NL8602505A - Werkwijze en inrichting voor het melken van dieren. - Google Patents

Description

♦ , » C. van der Lely N.V., Maasland.

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET MELKEN VAN DIEREN

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het melken van dieren, waarbij een dier naar een melkplaats wordt geleid. Bij het automatisch melken van dieren, waarbij niet steeds bedienend personeel aanwezig is, 5 is het van belang dat afwijkingen van het dier en de melk, ondanks de afwezigheid van personeel, tijdig wordt waargenomen. Met name is het in geval van uierontsteking (mastitis) van belang dat de betreffende melk niet wordt vermengd met overige melk. Daartoe kunnen op de melkplaats 10 de nodige metingen worden verricht teneinde vast te stellen wat de conditie van het dier en de melk is. Om zoveel mogelijk gegevens van het dier en de melk te verkrijgen zullen gecompliceerde meetapparaten nodig zijn.

De uitvinding beoogt een werkwijze voor het melken 15 van dieren, waarbij op efficiënte wijze de conditie van het dier en de melk worden waargenomen.

Hiertoe wordt het dier, voordat het op de melkplaats aankomt, door een station geleid, waar melk-monsters worden genomen. Vooral als er meerdere melkplaatsen 20 aanwezig zijn kan het bepalen van de conditie van het dier en de melk in een separaat station de efficiency verhogen.

Op dit station kan dan alle gespecialiseerde apparatuur geconcentreerd worden.

Voorts kan volgens de uitvinding op het station 25 een melkbeker achtereenvolgens op meerdere spenen van een uier worden aangesloten, bijvoorbeeld wordt één melkbeker achtereenvolgens op alle spenen van de uier van het dier aangesloten. Hierdoor is het mogelijk het station te voorzien van een eenvoudiger melkapparaat dan op de melkplaats 30 aanwezig is, waar, in geval van een koe, vier melkbekers aangesloten moeten kunnen worden.

Volgens een nader kenmerk van de uitvinding kunnen van de melkmonsters de geleidbaarheid en/of de temperatuur en/of de kleur en/of de lichtdoorlatendheid en/of een ander 8602505 Μ . - 2 - kenmerk van de melk worden gemeten. Met name kan de geleidbaarheid in samenhang met de melktemperatuur een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van mastitis. Voorts kan de melktemperatuur van belang zijn voor de tochtigheids-5 signalering.

Volgens een nader kenmerk van de uitvinding kan, afhankelijk van het resultaat van het onderzoek van de melkmonsters, het dier naar een bepaalde melkplaats of naar een andere plaats dan een melkplaats worden geleid. Zo kan 10 bijvoorbeeld worden voorkomen dat een dier met uierontsteking melk afgeeft die met de andere melk wordt vermengd.

Volgens een nader kenmerk van de uitvinding kan door middel van een herkenningssysteem worden vastgesteld 15 welk dier aanwezig is, waardoor bijvoorbeeld de verschillen met een vorige meting van hetzelfde dier kunnen worden bepaald.

De melkmonsters kunnen volgens de uitvinding worden genomen op een andere plaats dan de plaats waar het 20 dier zich bevindt als de uier wordt gereinigd.

Volgens een nader kenmerk van de uitvinding wordt met het nemen van de melkmonsters gewacht totdat het te verwachten is dat er direct na de monstername en het onderzoek een melkplaats vrij zal zijn. Daarmee wordt voorkomen 25 dat het dier na de monstername te lang moet wachten, waarbij eventueel van melkverlies sprake kan zijn.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een inrichting voor het melken van dieren, voorzien van één of meer melkplaatsen. Deze inrichting wordt volgens de uit-30 vinding gekenmerkt doordat in een toegangsdoorgang naar die melkplaatsen een station is aangebracht, waar middelen aanwezig zijn voor het onderzoeken van de melk en/of de gesteldheid van het dier. Op dat station kunnen volgens de uitvinding middelen aanwezig zijn voor het nemen van melk-35 monsters, welke middelen één of meer automatisch aansluit-bare melkbekers kunnen omvatten.

Daarbij kan volgens de uitvinding de inrichting zodanig zijn uitgevoerd, dat voor het nemen van melkmonsters 8602505 - 3 - een melkbeker achtereenvolgens op meerdere spenen van de uier aansluitbaar is. Ook kan één melkbeker achtereenvolgens op alle spenen van de uier aansluitbaar zijn.

Voorts kan volgens de uitvinding het station voor-5 zien zijn van middelen voor het positioneren van het dier. Op het station kan voorts volgens de uitvinding een robotarm aanwezig zijn die één of meer melkbekers automatisch op de spenen kan aansluiten. Daarbij kan, volgens de uitvinding, de vloer van het station voorzien zijn van een opening, 10 waardoorheen een ondersteuning, bijvoorbeeld een robotarm die de melkbeker draagt, kan reiken. Daarbij kunnen volgens de uitvinding detectiemiddelen aanwezig zijn voor het bepalen van de plaats van de speen. Deze detectiemiddelen kunnen zich nabij de vloer van het station bevinden en naar 15 boven zijn gericht, waarbij de spenen worden herkend doordat de uiteinden ervan lager zijn gelegen dan de overige delen van de uier.

Voorts kunnen volgens de uitvinding sensormiddelen aanwezig zijn voor het meten van de geleidbaarheid en/of de 20 temperatuur en/of de kleur en/of de luchtdoorlatendheid en/of een ander kenmerk van de melk. Bij voorkeur zijn deze sensormiddelen aangebracht nabij de melkbeker, zodat de melk direct na het melken kan worden gedetecteerd.

Voorts kunnen volgens de uitvinding middelen aan-25 wezig zijn om, afhankelijk van het resultaat van het onderzoek, het dier naar een melkplaats of naar een andere plaats dan de melkplaats te geleiden. Daarbij kan het dier, waarbij een bepaalde omstandigheid is geconstateerd, naar een speciale, afgezonderde plaats worden geleid waar het kan 30 verblijven totdat bedienend personeel aanwezig is. In speciale gevallen kan bijvoorbeeld het bedienend personeel worden gealarmeerd.

Volgens een kenmerk van de uitvinding kan een koe-herkenningssysteem aanwezig zijn, om vast te stellen welk 35 dier op het station aanwezig is. Voorts kan een ander station aanwezig zijn voor het reinigen van de uier en/of de spenen.

Ter verduidelijking van de uitvinding zal, onder 8602505 * * - 4 - verwijzing naar de tekening, een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting voor het melken van dieren worden besproken.

Fig. 1 geeft schematisch een bovenaanzicht van de inrichting, 5 Fig. 2 is een bovenaanzicht van de melkbeker- ondersteuning, en

Fig. 3 is een zijaanzicht overeenkomstig de lijn III-III van figuur 2.

De figuren geven het uitvoeringsvoorbeeld slechts 10 schematisch weer, in de verschillende figuren zijn overeenkomstige onderdelen met gelijke verwijzingscijf ers aangegeven.

In figuur 1 zijn schematisch een reinigingsplaats 1, drie melkplaatsen 2 en een station 3 voor het nemen van 15 melkmonsters weergegeven. Elk van deze plaatsen is voorzien van een ingangsdeur 4 en een uitgangsdeur 5, bestaande uit twee wegklapbare delen. De ingangsdeur 4 is zodanig om een horizontale as draaibaar dat het positioneerorgaan 6 zodanig naar boven is geklapt (zie de reinigingsplaats 1, het 20 station 3 en de linkse weergegeven melkplaats 2), dat het dier eronder door kan lopen. Zoals bij de andere twee melkplaatsen 2 weergegeven, kan het positioneerorgaan 6 naar beneden gezwenkt worden waarna het tegen de achterzijde van het dier kan rusten.

25 Op elke plaats kan het dier via de ingangsdeur 4 binnentreden en via de uitgangsdeur 5 de plaats verlaten, welke deuren automatisch kunnen worden geopend en gesloten. Daarbij kan een dierherkenningssysteem worden toegepast, waarbij bijvoorbeeld om de hals van het dier een zender is 30 aangebracht die informatie over het dier uitzendt naar een ontvanger, zodat het aanwezige dier herkend wordt. Zo kan de ingangsdeur 4 van de reinigingsplaats gesloten blijven wanneer een dier binnen zou willen treden dat kort daarvoor reeds gemolken is.

35 Op de reinigingsplaats 1 zijn middelen 7 aanwezig voor het reinigen en/of ontsmetten en/of drogen van de uier en/of de spenen van het dier. Daarbij kan de uier besproeid worden, door al of niet roterende borstels worden aangeraakt 8602505 - 5 - -* en door middel van verwarmde lucht worden gedroogd.

Na het reinigen kan het dier worden geleid naar het station 3, voor het nemen van melkmonsters, door het openen van de betreffende deuren en eventueel door het 5 toepassen van verdere middelen om het dier in beweging te krijgen.

In de vloer van het station 3 bevindt zich een verhoging 8, die zodanig is aangebracht dat het dier met zijn poten aan weerszijden van de verhoging kan passeren. In 10 de verhoging 8 bevinden zich twee openingen 9 en 10, welke zich ongeveer onder de uier kunnen bevinden van het dier dat zich op het station bevindt. Deze openingen kunnen eventueel afsluitbaar zijn. Opening 9 is aangebracht boven een detector die een ultrasoon signaal uitzendt en weer opvangt 15 nadat het tegen de uier van het dier is weerkaatst. Op deze wijze kan, zoals nog nader zal worden toegelicht, de plaats van elke speen worden vastgesteld. Door opening 10 kan de ondersteuning van een melkbeker reiken, welke ondersteuning die melkbeker vanuit een positie onder de vloer van het 20 station naar de speen van de uier van het dier brengt. Deze ondersteuning kan de melkbeker achtereenvolgens naar alle spenen van de uier van het dier brengen, waarbij de melkbeker kortstondig op de betreffende speen wordt aangesloten teneinde een melkmonster te nemen.

25 Na het nemen van de melkmonsters en het onderzoek daarvan, wordt uitgangsdeur 5 van het station geopend, waarna het dier tussen geleidingsstangen 11, 12 naar één van de melkplaatsen 2 wordt geleid of wordt afgevoerd doordat de toegangsdeuren tot de melkplaatsen gesloten blijven en 30 geleiding 11 in de gestreepte positie wordt gezet. Het dier kan dan zonder gemolken te worden de inrichting verlaten.

Dit laatste kan van belang zijn indien bij het onderzoek op het station is gebleken dat het dier niet gemolken mag worden dan wel dat de melk van het dier niet vermengd mag 35 worden met de melk van overige te melken dieren. Het op deze wijze uit de inrichting verwijderde dier kan eventueel in een separaat gedeelte worden opgevangen, zodat het gescheiden blijft van de overige dieren. Ook is het mogelijk daar- 8602505 * - 6 - bij het bedienend personeel te alarmeren teneinde hun aandacht te vestigen op het betreffende dier.

Bij voorkeur worden melkmonsters van het dier dat zich op het station 3 bevindt zo laat mogelijk genomen, dat 5 wil zeggen vlak voordat een van de melkplaatsen 5 vrij komt, zodat het tijdsverloop tussen het nemen van de monsters en het daarop volgende melkproces zo kort mogelijk is. De geleidingen 11, 12 kunnen op elk van de melkplaatsen 2 worden gericht, zodat het dier naar de vrij gekomen 10 melkplaats kan worden geleid. Elke melkplaats 2 is voorzien van een verhoogd gedeelte 13 in de vloer, ongeveer overeenkomstig de verhoging 8 in de vloer van het station 3. De verhogingen 13 zijn voorzien van vier openingen 14, elk voor het doorlaten van een ondersteuning van een melkbeker. 15 Bovendien bevindt zich tussen de openingen 14 een centrale opening 15 waaronder de detectiemiddelen voor het bepalen van de plaats van de spenen zijn aangebracht. Nadat een dier is gemolken wordt de betreffende uitgangsdeur 5 geopend, waarna het dier de melkplaats kan verlaten.

20 De figuren 2 en 3 geven schematisch een boven- en een zijaanzicht van hetgeen zich onder de vloer van het station 3 bevindt. Figuur 3 toont de vloer 16 waarop een dier 17 heeft plaatsgenomen. Onder de uier van het dier 17 bevindt zich verhoging 8 in het centrale gedeelte van de 25 vloer 16, zodat het dier met zijn poten aan weerszijden van verhoging 8 kan passeren. Binnen verhoging 8 bevindt zich een detector 18, die door middel van een ultrasoon signaal de afstand tot de uier van het dier kan meten. De detector 18 is in twee richtingen verzwenkbaar opgesteld, zodat de 30 uier van het dier kan worden afgetast op alle gewenste plaatsen. Bij het systematisch aftasten van de uier door detector 8 zullen een aantal voorwerpen worden waargenomen die dichter bij de detector liggen dan hun omgeving. Het zal duidelijk zijn dat op deze wijze de plaats van de spenen kan 35 worden waargenomen, indien de richting en de afstand worden geregistreerd op het moment dat een dichterbij gelegen voorwerp wordt waargenomen door detector 18.

In figuur 2 is detector 18 schematisch in boven- 8602505 - 7 - aanzicht weergegeven. Het element 19 dat het ultrasone signaal uitzendt en opvangt is zodanig aangebracht dat dit signaal in horizontale richting wordt uitgezonden, waarna het signaal op een spiegel 20 (reflector) in bovenwaartse 5 richting wordt weerkaatst. Het voordeel van het toepassen van een dergelijke reflector 20 is het richten van de bundel uitgezonden signalen doordat enerzijds slechts dat gedeelte van het signaal naar .boven wordt weerkaatst dat op de reflector valt en doordat anderzijds, wanneer een -holle 10 reflector wordt toegepast, de bundel geconcentreerd wordt door de reflector. Het element 19 en de reflector 20 zijn gemonteerd in een frame 21 dat door middel van stappenmotor 22 om een horizontale as 23 zwenkbaar is. Dit geheel is gemonteerd in een tweede frame 24 dat door middel van stap-15 penmotor 25 om as 26 zwenkbaar is. Op deze wijze kan het detectiesignaal in alle gewenste richtingen worden uitgezonden en is het mogelijk de gehele uier af te tasten (scannen). Daarbij worden de ten opzichte van de detector 18 meest naar voren gelegen delen van de uier herkend als 20 spenen.

In figuur 2 is tevens in bovenaanzicht de melkbeker 27 getekend. Deze melkbeker 27 kan door opening 10 naar boven verplaatst worden teneinde te worden aangesloten op een speen van de uier. Melkbeker 27 wordt gedragen door 25 axiaal verschuifbare ondersteuning 28. De verplaatsing van ondersteuning 28 kan worden gestuurd, zodat melkbeker 27 op elke gewenste hoogte boven de vloer van het station 3 kan worden gebracht. De ondersteuning 28 is bevestigd aan een eerste gestel 29 dat scharnierbaar aan een tweede gestel 30 30 is bevestigd. De scharnieras 31 is zodanig schuin aangebracht dat deze ongeveer door het midden van opening 10 loopt, hetgeen eveneens het geval is met het scharnier 33 waarmede het tweede gestel 30 aan het hoofdframe 34 is bevestigd. Op deze wijze kan ondersteuning 28 zodanig ver-35 zwenken dat opening 10 steeds in het verlengde van deze ondersteuning ligt, zodat bij het naar boven verplaatsen van de melkbeker 27 deze steeds door de relatief klein uitgevoerde opening 10 kan verplaatsen. Het zwenken van onder- 8602505 r - 8 - steuning 28 vindt plaats door twee aandrijfelementen 35, 36. Aandrijfelement 35 is enerzijds bevestigd aan het hoofdframe 34 en anderzijds aan het tweede gestel 30 en aandrijfelement 36 is enerzijds bevestigd aan het tweede gestel 30 en ander-5 zijds aan het eerste gestel 29. Door het besturen van de lengte van de aandrijfelementen 35, 36 kan de ondersteuning 28 in elke gewenste richting worden gezwenkt. Ondersteuning 28 kan in axiale richting worden verplaatst door geleiding 37, waarbij de verplaatsing wordt bediend via aandrijf-10 element 38. Daartoe is aandrijfelement 38 enerzijds bevestigd aan het eerste gestel 29 en anderzijds aan een hefboom 39, welke hefboom 39 enerzijds aan het uiteinde van ondersteuning 28 is bevestigd en anderzijds via een tussenstang 40 aan het eerste gestel 29. Het zal duidelijk zijn dat door 15 verlenging of verkorting van aandrijfelement 38 de ondersteuning zich in axiale richting verplaatst door geleiding 37.

Aan de bovenzijde van ondersteuning 28 bevindt zich de melkbeker 27, welke melkbeker met de nodige 20 leidingen, waarvan leiding 41 is weergegeven in fig. 3, met de nodige apparatuur is verbonden. Nabij de melkbeker kunnen de nodige meetinstrumenten en sensoren worden aangebracht, teneinde de melk te meten direct nadat deze uit de uier komt.

25 De gehele inrichting kan automatisch worden bestuurd door middel van een niet weergegeven computer, waarbij alle meetgegevens kunnen worden vastgelegd en worden vergeleken met andere meetresultaten.

Uiteraard omvat de uitvinding alle beschreven en 30 weergegeven maatregelen zowel afzonderlijk als in elke combinatie daarvan.

8602505

Claims (21)

1. Werkwijze voor het melken van dieren, waarbij een dier naar een melkplaats wordt geleid, met het kenmerk, dat het dier, voordat het op de melkplaats aankomt, door een station wordt geleid, waar melkmonsters worden genomen. 5

2, Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat op het station een melkbeker achtereenvolgens op meerdere spenen van een uier wordt aangesloten.

3. r Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat één melkbeker achtereenvolgens op alle spenen van de 10 uier van het dier wordt aangesloten.

4. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat van de melkmonsters de geleidbaarheid en/of de temperatuur en/of de kleur en/of de lichtdoor-latendheid en/of een ander kenmerk van de melk wordt 15 gemeten.

5. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat, afhankelijk van het resultaat van het onderzoek van de melkmonsters, het dier naar een bepaalde melkplaats of naar een andere plaats dan een melkplaats 20 wordt geleid.

6. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat door middel van een herkenningssysteem wordt vastgesteld welk dier aanwezig is.

7. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, 25 met het kenmerk, dat de melkmonsters worden genomen op een andere plaats dan de plaats waar het dier zich bevindt als de uier wordt gereinigd.

8. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat met het nemen van de melkmonsters wordt 30 gewacht totdat het te verwachten is dat er direct na de monstername en het onderzoek een melkplaats vrij zal zijn.

9. Inrichting voor het melken van dieren, voorzien van één of meer melkplaatsen, met het kenmerk, dat in een toegangsdoorgang naar die melkplaats(en) een station is 35 aangebracht, waar middelen aanwezig zijn voor het onderzoeken van de melk en/of de gesteldheid van het dier.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, 8602505 - 10 - dat op het station middelen aanwezig zijn voor het nemen van melkmonsters.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de middelen een of meer automatisch aansluitbare melk- 5 bekers omvatten.

12. Inrichting volgens een der conclusies 9 - 11, met het kenmerk, dat voor het nemen van melkmonsters een melkbeker achtereenvolgens op meerdere spenen van de uier aan-sluitbaar is.

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat één melkbeker achtereenvolgens op alle spenen van de uier aansluitbaar is.

14. Inrichting volgens een der conclusies 9 - 13, met het kenmerk, dat het station is voorzien van middelen voor 15 het positioneren van het dier.

15. Inrichting volgens een der conclusies 9-14, met het kenmerk, dat op het station een robotarm aanwezig is die een of meer melkbekers automatisch op de spenen kan aansluiten .

16. Inrichting volgens een der conclusies 9 - 15, met het kenmerk, dat de vloer van het station is voorzien van een opening, waardoorheen een ondersteuning, die een melkbeker draagt, kan reiken.

17. Inrichting volgens een der conclusies 9 - 16, met 25 het kenmerk, dat op het station detectie-middelen, voor het bepalen van de plaats van een speen, aanwezig zijn.

18. Inrichting volgens een der conclusies 9 - 17, met het kenmerk, dat sensor-middelen aanwezig zijn voor het meten van de geleidbaarheid en/of de temperatuur en/of de 30 kleur en/of de luchtdoorlatendheid en/of een ander kenmerk van de melk.

19. Inrichting volgens een der conclusies 9 - 18, met het kenmerk, dat middelen aanwezig zijn om, afhankelijk van het resultaat van het onderzoek, het dier naar een 35 melkplaats of naar een andere plaats dan een melkplaats te geleiden.

20. Inrichting volgens een der conclusies 9 - 19, met het kenmerk, dat een herkenningssysteem aanwezig is om vast 1602505 - 11 - 4 te stellen welk dier op het station aanwezig is.

21. Inrichting volgens een der conclusies 9-20, met het kenmerk, dat tevens een station aanwezig is voor het reinigen van de uier en/of de spenen. 8602505