resp. 12.

10 Fig. 5 toont een althans grotendeels met fig. 3 overeen komende uitvoeringsvorm van een aansluitdraad. Overeenkomstige onderdelen van deze in fig. 5 weergegeven aansluitdraad zijn dan ook voorzien van dezelfde verwijzingscijfers als gebruikt in fig. 3. Bij deze uitvoeringsvorm is echter het vrije uiteinde 14 van de aansluit-15 draad niet afgeplat, zoals het uiteinde 9, maar heeft dit uiteinde zijn ronde vorm behouden. Ook hierbij zijn echter nog gunstige resultaten te verwezenlijken.

8602804

Claims

1. Werkwijze voor het aanbrengen van een aansluitdraad op een'uiteinde van een condensator,die is opgebouwd uit een tweetal om elkaar gewikkelde metaalfoelies en tussen de metaalfoelies gelegen isolerend materiaal, waarbij aan het ene uiteinde van de condensator de 5 begrenzingsrand van de ene foelie buiten de begrenzingsrand van de andere foelie uitsteekt en aan het tegenoverliggende uiteinde van de condensator de begrenzingsrand van de andere foelie buiten de begrenzingsrand van de eerste foelie uitsteekt, een en ander gerekend in een richting loodrecht op de lengterichting van de foelies, met het 10 kenmerk, dat de uitstekende uiteinden van de foelies worden bedekt met een metaallaag en op de metaallaag het uiteinde van een aansluitdraad wordt gedrukt onder het verwarmen van de aansluitdraad en/of de metaallaag, welk uiteinde is voorzien van een tweetal althans nagenoeg in eikaars verlengde gelegen gedeelten, die zijn verbonden door een 15 verbindingsgedeelte, dat uit het vlak van de in eikaars verlengde gelegen gedeelten is gebogen en symmetrisch van opbouw is ten opzichte van een symmetrievlak, dat midden tussen de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de in eikaars verlengde gelegen gedeelten en loodrecht op de lengteas van deze gedeelten verloopt en zodanig te werk wordt gegaan, 20 dat het verbindingsgedeelte over een zodanige afstand in de metaallaag wordt gedrukt, dat de in eikaars verlengde liggende gedeelten tegen de buitenzijde van de metaallaag komen te liggen.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat althans een van de in eikaars verlengde gelegen gedeelten voor 25 aanbrengen van de aansluitdraad is afgeplat.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat beide in eikaars verlengde gelegen gedeelten voor het aanbrengen van de aansluitdraad zijn afgeplat.

4. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het 30 kenmerk, dat een in de eikaars verlengde gelegen gedeelten van het uiteinde van de aansluitdraad verbindend verbindingsgedeelte een zich evenwijdig aan de in eikaars verlengde gelegen gedeelten bezittend deel omvat, welk deel met behulp van verdere, zich vanaf dit deel schuin omhoog en in een van elkaar afgekeerde richting uitstrekkende delen met 35 de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de in eikaars verlengde gelegen gedeelten is verbonden.

5. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het 8602004 PHN 11.929 7 5> kenmerk, dat het verbindingsgedeelte ten opzichte van de in eikaars verlengde liggende gedeelten wordt doorgedrukt over een afstand die gelijk is aan 0,5 - 1 x de dikte van de op een uiteinde van de condensator aangebrachte metaallaag. 5

6. Condensator, opgebouwd uit een tweetal om elkaar gewikkelde metaalfoelies en tussen de metaalfoelies gelegen isolerend materiaal, waarbij aan het ene uiteinde van de condensator de begrenzingsrand van de ene foelie buiten de begrenzingsrand van de andere uitsteekt en aan het tegenoverliggende uiteinde van de 10 condensator de begrenzingsrand van de andere foelie buiten de begrenzingsrand van de eerst foelie uitsteekt, een en ander gerekend in een richting loodrecht op de lengterichting van de foelies, terwijl aan de tegenover elkaar gelegen uiteinden van de condensator aansluitdraden aan de condensator zijn bevestigd, met het kenmerk, dat de uitstekende 15 uiteinden van de foelies zijn bedekt met een metaallaag en op de metaallaag het uiteinde van een aansluitdraad is bevestigd, waarbij dit uiteinde is voorzien van een tweetal althans nagenoeg in eikaars verlengde gelegen tegen de buitenzijde van de metaallaag aanliggende gedeelten, die zijn verbonden door een in de metaallaag ingedrukt 20 verbindingsgedeelte, dat uit het vlak van de in eikaars verlengde gelegen gedeelten is gebogen en symmetrisch van opbouw is ten opzichte van een symmetrievlak, dat midden tussen de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de in eikaars verlengde gelegen gedeelten en loodrecht op de lengteas van deze gedeelten verloopt. 8 6 0 2 P 0 4