NL8601261A

NL8601261A - Inrichting voor het afvoeren van vellen vanaf de bovenkant van een stapel.

Info

Publication number: NL8601261A
Application number: NL8601261A
Authority: NL
Original assignee: Oce Nederland Bv
Priority date: 1986-05-20
Filing date: 1986-05-20
Publication date: 1987-12-16
Also published as: CA1302977C; DE3762407D1; AU589004B2; AU7276487A; US4830353A; EP0246703A1; JPS6312530A; EP0246703B1; JPH07106796B2

Description

« «

Uitvinders: J.S.Hendriks G.A.J.Koeleman F.J.H.M. Seelen

Océ-Nederland B.V., te Venlo

Inrichting voor het afvoeren van vellen vanaf de bovenkant van sen stapel

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het afvoeren van vellen vanaf de bovenkant van een stapel vellen, omvattende een houder voor het opnemen van de stapel, een transportrol die op een vaste plaats boven de houder is opgesteld en waarmee de 5 bovenkant van de in de houder opgenomen stapel in contact kan worden gebracht voor het afvoeren van een vel van de stapel en een steun waaraan de houder scharnierend is bevestigd langs een scharnierlijn, loodrecht op de afvoerrichting van de vellen, op een plaats die - gezien in horizontale richting - ligt tussen het zwaartepunt van de 10 houder en de transportrol.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Russische octrooischrift 627039.

Daarin wordt een inrichting weergegeven met een vast opgestelde steun die de houder ondersteunt in een punt dat nagenoeg recht onder het 15 zwaartepunt van een in de houder opgenomen stapel ligt, waarbij het zwaartepunt van de houder aan de van de transportrol afgekeerde zijde van het zwaartepunt van de stapel ligt, zodat de stapel met een nagenoeg constante kracht tegen de transportrol wordt gedrukt.

3ij deze bekende inrichting is de richting waarin vellen van de sta-20 pel worden afgevoerd afhankelijk van de dikte van de stapel. De hoek tussen de afvoerrichting van het eerste vel en de afvoerrichting van het laatste vel van een stapel neemt namelijk evenredig toe met de dikte van de ingelegde stapel. Wordt deze inrichting gekoppeld aan een velverwerkend apparaat, zoals een kopieerapparaat, dat is voor-25 zien van een vaste transportkneep voor het verder transporteren van een van de stapel afgevoerd vel, dan moet dat vel met behulp van geleidemiddelen worden afgebogen om deze transportkneep te kunnen bereiken. Wanneer deze transportkneep mede wordt gevormd door een geleideplaat die zich uitstrekt tussen de stapel en de separa-30 tiekneep, welke plaat tevens dient voor het tegenhouden van een vel dat eventueel samen met het bovenste vel van de stapel wordt meege-iö ί A ^ 9 ,¾ 1 © D W i L υ * i * 2 voerd, dan zal deze plaat relatief ver boven de houder moeten uitsteken om te zorgen dat ook de laatste vellen van de dan sterk gekantelde stapel die met het bovenste vel zijn meegevoerd in aanraking komen met de plaat vóór het bereiken van de transportkneep. 5 Vooral bij een inrichting-die een relatief dikke stapel vellen moet kunnen opnemen, bijvoorbeeld bij toepassing als toevoersysteem voor ontvangstvellen in een relatief snelwerkend kopieerapparaat, heeft dit als nadeel dat de inrichting volumineus wordt.

Tevens moet in de bekende inrichting onder de houder een vrije ruimte 10 aanwezig zijn om bij dunner wordende stapel een kanteling van de houder om het vaste steunpunt mogelijk te maken. Ook dat maakt deze inrichting volumineus.

De uitvinding stelt zich tot doel een inrichting volgens de aanhef te verschaffen die genoemde nadelen niet heeft.

15 Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat in een inrichting volgens de aanhef de steun een veer omvat die ter plaatse van de scharnierlijn op de houder een naar boven gerichte kracht uitoefent. Hierdoor wordt bereikt dat een inrichting voor het afvoeren van vellen van een stapel van de in de aanhef bedoelde soort 20 wordt verkregen waarbij de kracht waarmee telkens het bovenste vel van de stapel tegen de transportrol wordt gedrukt nagenoeg constant is en waarbij tevens de vellen in nagenoeg dezelfde richting van de stapel worden afgevoerd, waardoor de kans op storingen in de afvoer van vellen zeer klein is. Verder is de verkregen inrichting compact. 25 De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekening waarin een zijaanzicht van een gedeelte van een kopieerapparaat is weergegeven waarin een inrichting volgens de uitvinding is toegepast.

Aan het frame 1 van het weergegeven kopieerapparaat zijn op enige 30 afstand van elkaar twee 0-vormige profielen 2 en 3 bevestigd, met hun open zijden naar elkaar toegericht.

Een subframe 4 is met twee tegenover elkaar liggende randen 5 en 6 verschuifbaar in deze profielen 2 en 3 opgesloten.

Aan het subframe 4 zijn nabij de uiteinden van rand 5 pennen 7 en 8 35 bevestigd, met hun aslijnen in eikaars verlengde en evenwijdig aan rand 5. Een arm 10 is vrijdraaibaar bevestigd op pen 7 en een arm 11 is vrijdraaibaar bevestigd op pen 8. Op het vrije uiteinde van arm 10 is een pen 12 bevestigd en op het vrije uiteinde van arm 11 een pen 8501231 ë % 3 13.

Een houder 15 voor het opnemen van een stapel vellen 16 wordt gevormd door een bodem 17 en wanden 18 en 19 die aan weerszijden van de bodem 17 daarmee zijn verbonden.

5 In elk van de wanden 18 en 19 is een rond gat, 20 respectievelijk 21, gevormd, waarvan de hartlijn zich evenwijdig aan de randen 5 en 6 uit3trekt en in het midden daartussen ligt.

De pennen 12 en 13 passen elk in een gat 20, respectievelijk 21, waardoor de houder 15 scharnierbaar tussen de armen 10 en 11 kan wor-10 den bevestigd. Aan elk van de pennen 12 en 13 is het uiteinde van een trekveer, 22, respectievelijk 23, vastgemaakt. Het andere uiteinde van elke trekveer is vastgemaakt aan het subframe 4 op een plaats die nagenoeg recht boven de betreffende pen, 12 respectievelijk 13, ligt.

Op een rand van de houder 15 die verwijderd is van de scharnierlijn 15 is een gewicht 24 aangebracht, waardoor het zwaartepunt van de tussen de armen 10 en 11 bevestigde houder 15 aan de naar de pennen 7 en 8 toegekeerde kant van de scharnierlijn is gelegen.

Aan het frame 1 van het kopieerapparaat is een aandrijfbare wrijfrol 30 bevestigd waarvan de draaiingsas evenwijdig is aan de 20 scharnierlijn van de bevestigde houder 15 en ligt boven het randdeel van de houder dat tegenover het met gewicht 24 verzwaard randdeel van de houder is gelegen. Door de werking van het gewicht 24 wordt aldus de bovenkant van een in de houder 15 liggende stapel veilen 16 tegen de onderkant van de wijfrol 30 gedrukt voor het afvoeren van 25 het bovenste vel van de stapel, welk vel in een baan wordt gevoerd die wordt gevormd door een onderste geleideplaat 31 en een bovenste geleideplaat 32.

Een eveneens aan het frame 1 bevestigde aandrijfbare wrijfrol 33 steekt door een opening die is gevormd in de bovenste geleideplaat 32 30 voor het verder transporteren van een vel dat in de afvoerbaan werd gebracht.

Het subframe 4 is verder voorzien van een wand 35 die zich op korte afstand van de afvoerzijde 35 van de stapel 16 uitstrekt.

De wand 35 is aan de van de houder afgekeerde zijde voorzien van 35 een uitsteeksel 37 waaraan een pen 38 is bevestigd. Op deze pen 38 is een blok 39 vrijdraaibaar bevestigd. Het blok 39 is voorzien van een plaat 40 die is bekleed met een laag wrijvingsmateriaal, waarbij het wrijfvlak een scherpe hoek vormt met het vlak dat gaat door de 9S 012 5 1 4 aslijn van rol 33 en pen 38. Een drukveer 41 aangebraoht tussen het subframe 4 en het blok 39 drukt het blok met zijn wrijfvlak tegen transportrol 33, waarbij het wrijfvlak vanaf de gevormde kneep zich uitstrekt naar de houder 15 voor het tegenhouden van een vel dat 5 eventueel met het bovenste vel van de stapel wordt afgevoerd.

Op het uitsteeksel 37 is tussen de wand 35 en de pen 38 een pen 42 bevestigd. Op deze pen 42 is een driearmige hefboom 43 draaibaar bevestigd. Het uiteinde van een eerste, korte arm 44 kan in kontakt komen met het blok 39 en de uiteinden van een tweede, gevorkte arm 45 10 kunnen respectievelijk in kontakt komen met het vrije uiteinde van arm 10 respectievelijk 11. Met behulp van een derde arm 46 kan de hefboom 43 verdraaid worden tussen een eerste, met getrokken lijnen weergegeven stand en een tweede, met onderbroken lijnen weergegeven stand, in welke standen de bedieningsarm 46 met niet weergegeven mid-15 delen vergrendeld kan worden. In het U-vormige profiel 3 is een sleuf 47 gevormd, die het uiteinde van de bedieningsarm 46 opneemt wanneer de hefboom 43 in de eerste stand staat. In deze eerste stand zijn de uiteinden van de armen 44 en 45 vrij van het blok 39, respectievelijk de armen 10 en 11, en kunnen de veren 22,23 de stapel ongehinderd 20 tegen rol 30 drukken en kan veer 41 het blok 39 ongehinderd tegen rol 33 drukken.

De werking van de hiervoor beschreven inrichting is als volgt.

Voor het vullen van de houder 15 met een stapel vellen kan het subframe 4 met de daaraan bevestigde delen langs de profielen 2 en 3 25 gedeeltelijk buiten het apparaat geschoven worden. Daartoe moet echter eerst bedieningsarm 46, na ontgrendeling, van de met getrokken lijnen weergegeven stand naar de met onderbroken lijnen weergegeven stand verdraaid worden. Daarbij komt deze bedieningsarm 46 vrij van de sleuf 47 in profiel 3, drukt arm 45 de armen 10 en 11, en daarmee 30 houder 15, tegen de werking van veren 22 en 23 in, omlaag om de stapel vrij te maken van wrijfrol 30 en drukt arm 44 blok 39, tegen de werking van veer 41 in, los van rol 33.

Het subframe 4 kan nu langs profielen 2 en 3 gedeeltelijk buiten het kopieerapparaat geschoven worden, waarbij eventueel nog in de houder 35 15 aanwezige vellen die al gedeeltelijk van de stapel waren afgevoerd vrij liggen en met de rest van de stapel mee naar buiten bewegen.

Na het vullen van de houder 15 met een stapel vellen 16 wordt het subframe 4 weer teruggeschoven in het kopieerapparaat, waarna hefboom 8501281 ét- 5 43, door verdraaiing van bedieningsarm 46, van de met onderbroken lijnen weergegeven stand wordt teruggesteld naar de met getrokken lijnen weergegeven stand. Daarbij brengen de veren 22,23 de inrichting weer in de werkstand. In de werkstand wordt de hefboom 43 5 weer vergrendeld en is het subframe 4 tegen verschuiving geborgd doordat bedieningsarm 46 in sleuf 47 valt.

De veren 22 en 23 zijn 20 afgesteld dat de achterrand van de houder 15, die in de tekening links ligt, in de afvoerstand van de houder net vrij is van het subframe 4 wanneer een stapel vellen in de houder 10 aanwezig is waarvan zowel de dikte als het soortelijk gewicht een maximaal toelaatbare waarde heeft. Deze stand is in de tekening met lijn 48 voor het bovenste vel aangegeven.

Wanneer de dikte van de 3tapel een maximaal toelaatbare waarde heeft, en het soortelijk gewicht een minimaal toelaatbare waarde dan zullen 15 de veren 22 en 23 de houder 15 verder omhoog trekken, tot een stand die in de tekening met lijn 49 voor het bovenste vel van deze stapel is aangegeven. Dit met lijnen 48 en 49 aangegeven verschil is uiteraard kleiner wanneer een dunnere stapel in de houder aanwezig is.

20 Wanneer het zwaartepunt van de stapel 16 recht boven de door pennen 12 en 13 gevormde scharnierlijn ligt wordt de kracht waarmee de stapel 16 tegen de wrijfrol 30 wordt gedrukt vrijwel uitsluitend bepaald door het gewicht van de houder 15 en de ligging van het zwaartepunt van de houder 15 ten opzichte van de scharnierlijn.

25 Deze kracht is daarmee vrijwel onafhankelijk van het gewicht van de stapel 16 en waarborgt daarmee een goede afvoer van vellen van de stapel.

3ij aandrijving van de wrijfrollen 30 en 33 wordt het bovenste vel van de stapel afgevoerd, waarbij de voorlopende rand eerst in de 30 richting van plaat 40 beweegt.

Plaat 40 heeft een zodanige lengte dat, ongeacht de oorspronkelijke ligging van dat vel (tussen lijnen 48 en 49), de voorlopende rand eerst in kontakt komt met plaat 40 alvorens met wrijfrol 33 in aanraking te komen. Eventueel met het bovenste vel van de stapel 35 meegevoerde vellen worden op een wijze, die op zich zelf bekend is, door plaat 40 afgeremd om te verhinderen dat ze verder met het bovenste vel worden meegevoerd tussen geleidingen 31 en 32.

Bij dunner wordende stapel zullen veren 22,23 de houder verder omhoog 8601261 6 trekken waarbij de stapel een stand inneemt waarbij de ligging van het bovenste vel steeds meer nadert naar de met lijn 48 aangegeven stand.

Door de relatief geringe kanteling van de stapel, die in de weergege-5 ven inrichting alleen optreedt bij de afvoer van vellen met een relatief hoog soortelijk gewicht, kan de tegenhoudplaat 40 relatief kort en vlak zijn waardoor een compacte inrichting met een goede werking is verzekerd.

3601201

Claims

1. Inrichting voor het afvoeren van vellen vanaf de bovenkant van een stapel vellen (16), omvattende een houder (15) voor het opnemen van de stapel (16), een eerste transportrol (30) die op een vaste plaats boven de houder (15) is opgesteld en waarmee de bovenkant van 5 de in de houder (15) opgenomen stapel (16) in kontakt kan worden gebracht voor het afvoeren van een vel van de stapel en een steun (10,11,22,23) waaraan de houder (15) scharnierend is bevestigd langs een scharnierlijn, loodrecht op de afvoerrichting van de vellen op een plaats die - gezien in horizontale richting - ligt tussen het 10 zwaartepunt van de houder (15) en de transportrol (30), met het kenmerk, dat de steun een veer (22,23) omvat die ter plaatse van de scharnierlijn op de houder (15) een naar boven gerichte kracht uitoefent.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een 15 orgaan (40) voor het tegenhouden van een vel dat met het bovenste vel van de stapel (15) wordt afgevoerd een kneep vormt met een tweede transportrol (33) op een punt dat ligt onder het vlak dat gaat door genoemde scharnierlijn van de houder (15) in een onderste positie en de contactplaats tussen de stapel (16) en de eerste transportrol 20 (30).

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat een bedieningsorgaan (43) aanwezig is dat verplaatsbaar is tussen twee standen, een eerste stand waarin het bedieningsorgaan (43) tenminste het gedeelte van de houder (15) dat recht onder de eerste 25 transportrol (30) ligt omlaag drukt voor het van elkaar verwijderd houden van de houder (15) of de daarin aanwezige veilenstapel (16) van de eerste transportrol (30) en een tweede 3tand waarin het bedieningsorgaan (43) niet in kontakt kan komen met de houder (15).

4. Inrichting volgens conclusie 2 en 3> met het kenmerk, dat het 30 bedieningsorgaan (43) in de eerste 3tand tevens het tegenhoudorgaan (40) en de tweede transportrol (33) van elkaar verwijderd houdt en in de tweede stand het tegenhoudorgaan (40) en de tweede transportrol (33) vrijgeeft voor het vormen van een kneep. 8601261