NL8503417A - Inrichting voor de verbinding van een ankerpaalgeleiding met een vaartuig. - Google Patents
Inrichting voor de verbinding van een ankerpaalgeleiding met een vaartuig. Download PDFInfo
- Publication number
- NL8503417A NL8503417A NL8503417A NL8503417A NL8503417A NL 8503417 A NL8503417 A NL 8503417A NL 8503417 A NL8503417 A NL 8503417A NL 8503417 A NL8503417 A NL 8503417A NL 8503417 A NL8503417 A NL 8503417A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- vessel
- piston
- hinged
- cylinder
- guide body
- Prior art date
Links
Classifications
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E02—HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
- E02F—DREDGING; SOIL-SHIFTING
- E02F9/00—Component parts of dredgers or soil-shifting machines, not restricted to one of the kinds covered by groups E02F3/00 - E02F7/00
- E02F9/06—Floating substructures as supports
- E02F9/062—Advancing equipment, e.g. spuds for floating dredgers
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Mining & Mineral Resources (AREA)
- Civil Engineering (AREA)
- General Engineering & Computer Science (AREA)
- Structural Engineering (AREA)
- Pressure Vessels And Lids Thereof (AREA)
- Filling Or Discharging Of Gas Storage Vessels (AREA)
Description
MO 33511 '---
Inrichting voor de verbinding van een ankerpaalgeleiding met een vaartuig.
De uitvinding betreft een inrichting voor de verbinding van een ankerpaalgeleiding met een vaartuig, in het bijzonder een baggervaartuig, omvattende een geleidingslichaam waarin de paal in wezen in verticale stand, in de lengterichting verplaatsbaar is 5 opgenomen en dat in wezen in de lengterichting van het vaartuig ten opzichte daarvan verplaatsbaar, door het vaartuig wordt ondersteund, waarbij tenminste één verplaatsingsinrichting aanwezig is die aan de ene kant met het lichaam en aan de andere kant met het vaartuig is verbonden, en tegenhoudmiddelen voor het tijdens de verplaatsing van 10 het lichaam in wezen in, in de lengterichting van het vaartuig lopende banen houden van de zijkanten van het lichaam. Een dergelijke inrichting is bekend uit het Nederlandse octrooischrift 162164
Een inrichting van dit type dient om het vaartuig en de ankerpaal, die ook wel spud wordt genoemd, in horizontale richting ten 15 opzichte van elkaar te kunnen verplaatsen. In de werkstand staat het puntvormige ondereind van de paal in de onder water gelegen bodem, zodat op deze punt, naast de verticale reactiekracht als gevolg van het gewicht van de paal, ook horizontale reactiekrachten als gevolg van het verankeringseffect werken, die een buigend moment en dwarskrachten in 20 de paal tot gevolg hebben. Deze krachten en momenten en bovendien de krachten en momenten die optreden bij het langs de paal geleiden en om deze paal roteren van het geleidingslichaam, moeten door het geleidingslichaam op het vaartuig worden overgebracht.
Bij de bekende inrichting wordt het geleidingslichaam ten 25 opzichte van het vaartuig ondersteund door middel van ten minste twee aan het lichaam bevestigde, om samenvallende horizontale hartlijnen draaibare wielen die steunen op aan het vaartuig bevestigde horizontale looprails.
De looprails of geleidingen voor het geleidingslichaam 30 moeten aan hoge sterkte- en nauwkeurigheidseisen voldoen, vooral bij betrekkelijk grote vaartuigen waarbij grote krachten optreden, temeer daar deze krachten niet bij één vastliggend punt door de geleidingen worden opgenomen doch bij een punt dat verplaatsbaar is over de gehele 85 C 3 4 1 7 A 4 -2- lengte van de geleidingen. De constructie van de geleidingen vormt dus een groot probleem zowel wat betreft de uitvoering daarvan als de resulterende kosten.
Het doel van de uitvinding is een inrichting van het in de 5 aanhef genoemde type te verschaffen waarbij geen of eenvoudig te construeren geleidingen aanwezig zijn.
Dit doel wordt bereikt doordat bij de inrichting volgens de uitvinding het geleidingslichaam ten opzichte van het vaartuig door middel van twee scharnierende constructies is bevestigd, waarbij elke 10 constructie bij het ene eind scharnierend bij een vast punt met het vaartuig en bij het andere eind scharnierend met het lichaam is verbonden en ten minste één van deze constructies in een in wezen verticaal, evenwijdig met de langsrichting lopend vlak, vanuit een verticale middenstand, van en naar het midden van het vaartuig kan 15 zwaaien.
Bij een op deze wijze uitgevoerde inrichting wordt een deel van de momenten en krachten welke op het geleidingslichaam aangrijpen door middel van deze scharnierende constructies op het vaartuig overgebracht en dus door scharnierpunten op vaste plaatsen opgenomen.
20 De scharnierende constructie die in het genoemde verticale vlak kan zwaaien kan uit ten minste één scharnierend stangvormig orgaan bestaan, maar ook uit ten minste twee, steeds evenwijdig aan elkaar lopende scharnierende stangvormige organen.
In het laatste geval kunnen de twee genoemde stangvormige 25 organen tot een torsie-stijve doosvormige constructie met elkaar zijn verbonden, waardoor kan worden afgezien van de genoemde tegenhoudmidde1en.
Op voordelige wijze worden de stangvormige organen gevormd door zuiger-cilindersamenstellen, waarbij middelen aanwezig zijn voor 30 het zodanig besturen van deze zuiger-cilindersamenstellen in samenhang met de verplaatsingsinrichting, dat wordt bereikt dat tijdens de verplaatsing van het geleidingslichaam, het zwaartepunt daarvan zich in een horizontaal vlak beweegt, en niet volgens cirkelbogen, wat het geval zal zijn bij stangvormige organen van onveranderbare lengte.
35 Bij een inrichting, waarbij de verplaatsingsinrichting uit een bedienbaar zuiger-cilindersamenstel of soortgelijke inrichting bestaat, wordt op voordelige wijze de tweede scharnierende 85034 1 7 * -· ·... .1-* ' -3- constructie gevormd door ten minste één, zich in een horizontaal vlak, in dezelfde richting als en evenwijdig met de verplaatsingsinrichting uitstrekkend bedienbaar zuiger-cilindersamenstel, waarbij middelen aanwezig zijn voor het verzekeren van gelijkloop van al deze 5 zuiger-cilindersamenstellen, bij het in- en uitschuiven daarvan.
Deze uitvoering levert het voordeel op dat de zuiger-cilindersamenstellen tevens als buffers kunnen werken voor het voorkomen van overbelastingen, d.m.v. het dempen van energie waartoe de zuiger-cilindersamenstellen zijn voorzien van een overstortmogelijkheid 10 en van een inrichting voor het, na het bufferen, in de uitgangspositie terugbrengen van de zuiger-cilindersamenstellen.
De tegenhoudmiddelen worden bij voorkeur gevormd door ten minste twee, evenwijdig aan elkaar lopende, vrijwel zwaaibare scharnierende langgerekte elementen, die bij de ene einden scharnierend 15 met het vaartuig en bij de andere einden scharnierend met het geleidingslichaam zijn verbonden, waarbij deze elementen in de middenstanden daarvan nagenoeg loodrecht staan op het verticale vlak door de langsas van het vaartuig.
Bij een inrichting waarbij de verplaatsingsinrichting uit 20 een bedienbaar zuiger-cilindersamenstel of soortgelijke inrichting bestaat kunnen de tegenhoudmiddelen op voordelige wijze worden gevormd door ten minste één, in een horizontaal vlak zwaaibaar scharnierend langgerekt element, dat bij het ene eind scharnierend met het vaartuig en bij het andere eind scharnierend met het geleidingslichaam is 25 verbonden, waarbij dit element in de middenstand daarvan in wezen loodrecht staat op het verticale vlak door de langsas van het vaartuig, en door ten minste één zich in een horizontaal vlak, in dezelfde richting als en evenwijdig met de verplaatsingsinrichting uitstrekkend, bedienbaar zuiger-cilindersamenstel, waarbij middelen aanwezig zijn 30 voor het verzekeren van gelijkloop van alle zuiger-cilindersamenstellen bij het in- en uitschuiven daarvan.
Bij deze constructie van de tegenhoudmiddelen wordt verkregen dat ook het overige deel van de momenten en krachten welke op het geleidingslichaam aangrijpen door middel van scharnierende 35 constructies en de verplaatsingsinrichting op het vaartuig worden overgebracht en dus door scharnierpunten op vaste plaatsen worden opgenomen.
De langgerekte elementen kunnen door stangen worden gevormd maar op voordelige wijze bestaan ze uit zuiger-cilindersamenstellen, 850 3 4 1 7 i * -4- waardoor wordt bereikt dat het geleidingslichaam volgens een baan in een verticaal vlak evenwijdig aan de langsrichting van het vaartuig wordt verplaatst, welke baan cirkelboogvormig is, in het geval dat de elementen worden gevormd door stangen. Bovendien kan door de zuiger-cilindersamenstellen ook in dwarsrichting energie worden gedempt 5 ter voorkoming van overbelastingen, op dezelfde wijze als hiervoor beschreven.
Indien het aanbrengen van de horizontaal lopende langgerekte elementen een probleem vormt, in verband met de beschikbare ruimte bij het vaartuig, dan kunnen de tegenhoudmiddelen worden gevormd 10 door ten minste één paar, aan de evenwijdig met de langsrichting van het vaartuig lopende zijkanten van het geleidingslichaam aangebrachte geleidingselementen die langs een paar aan het vaartuig aangebrachte geleidingselementen worden geleid, waarbij één van deze paren geleidingselementen uit leibanen bestaat.
15 De leibanen behoeven in wezen slechts dwarskrachten te kunnen overbrengen, zodat zij van een betrekkelijk eenvoudige constructie kunnen zijn. Bovendien kunnen de geleidingselementen in de richting naar de leibanen toe zijn voorgespannen zodat er nooit ruimte tussen de geleidingselementen en de leibanen aanwezig zal zijn en veel 20 minder hoge eisen behoeven te worden gesteld aan het uitlijnen van de leibanen ten opzichte van elkaar.
Op voordelige wijze worden de geleidingselementen elk gevormd door een einddeel van het verschuifbare deel van een zuiger-cilindersamenstel waarvan het niet-verschuifbare deel met het 25 geleidingslichaam is verbonden, waarbij een door de zuiger afgesloten ruimte binnen de cilinder in verbinding staat met een bron van een drukfluïdum.
Daarbij is het tevens mogelijk dat een meetinrichting aanwezig is voor het continu meten van de stand in dwarsrichting van 30 het geleidingslichaam ten opzichte van het vaartuig en een inrichting die in aanspreking op een gemeten afwijking van de gewenste stand van het geleidingslichaam drukfluïdum naar en van de afgesloten ruimte binnen de cilinder kan voeren resp. afvoeren waardoor de genoemde afwijking wordt gecorrigeerd.
35 De uitvinding wordt nader uiteengezet aan de hand van de tekening waarin:
Figuren 1 t/m 8 verschillende uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding schematisch weergeven, figuur 9 de uitvoeringsvorm volgens figuur 1 in meer 85 0 3 4 ? 7 # · .. :4 '· -5- bijzonderheden weergeeft en wel in vooraanzicht (figuur 9a), in zijaanzicht (figuur 9b) en bovenaanzicht (figuur 9c).
Figuur 10 de uitvoeringsvorm volgens figuur 2 in meer bijzonderheden weergeeft en wel in vooraanzicht (figuur 10a), zijaanzicht (figuur 10b) en bovenaanzicht (figuur 10c), en 5 Figuur 11 de regelinrichting toegepast in de uitvoeringsvorm volgens figuur 10 schematisch weergeeft.
Zoals getoond in figuur 1 omvat de inrichting een geleidingslichaam 1 waarin de ankerpaal 2 verschuifbaar is opgenomen.
Het lichaam 1 is door middel van een eerste scharnierconstructie 10 bestaande uit de scharnierende stangen 3 en een tweede scharnierconstructie bestaande uit de zuiger-cilindereenheid 4 ten opzichte van het, niet getoonde, vaartuig opgehangen. De stangen 3 kunnen ook zijn aangebracht op de wijze, zoals voor één van deze stangen, bij 3' met gebroken lijnen is getoond. Verder zijn aanwezig 15 tegenhoudmiddelen in de vorm van een, in een horizontaal vlak zwaaibare scharnierende stang 5 en een in een horizontaal vlak liggende zuiger-cilindereenheid 6, en een verplaatsingsinrichting ook in de vorm van een zuiger-cilindereenheid 7. Door niet getoonde middelen zijn de zuiger-cilindereenheden 4, 6 en 7 zodanig met elkaar gekoppeld dat 20 gelijkloop van deze samenstellen wordt verzekerd bij het in- en uitschuiven daarvan. Tijdens dit in- en uitschuiven van de genoemde zuiger-cilindereenheden zal dus het geleidingslichaam 1 in nagenoeg horizontale richting ten opzichte van het vaartuig worden verplaatst, waarbij de stangen 3 volgens de pijl A in een verticaal vlak zullen 25 zwaaien.
Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 2 is weer een geleidingslichaam 11 voor het geleiden van de ankerpaal 12 aanwezig, welk lichaam 11 door middel van de scharnierende stangen 13 en de zuiger-cilindereenheid 14 ten opzichte van het vaartuig is opgehangen.
30 Verder zijn op dezelfde wijze de zuiger-cilindereenheden 16 en 17 aangebracht. De scharnierende stang 5 bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 1, is hier echter vervangen door de aan het lichaam 11 aangebrachte geleidingselementen 18 die langs, aan het, niet getoonde, vaartuig aangebrachte leibanen 19 zijn geleid.
35 Volgens figuur 3 is het geleidingslichaam 21 voor de ankerpaal 22 weer aan een, uit twee scharnierende stangen 23 bestaande scharnierende constructie ten opzichte van het vaartuig opgehangen, maar hier wordt de tweede scharnierende constructie gevormd door een, in een verticaal vlak zwaaibare scharnierende stang 24, die evenwijdig 8503417 » » -6- loopt met de stangen 23, en dezelfde lengte heeft als deze stangen.
De tegenhoudmiddelen worden hier gevormd door twee, in een horizontaal vlak zwaaibare scharnierende stangen 25. Tenslotte is een verplaatsingsinrichting in de vorm van een zuiger-cilindereenheid 27 aanwezig.
5 Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 4 is het geleidingslichaam 31 voor de ankerpaal 32 op dezelfde wijze als in figuur 3 door de stangen 33 en 34 opgehangen. Hier zijn echter de scharnierende stangen 25 vervangen door één enkele scharnierende stang 35 en een zuiger-cilindereenheid 36 die evenwijdig loopt met de uit een 10 zuiger-cilindereenheid 37 bestaande verplaatsingsinrichting. De zuiger-cilindereenheden 36 en 37 zijn voor gelijkloop door niet getoonde middelen met elkaar verbonden.
De uitvoeringsvorm volgens figuur 5 komt grotendeels overeen met die volgens figuur 1 wat betreft de ophanging van het 15 geleidingslichaam 41 voor de ankerpaal 42 die wordt gevormd door de scharnierende stangen 43 en de zuiger-cilindereenheid 44. Hierbij zijn echter de stang 5 en de zuiger-cilindereenheid 6 bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 1 vervangen door twee in een horizontaal vlak zwaaibare scharnierende stangen 45. De verplaatsingsinrichting bestaande uit de 20 zuiger-cilindereenheid 47 is weer voor gelijkloop gekoppeld met de zuiger-cilindereenheid 44.
De uitvoeringsvorm zoals getoond in figuur 6 komt grotendeels overeen met die volgens figuur 2. In plaats van één paar geleidingselementen 18 zijn hier echter twee paren geleidingselementen 25 58 en 58' aan het geleidingslichaam 51 aangebracht die langs de aan het vaartuig gemonteerde leibanen 59 respectievelijk 59' zijn geleid. De zuiger-cilindereenheid 16 volgens figuur 2 kan hierdoor komen te vervallen. De verplaatsingsinrichting bestaande uit een zuiger-cilindereenheid 57 is voor gelijkloop weer gekoppeld met de 30 zuiger-cilindereenheid 54, zodat bij het in- en uitschuiven van deze eenheden het geleidingslichaam 51 met de daar doorheen lopende ankerpaal 52 in horizontale richting kan worden verplaatst ten opzichte van het vaartuig, waarbij de scharnierende stangen 53 volgens de pijl A in een verticaal vlak zwaaien.
35 Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 7 is het geleidingslichaam 61 voor de ankerpaal 62, aan de ene kant, door middel van de, tot een torsie-stijve doos 68 met elkaar verbonden scharnierende stangen 63, en aan de andere kant door het zuiger-cilindersamenstel 64 ten opzichte van het niet getoonde vaartuig opgehangen. De verplaatsingsinrichting 85 0 3 4 1 7 -7-
A
A ^ bestaande uit de zuiger-cilindereenheid 67 is weer voor gelijkloop gekoppeld met het zuiger-cilindersamenstel 64.
De uitvoeringsvorm volgens figuur 8 komt overeen met die volgens figuur 7 wat betreft de ophanging van het geleidingslichaam 71 voor de ankerpaal 72 door middel van de torsie-stijve doos 78. Hierbij 5 is echter het geleidingslichaam 71 aan de andere kant door middel van de scharnierende stang 74 ten opzichte van het vaartuig opgehangen.
Hierbij is dus één enkele, de verplaatsingsinrichting vormende zuiger-cilindersamenstel 77 aanwezig.
Bij de uitvoeringsvormen volgens de figuren 2 t/a 8 kunnen 10 de stangen 13 ____, 73 op dezelfde wijze zijn uitgevoerd als getoond met 3* in figuur 1.
Het zal duidelijk zijn dat bij de in de figuren 1 t/m 8 getoonde uitvoeringsvormen, het zwaartepunt van het geleidingslichaam 1, 21 ....... 71 tijdens de verplaatsing daarvan een cirkelboog in een 15 verticaal vlak, en bij de uitvoeringsvorm volgens de figuren 1, 3, 4 en 5 tevens een cirkelboog in een horizontaal vlak zal beschrijven, als gevolg van de stangen 5, 25, 35, 45. Indien het echter gewenst is dat het geleidingslichaam zuiver rechtlijnig wordt verplaatst, dan kan dit worden verkregen door respectievelijk de stangen 3, 13......>73 20 en de stangen 5, 25, 35, 45 te vervangen door zuiger-cilindersamenstellen, waarbij dan middelen aanwezig zijn voor het zodanig besturen van deze zuiger-cilindersamenstellen in samenhang met de verplaatsingsinrichting, dat bij het verplaatsen van het geleidingslichaam dit lichaam een zuivere rechtlijnige baan 25 beschrijft.
In figuur 9 is de uitvoeringsvorm volgens figuur 1 in meer bijzonderheden getoond, waarbij de horizontale scharnierende stang 5 is vervangen door een zuiger-cilindereenheid 5'. Het geleidingslichaam 1 voor de ankerpaal 2 is door middel van de scharnierende stangen 3 30 opgehangen aan een op het vaartuig 9 gemonteerde bokconstructie 8 en wel boven de beun 10. Verder zijn getoond de zuiger-cilindersamenstellen 4, 6 en 7 die aan één kant scharnierend met het vaartuig 9 en bij de andere kant scharnierend met het lichaam 1 zijn verbonden. De ankerpaal 2 is door middel van de beugel 1' in het 35 lichaam 1 opgesloten.
Bij een verplaatsing van het geleidingslichaam 1 zal dit lichaam evenwijdig aan de uitgangsstand bewegen als gevolg van het in dezelfde mate bewegen van de zuiger en zuigerstangen binnen de zuiger-cilindersamenstellen 4, 6 en 7. De onderste scharnierpunten, 85 0 3 4 1 7 -· * -8- waar de stangen 3 aan het geleidingslichaam 1 zijn bevestigd, zullen daarbij een cirkelboog beschrijven om de bovenste scharnierpunten van deze stangen. Rekentechnisch kan worden bepaald welke stand de zuiger en zuigerstang van de zuiger-cilindereenheid 5' moet innemen om in elke 5 stand van de zuigers binnen de zuiger-cilindersamenstellen 4, 6 en 7, het hart van de ankerpaal 2 een zuivere rechte lijn te laten beschrijven binnen de beun 10. Hiertoe worden de standen van de zuigers binnen de zuiger-cilindereenheden 4, 6 en 7 en 5' gemeten en vergeleken, waarna de stand van de zuiger binnen het samenstel 5' wordt 10 gecorrigeerd bij een verschil tussen de werkelijke en gewenste stand.
De scharnierende stangen 3 kunnen worden vervangen door zuiger-cilindersamenstellen, waarbij op dezelfde wijze als voor het zuiger-cilindersamenstel 5' beschreven, de standen van de zuigers binnen deze zuiger-cilindersamenstellen kunnen worden gecorrigeerd voor 15 een zuiver rechtlijnig verloop van het geleidingslichaam 1, gezien in figuur 9b.
De zuiger-cilindersamenstellen 5' en 4, 6 en 7 kunnen zodanig zijn uitgevoerd dat deze via veiligheden in het bedieningssysteem kunnen overblazen en energie vernietigen wanneer de 20 krachten in dwars- respectievelijk langsrichting te hoog worden.
Een kracht op de punt van de ankerpaal zal een moment om horizontale assen in langs- en dwarsrichting tot gevolg hebben. Het dwarsmoment zal worden opgenomen in de stangen 3, waarbij een moment om een verticale as zal ontstaan. Dit moment en eventuele verdere 25 rotatiemomenten als gevolg van het draaien van de ankerpaal binnen de beugels 1' zullen worden opgenomen door de zuiger-cilindersamenstellen 6 en 7. Het langsmoment wordt opgenomen door de zuiger-cilindersamenstellen 6, 7 en 4. Ook het zuiger-cilindersamenstel 5' zal wanneer dit samenstel niet loodrecht staat op de 30 zuiger-cilindersamenstellen 4, 6 en 7 een deel van het rotatiemoment en het langsmoment opnemen. Een dwarskracht zal vrijwel geheel door het zuiger-cilindersamenstel 5' worden opgenomen, en resulteren in een kracht op de zuiger-cilindersamenstellen 4, 6 en 7 en de stangen 3. De zuiger-cilindersamenstellen 4, 6 en 7 zullen in hoofdzaak langskrachten 35 opnemen, maar ook het samenstel 5' zal iets van deze krachten opnemen wanneer dit samenstel niet loodrecht staat op de andere zuiger-cilindersamenstellen 4, 6, 7. De verticale krachten op het geleidingslichaam 1 zullen in hoofdzaak worden opgenomen door de 85 0 3 4 1 7 ♦ ·. .* -9- stangen 3, waardoor een resultante wordt veroorzaakt die door de zuiger-cilindersamenstellen 4, 6, 7 wordt opgenomen.
In figuur 10 is de uitvoeringsvorm volgens figuur 2 nader getoond. Het geleidingslichaam 11 waarin de ankerpaal 12 door middel van de beugels 11' verschuifbaar is opgenomen, is door middel van de 5 scharnierende stangen 13 aan een, op het vaartuig 19 gemonteerde bokconstructie 18 opgehangen. Verder zijn de zuiger-cilindersamenstellen 14, 16 en 17 aanwezig, die op dezelfde wijze zijn uitgevoerd als de samenstellen 4, 6, 7 van figuur 9.
Het geleidingslichaam 11 is voorzien van 10 geleidingselementen 18, 18' die langs leibanen 19, 19' aan weerskanten van de beun 20 zijn geleid.
Zoals getoond in figuur 11 worden de geleidingselementen 18, 18' gevormd door einddelen van de cilindermantels 80, 80' die verschuifbaar zijn binnen de aan het geleidingslichaam 12 aangebrachte 15 leibussen 81, 81' en langs de zuigers 82, 82* die door middel van de stangen 82'1, 82'11 aan het lichaam 12 zijn gemonteerd. Een voedingsfluïdum onder druk wordt bij 83 via de terugslagkleppen 84, 84' in de, door de zuigers 82, 82' afgesloten ruimten van de cilinders 80, 80* gepompt, waardoor de cilindermantels 80, 80' en daarbij de 20 geleidingselementen 18, 18' naar buiten worden gedrukt, totdat de elementen 18, 18' onder geringe voorspanning tegen de leibanen 19, 19' aanliggen. Door middel van de overstroomventielen 85, 85' zijn de cilindermantels 80, 80' beveiligd tegen te hoge drukken.
De gestuurde terugslagkleppen 86, 86' zullen zich openen 25 wanneer een bepaalde ingestelde druk aan de hogedrukkant van het systeem, dat wil zeggen de kant waarnaar de kracht op het geleidingslichaam 12 is gericht, wordt overschreden, waardoor de druk aan de lage drukkant wordt verminderd tot de druk als ingesteld met het drukbegrenzingsventiel 87 of de genoemde voedingsdruk bij 83. Hierdoor 30 worden de krachten op de geleidingselementen en leibaan beperkt en daardoor de slijtage van het geleidingssysteem 18, 19 verminderd.
De overstortventielen 88 en 89 dienen voor energiedemping.
Bij een te hoog oplopende kracht op het geleidingslichaam 12 zal het drukverschil over één van de ventielen 88, 89 zo groot worden dat dit 35 ventiel gaat overstorten; het lichaam 12 zal zich dan, onder uitoefening van een maximale kracht verplaatsen en energie vernietigen.
Een verplaatsing uit de middenstand van het geleidingslichaam 12 kan continu worden gemeten, bijvoorbeeld door de 8303417 -10- ( * w afstand tussen dit lichaam en het vaartuig continu te meten, waarna de afwijking van de gewenste stand wordt gebruikt voor het corrigeren van de stand. Hiertoe zijn de schuif 90 en de pompeenheid 91 aangebracht.
De pompeenheid 91 doet fluïdum onder druk circuleren in een geslotencircuit. Als een afwijking in de stand van het lichaam 12 wordt 5 gemeten, dan wordt de schuif 90 bediend en zal fluïdum in de gewenste richting naar en van de cilindermantels 80 stromen en zodoende de stand corrigeren.
Als veiligheid zijn de kleppen 92 en 93 aangebracht om te voorkomen dat dat fluïdum aan een zijde wordt weggepompt terwijl de andere zijde drukloos is. De kleppen 94, 94' suppleren voedingsfluïdum om zodoende pomp 31 te beschermen.
8503417
Claims (15)
1. Inrichting voor de verbinding van een ankerpaalgeleiding met een vaartuig, in het bijzonder een baggervaartuig, omvattende een geleidingslichaam waarin de paal in wezen in verticale stand, in de lengterichting verplaatsbaar is opgenomen en dat in de lengterichting 5 van het vaartuig ten opzichte daarvan verplaatsbaar door het vaartuig wordt ondersteund, waarbij ten minste één verplaatsingsinrichting aanwezig is die aan de ene kant met het lichaam en aan de andere kant met het vaartuig is verbonden en tegenhoudmiddelen voor het tijdens de verplaatsing van het lichaam in wezen in evenwijdige met de 10 lengterichting van het vaartuig lopende banen houden van de zijkanten van het lichaam, met het kenmerk, dat het geleidingslichaam ten opzichte van het vaartuig door middel van twee scharnierende constructies is bevestigd, waarbij elke constructie bij het ene eind scharnierend bij een vaste plaats met het vaartuig en bij het andere 15 eind scharnierend met het lichaam is verbonden en ten minste één van deze constructies in een in wezen verticaal, evenwijdig met de langsrichting lopend vlak, vanuit een verticale middenstand van en naar het midden van het vaartuig kan zwaaien.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de 20 scharnierende constructie die in het genoemde verticale vlak kan zwaaien uit ten minste één scharnierend stangvormig orgaan bestaat.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de genoemde scharnierende constructie uit ten minste twee steeds evenwijdig aan elkaar lopende scharnierende stangvormige organen 25 bestaat.
4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de genoemde stangvormige organen tot een torsie-stijve doosvormige constructie met elkaar zijn verbonden.
5. Inrichting volgens conclusie 2-4, met het kenmerk, dat 30 de stangvormige organen worden gevormd door zuiger-cilindersamenstellen, waarbij middelen aanwezig zijn voor het zodanig besturen van deze zuiger-cilindersamenstellen in samenhang met de verplaatsingsinrichting, dat bij het verplaatsen van het geleidingslichaam, het zwaartepunt daarvan zich in een horizontaal 8503417 # ·» -12- vlak beweegt.
6. Inrichting volgens conclusies 1-5, waarbij de verplaatsingsinrichting uit een bedienbaar zuiger-cilindersamenstel of soortgelijk orgaan bestaat, met het kenmerk, dat de tweede 5 scharnierende constructie uit ten minste één, zich in horizontaal vlak, in dezelfde richting als en evenwijdig met de verplaatsingsinrichting uitstrekkend bedienbaar zuiger-cilindersamenstel bestaat, waarbij middelen aanwezig zijn voor het verzekeren van gelijkloop van al deze zuiger-cilindersamenstellen bij het in- en uitschuiven daarvan.
7. Inrichting volgens conclusies 1-6, met het kenmerk, dat de tegenhoudmiddelen worden gevormd door ten minste twee evenwijdig aan elkaar lopende, zwaaibare scharnierende langgerekte elementen die bij het ene eind scharnierend met het vaartuig en bij het andere eind scharnierend met het geleidingslichaam zijn verbonden, waarbij deze 15 elementen in de middenstanden daarvan nagenoeg loodrecht staan op het verticale vlak door de langsas van het vaartuig.
8. Inrichting volgens conclusies 1-6, waarbij de verplaatsingsinrichting uit een bedienbaar zuiger-cilindersamenstel of soortgelijk orgaan bestaat, met het kenmerk, dat de tegenhoudmiddelen 20 worden gevormd door ten minste één, in een horizontaal vlak zwaaibaar scharnierend langgerekt element dat bij het ene eind scharnierend met het vaartuig en bij het andere eind scharnierend met het geleidingslichaam is verbonden, waarbij dit element in de middenstand daarvan in wezen loodrecht staat op het verticale vlak door de langsas 25 van het vaartuig, en door ten minste één, zich in een horizontaal vlak in dezelfde richting als en evenwijdig met de verplaatsingsinrichting uitstrekkend bedienbaar zuiger-cilindersamenstel, waarbij middelen aanwezig zijn voor het verzekeren van gelijkloop van al deze zuiger-cilindersamenstellen bij het in- en uitschuiven daarvan.
9. Inrichting volgens conclusies 7 of 8, met het kenmerk, dat de genoemde elementen uit stangen bestaan.
10. Inrichting volgens conclusies 7 of 8, met het kenmerk, dat de genoemde elementen uit bedienbare zuiger-cilindersamenstellen bestaan, waarbij middelen aanwezig zijn voor het zodanig besturen van 35 deze samenstellen in samenhang met de verplaatsingsinrichting, dat bij het verplaatsen van het geleidingslichaam dit lichaam in een verticaal vlak beweegt. o 5 u o 4 1 / -13-
11. Inrichting volgens conclusies 1-6, met het kenmerk, dat de tegenhoudmiddelen worden gevormd door ten minste één paar, aan de evenwijdig met de langsrichting van het vaartuig lopende zijkanten van het geleidingslichaam aangebrachte geleidingselementen die langs een 5 paar aan het vaartuig aangebrachte geleidingselementen worden geleid, waarbij één van deze paren geleidingselementen uit leibanen bestaat.
12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de geleidingselementen in de richting naar de leibanen toe zijn voorgespannen.
13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de geleidingselementen elk worden gevormd door een einddeel van het verschuifbare deel van een zuiger-cilindersamenstel waarvan het niet verschuifbare deel met het geleidingslichaam is verbonden, waarbij een door de zuiger afgesloten ruimte binnen de cilinder in verbinding staat 15 met een bron van een drukfluïdum.
14. Inrichting volgens conclusie 13 met het kenmerk, dat de genoemde afgesloten ruimten binnen de cilinders met elkaar in verbinding staan via gestuurde terugslagkleppen die kunnen openen bij overschrijding van een bepaalde druk in één van de ruimtes.
15. Inrichting volgens conclusies 13 of 14, met het kenmerk, dat een meetinrichting aanwezig is voor het continu meten van de stand in dwarsrichting van het geleidingslichaam ten opzichte van het vaartuig, en een inrichting die in aanspreking op een gemeten afwijking van de gewenste stand van het geleidingslichaam, aanvullend 25 drukfluxdum naar de afgesloten ruimte binnen die cilinder kan voeren waardoor de genoemde afwijking wordt gecorrigeerd. 8503417
Priority Applications (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL8503417A NL8503417A (nl) | 1985-12-11 | 1985-12-11 | Inrichting voor de verbinding van een ankerpaalgeleiding met een vaartuig. |
EP86202062A EP0227143A1 (en) | 1985-12-11 | 1986-11-20 | Device for the connection of a spud guide to a vessel |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL8503417 | 1985-12-11 | ||
NL8503417A NL8503417A (nl) | 1985-12-11 | 1985-12-11 | Inrichting voor de verbinding van een ankerpaalgeleiding met een vaartuig. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8503417A true NL8503417A (nl) | 1987-07-01 |
Family
ID=19847003
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8503417A NL8503417A (nl) | 1985-12-11 | 1985-12-11 | Inrichting voor de verbinding van een ankerpaalgeleiding met een vaartuig. |
Country Status (2)
Country | Link |
---|---|
EP (1) | EP0227143A1 (nl) |
NL (1) | NL8503417A (nl) |
Families Citing this family (5)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
BE1016375A5 (nl) * | 2005-06-06 | 2006-09-05 | Dredging Int | Inrichting met flexibel gemonteerde paalwagen. |
BE1017158A3 (nl) * | 2006-06-02 | 2008-03-04 | Dredging Int | Inrichting met flexibel gemonteerde paalwagen. |
BE1021821B1 (nl) * | 2014-04-01 | 2016-01-20 | Jan De Nul, Naamloze Vennootschap | Vaartuig met een ankerpaal en werkwijze voor het beperken van krachten die door een romp van een vaartuig op een ankerpaal worden uitgeoefend |
NL2012825B1 (en) * | 2014-05-16 | 2016-03-02 | Ihc Holland Ie Bv | Spud carrier system. |
NL2014491B1 (en) | 2015-03-20 | 2017-01-17 | Ihc Holland Ie Bv | Spud carrier. |
Family Cites Families (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
JPS528587B2 (nl) * | 1972-05-26 | 1977-03-10 | ||
NL162164C (nl) * | 1974-12-18 | 1980-04-15 | Bos Kalis Westminster | Ankerpaalinrichting voor een baggervaartuig. |
US4485569A (en) * | 1983-05-06 | 1984-12-04 | Mitsubishi Jukogyo Kabushiki Kaisha | Spud arrangement for a dredge |
-
1985
- 1985-12-11 NL NL8503417A patent/NL8503417A/nl not_active Application Discontinuation
-
1986
- 1986-11-20 EP EP86202062A patent/EP0227143A1/en not_active Ceased
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
EP0227143A1 (en) | 1987-07-01 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
NL1014786C2 (nl) | Inrichting voor het heffen van een zeegaande constructie zoals een boorplatform, voorzien van parallel aan elkaar verlopende heforganen. | |
NO142435B (no) | Hydraulisk drevet kran. | |
BR112017022844B1 (pt) | Embarcação dotada de uma construção de lança para transferir pessoas e carga | |
NO148279B (no) | Baarestativ med ved hjelp av hydrauliske eller pneumatiske midler hevbart baereplan | |
RU2012115118A (ru) | Подъемник транспортного средства | |
PT1259419E (pt) | ''dispositivo de amarração'' | |
US5688100A (en) | Loading device for containers or the like | |
NL8503417A (nl) | Inrichting voor de verbinding van een ankerpaalgeleiding met een vaartuig. | |
US4111317A (en) | Platform lift | |
NL2014631B1 (en) | A motion compensation device. | |
NL1002362C2 (nl) | Onderbouwconstructie met slagzij minimaliserende draagconstructie voor zwenkkraan op binnenvaartuig. | |
US20070041788A1 (en) | Boat lift | |
US5129480A (en) | Articulated parallelogram boom assembly synchronization device | |
PL127964B1 (en) | Apparatus for setting up temporary roof support in a heading | |
ES2267704T3 (es) | Prensa radial para el ajuste de mangueras flexibles. | |
US3305885A (en) | Bridge-laying vehicle | |
US4155675A (en) | Hydraulic walking roof-support frame | |
CN105460799A (zh) | 起重机、优选地桅杆式起重机 | |
US4961336A (en) | Manipulator for metal ingots | |
US4212404A (en) | Device for lifting crane boom | |
CN109335948B (zh) | 一种集装箱用旋转吊具 | |
NL2017721B1 (en) | Motion compensation system and method | |
FI72105B (fi) | Lyftbar plattform | |
NL193829C (nl) | Hefinrichting voorzien van althans een mast en een langs deze mast op en neer beweegbaar platform. | |
SU695960A1 (ru) | Подъемник |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
A1B | A search report has been drawn up | ||
BV | The patent application has lapsed |