NL8502598A - Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal. - Google Patents

Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal. Download PDF

Info

Publication number
NL8502598A
NL8502598A NL8502598A NL8502598A NL8502598A NL 8502598 A NL8502598 A NL 8502598A NL 8502598 A NL8502598 A NL 8502598A NL 8502598 A NL8502598 A NL 8502598A NL 8502598 A NL8502598 A NL 8502598A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
frame
reservoir
support
beams
spreading
Prior art date
Application number
NL8502598A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8502598A priority Critical patent/NL8502598A/nl
Publication of NL8502598A publication Critical patent/NL8502598A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C17/00Fertilisers or seeders with centrifugal wheels

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)

Description

C. van der Lely N.V., Maasland.
’’Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal".
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal, voorzien van een gestel waaraan een reservoir voor het te verspreiden materiaal en ten minste twee om zich in 5 hoogterichting uitstrekkende draaiingsassen in tegengestelde richting ten opzichte van elkaar aandrijfbare verspreid-organen zijn aangebracht, waarbij tussen het reservoir en de verspreidorganen toevoermiddelen aanwezig zijn via welke materiaal vanuit het reservoir aan de verspreid-10 organen kan worden toegevoerd.
Een doel van de uitvinding is een inrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen met een gestel dat op gunstige wijze is samen te stellen en een goede ondersteuning vormt voor het reservoir en andere onder-15 delen van de inrichting. Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt, wanneer het gestel een rechthoekig, zich in hoogterichting uitstrekkend gestelraam omvat, dat aan één zijde van de inrichting is gelegen, waarbij aan het gestelraam steunarmen zijn aangebracht, die het reservoir 20 ondersteunen.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding zijn aan het verticale gestelraam zich althans nagenoeg loodrecht op dit raam uitstrekkende, lager dan de steunarmen gelegen ondersteuningsbalken 25 aangebracht, die zich onder aandrijforganen voor de verspreidorganen uitstrekken. -
De ondersteuning van het reservoir kan op gunstige wijze beïnvloed worden als het reservoir twee van elkaar gescheiden afvoertuiten omvat, die onderling met elkaar 30 zijn verbonden door een brugsteun, die ter hoogte is gelegen van de steunarmen. Hierdoor wordt de stijfheid van de ondereinden van het reservoir vergroot, wat in het bijzonder van belang is voor een goede ligging van de uitstroomtuiten van het reservoir ten opzichte van de verspreidorganen.
35 De fabricage van de inrichting kan hierbij vereenvoudigd worden wanneer de brugsteun is aangebracht tussen apart • - - ' 5 £ ΰ &
'v L· Jl O U
- 2 - ? gevormde ondereinden van de afvoertuiten.
De constructie van de inrichting wordt verder verbeterd wanneer de steunarmen zijn gelegen aan tegenover elkaar gelegen zijden van het reservoir en zijn verbonden 5 met een aan het reservoir aangebrachte bevestigingsstrip. Volgens een verdere uitvoeringsvorm is aan de brugsteun een verstelmechanisme aangebracht, dat is verbonden met een zich evenwijdig aan het gestelraam langs het reservoir uitstrekkende verstelas van een doseermechanisme, dat ten 10 opzichte van de afvoeropeningen van het reservoir verstelbare doseerschuiven omvat. Hierbij is het verstelmechanisme op gunstige wijze aan het gestel aan te brengen voor een goede bediening van het doseermechanisme.
15
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand v*an de tekeningen van een gunstig uitvoeringsvoorbeeld.
20 Figuur 1 is een vooraanzicht van een strooi-inrich- ting volgens de uitvinding,
Figuur 2 is een zijaanzicht van de inrichting volgens fig. -1, gezien in de richting volgens de pijl II in fig. 1, 25 Figuur 3 is een bovenaanzicht van de inrichting volgens de fig. 1 en 2,
Figuur 4 geeft op vergrote schaal een vertikale doorsnede weer over een gedeelte van de inrichting, gezien volgens de lijn IV - IV in fig. 3, 30 Figuur 5 is een bovenaanzicht van het in fig. 4 weergegeven gedeelte van de inrichting, gezien volgens de lijn V - V in fig. 4,
Figuur 6 geeft op vergrote schaal een detail 35 - van het - i 2 50 2 5 9 8 - 3 - van het in de figuren 4 en 5 weergegevene weer, gezien volgens de lijn VI - VI in figuur 5,
Figuur 7 is op vergrote schaal een verticale doorsnede van een gedeelte van de aandrijving voor de 5 verspreidorganen gezien volgens de lijn VII - VII in fig. 1,
Figuur 8 geeft een doorsnede weer over de aandrijving volgens figuur 7, gezien volgens de lijn VIII - VIII in fig. 7, 10 Figuur 9 geeft op vergrote schaal in verticale doorsnede een ander gedeelte van de aandrijving van een verspreidorgaan weer, gezien volgens de lijn IX - IX in fig. 2,
Figuur 10 geeft een ander uitvoeringsvoorbeeld 15 weer van een nabij de afvoer van het reservoir gelegen roerder en
Figuur 11 geeft een alternatief weer voor een gedeelte van het verstelmechanisme voor de doseerorganen.
De in de figuren weergegeven inrichting is 20 een strooiinrichting voor het uitstrooien van korrel- en/of poedervormig materiaal, in het bijzonder kunstmest of zaden, waarbij de weergegeven inrichting geschikt is om aan de hefinrichting van een trekker gekoppeld te kunnen worden. De weergegeven inrichting omvat een 25 gestel 1 waaraan een reservoir 2 en twee om zich in hoogte-richting uitstrekkende draaiingsassen 72 en 73 verdraaibare verspreidorganen 3 en 4 zijn aangebracht. De assen 72 en 73 liggen in een vertikaal vlak 220 dat zich loodrecht op de rijrichting 195 uitstrekt. Het gestel omvat ~ 30 een aan de voorzijde van de inrichting gelegen en zich in hoogterichting uitstrekkend vierhoekig gestelraam bestaande uit twee zich in hoogterichting uitstrekkende en in doorsnede rechthoekige buizen balken 6 en 7, waarvan de boveneinden met elkaar zijn verbonden door een in 35 doorsnede ronde buis 8 en die nabij de ondereinden met elkaar zijn verbonden door een ronde buis 9. Ter hoogte van de kort boven de ondereinden van de balken 6 en 7 aangebrachtebalk 9 is aan de balken 6 en 7 een V-vormige 850 2 598 4- ί - 4 - ondersteuningsbalk 10 aangebracht. De benen 11 en 12 van deze balk 10 verlopen vanaf de balken 6 en 7 convergerend ten opzichte van elkaar en zijn met elkaar verbonden door een gebogen gedeelte 13 (fig. 3). Het gebogen gedeelte 5 13 is voorzien van strippen 35 en 3è, die in eikaars ver lengde gelegen openingen 37 bezitten. De bevestiging van de balk 10 aan de balken 6 en 7 is versterkt door stripvormige schoren 14 en 15. Ongeveer halverwege ter hoogte van de balken 6 en 7 zijn daaraan bevestigd ondersteunings-10 armen 16 en 17, die in doorsnede hoekvormig zijn. De balken 16 en 17 en de balk 10 liggen evenwijdig aan een vlak dat zich loodrecht uitstrekt op het gestelraam, bestaande uit de balken 6 - 9. De bevestiging van de balken 16 en 17 aan de balken 6 en 7 is verstevigd door stripvormige 15 schoren 18 en 19. Aan de balk 8 is een steunstrip 20 bevestigd, waarbij de bevestiging van de strip 20 aan de balk 9 is verstevigd door meerdere schoorplaten 21 (fig. 2) .
De strip 20 strekt zich over dezelfde lengte als de balk 8 uit en is hierbij evenals de balk 8, in vooraanzicht 20 volgens fig. 1 gezien, tussen de balken 6 en 7 gelegen.
De stripvormige balk 20 maakt een hoek 22 van ongeveer 35° met het vlak dat zich loodrecht op het door de balken 6-9 gevormde raam uitstrekt.
Aan de balk 9 zijn schuin naar omhoog en naar 25 voren aangebrachte platen 23 .- 26 aangebracht, die, zoals uit fig. 1 blijkt, in twee paren op korte afstand van elkaar aan de balk 9 zijn bevestigd, waarbij elk paar op een afstand 27 resp. 28 van het middenvlak 29 van de inrichting is gelegen. Elk van de platen 23 - _ 30 26 is voorzien van twee openingen 30 en 31, waarbij de openingen 30 resp. de openingen 31 van de platen in eikaars verlengde zijn gelegen. In het midden van de balk 8 is een paar platen 32 en 33 aangebracht die ieder zijn voorzien van een opening 34, die in eikaars 35 verlengde zijn gelegen. Het reservoir 2 is, in bovenaanzicht gezien, langwerpig en rechthoekig, waarbij het .roet de lengterichting evenwijdig is gelegen aan het raam gevormd door de balken 6-9. Het reservoir 2 heeft twee trechtervormige gedeelten 40 en 41 die, in vooraan- 8S0 2 5 9 8 * 4 - 5 - zicht gezien, aan weerszijden van het verticale vlak 29 zijn gelegen dat het midden van de inrichting bevat.
De trechtervormige gedeelten 40 en 41 strekken zich over een hoogte 42 uit, die ongeveer gelijk is aan de 5 helft van de hoogte 43 van het reservoir 2. Het reservoir is aan de bovenzijde voorzien van randen 44, die zich schuin omhoog naar binnen uitstrekken onder een hoek 45 van ongeveer 15° met de vertikaal. De randen 44 strekken zich over een hoogte 46 uit die ongeveer gelijk 10 is aan een vijfde van de hoogte 43 van het reservoir.
Het reservoir 2 strekt zich dwars op het verticale vlak 29 over een afstand 47 uit, die gelijk is aan ongeveer anderhalf maal de afstand 48 tussen de balken 6 en 7.
In fig. 1 is de ene zijde van het reservoir niet geheel 15 weergegeven, terwijl in fig. 3 de andere zijde niet geheel is weergegeven. De middens van de onderzijden van de afvoertuiten 40 en 41 liggen op een afstand 49 van elkaar, die kleiner is dan de afstand 48. De afstand 49 is ongeveer gelijk aan tweederde van de afstand 48.
20 De afvoertuiten of trechtervormige gedeelten 40 en 41 zijn in horizontale doorsnede rechthoekig, waarbij de wanden van deze afvoertuiten en van het reservoir schuin omhoog lopen tot aan de onderzijde van de randen 44.
De voor- en achterwanden 60 en 61 sluiten hierbij hoeken 25 62 van ongeveer 55° met het horizontale vlak in, terwijl de zijwanden 63 en de op elkaar aansluitende trechterwan-den 64 hoeken 65 van ongeveer 40° met het horizontale vlak insluiten. Het reservoir is in twee helften verdeeld door een tussenwand 61, die boven de op elkaar aansluiten-30 de trechterwanden 64 is gelegen en het middenvlak 29 bevat. De tussenwand 61 kan wegneembaar aangebracht zijn. De ondereinden 50 en 51 van de afvoertuiten 40 en 41 zijn apart gevormd van de rest van het reservoir.
De boveneinden van de ondereinden 50 en 51 zijn recht-35 hoekig en passen op de ondereinden van de overige trechtervormige gedeelten van het reservoir. De ondereinden 50 en 51 zijn vastgelast aan de overige gedeelten van het reservoir. De ondereinden 50 en 51 zijn zodanig S5 0 2 b ö i ί * - 6 - gevormd, dat zij naar beneden toe overgaan in een in doorsnede ronde vorm en bodems 52 en 53 bezitten die, in bovenaanzicht gezien, rond zijn. Het reservoir 2 is aan de voorzijde voorzien van een in doorsnede hoek-5 vormige steunbalk 54, die aan de voorzijde van het reservoir is vastgelast. Het reservoir 2 is door middel van de balk 54 aan de steunstrip 20 van het gestel vastgezet door middel van bouten 55. De ondereinden 50 en 51 van de afvoertuiten 40 en 41 van het reservoir zijn voorzien 10 van bevestigingsstrippen 56 resp.57, die door middel van bouten 58 resp. 59 zijn bevestigd aan de ondersteu-ningsarmen 16 en 17 van het gestel 1, een en ander zoals blijkt uit figuren 1 en 2. De strippen 56 en 57 strekken zich hierbij bij voorkeur over een lengte uit, die al-15 thans ongeveer gelijk is aan de lengte waarover de onder-steuningsarmen 16 en 17 zich langs de ondereinden 50 en 51 van het reservoir uitstrekken.
Elk van de bodems 52 en 53 is voorzien van twee afvoeropeningen 66 en 67 resp. 68 en 69. De afvoer-20 openingen 66 en 67 in de bodem 52 zijn volgens het spiegelbeeld van de openingen 68 en 69 aangebracht ten opzichte van het verticale vlak 29. De openingen 68 en 69 liggen over een hoek 82 van ongeveer 70° om de draaiings-as 72 verdeeld. Hierbij liggen de openingen 66 en 68 25 met hun middens nabij de verticale vlakken 70 en 71 die evenwijdig zijn gelegen aan het vlak 29 en de hartlijnen van de bodems 52 en 53 bevatten. Deze hartlijnen vallen samen met de draaiingsassen 72 en 73 van de ver-spreidorganen 3 resp. 4. Het midden van de opening 67 - 30 is over een hoek 74 van ongeveer 45° ten opzichte van het vlak 70 verdraaid aangebracht. Gezien het feit dat de openingen in de bodem 52 spiegelbeeldig zijn aangebracht ten opzichte van de openingen in de bodem 53 , ligt de opening 69 over een hoek 75 van ongeveer 45° 35 verdraaid ten opzichte van het vlak 71. De openingen 67 en 69 zijn hierbij aan de van elkaar af gelegen zijden van de vlakken 70 en 71 gelegen. De openingen 66 - 69, zijn aan elkaar gelijk, waarbij, zoals voor de opening 67 in fig. 5 is weergegeven, de openingen rechte zijden 8502 598 * € - 7 - 76 en 77 bezitten die radiaal liggen ten opzichte van het midden 72. Verder bezit de opening 67 twee zijden 78 en 79, die centrisch zijn gebogen ten opzichte van de as 72. De zijde 78 ligt dicht nabij de omtrek van 5 de bodem 52. De afstand tussen de zijden 78 en 79 is gelijk aan ongeveer een derde tot een kwart van de straal 80 van de bodem 52. Onder elk van de bodems 52 en 53 is een doseerplaat 86 resp. 87 aangebracht. De platen 86 en 87 zijn vlak en liggen met hun bovenzijde tegen 10 de vlakke onderzijden van de bodems 52 en 53. De platen 86 en 87 zijn voorzien van uitkragende randen 88 resp, 89, die, zoals uit de fig. 1 en 4 blijkt, iets hoger zijn gelegen dan de platen 86 en 87. De randen 88 en 89 strekken zich, zoals voor de rand 88 uit fig. 5 15 blijkt, over een hoek 90 van ongeveer 110° om de as 72 resp. de as 73 uit. De randen 88 en 89 zijn hierbij aan de naar elkaar toegekeerde zijden van de afvoertuiten 40 en 41 gelegen. Zoals voor de rand 88 in fig. 5 is weergegeven, heeft elke rand drie openingen, waarvan 20 een opening 91 in het midden van de rand 88 is aangebracht, terwijl de openingen 92 en 93 nabij de einden van deze rand zijn gelegen.
De doseerplaat 86 heeft twee doseeropeningen 94 en 95, die corresponderen met de openingen 66 en 25 67. Op gelijke wijze heeft de doseerplaat 87 twee doseer openingen 96 en 97, die corresponderen met de openingen 68 en 69. De openingen 94 - 97 zijn aan elkaar gelijk, waarbij de openingen 94 en 95 volgens het spiegelbeeld van de openingen 96 en 97 aangebracht zijn ten opzichte van ~ 30 het verticale vlak 29. De vorm van de openingen 94 -97 verschilt een weinig van de vorm van de openingen 66 - 69, zoals nader zal worden aangegeven voor de opening 95. Zoals uit fig. 5 blijkt, heeft de opening 95 twee gebogen zijden 99 en 100, die centrisch zijn gelegen 35 om de as 72 en op dezelfde afstand van de as 72 zijn gelegen als de randen 78 en 79 van de opening 67. De opening 95 heeft een zijde 101 die radiaal ligt ten opzichte van de as 72. Deze zijde 101 is aan die zijde 850 2 5 9 8 * · - 8 - van de opening 99 gelegen, die is afgekeerd van de opening 94. De opening 95 heeft een zijde 102 die een hoek 103 insluit van ongeveer 20° met een radiaal, die de as 72 en het dichtst bij de as 72 gelegen einde van 5 de zijde 102 omvat. Elk van de doseerplaten is, zoals in fig. 4 voor de plaat 86 nader wordt aangegeven, ondersteund door een steunring 106 die door middel van bouten 107 aan de bodëm 52 is bevestigd. Tussen de bodem 52 en de steunring 106 is een afstandsring 108 aangebracht, 10.' die iets dikker is dan de doseerplaat 86. De afstandsring 108 is in diameter iets kleiner dan de steunring 107, zoals uit fig. 4 blijkt, een en ander zodanig dat tussen de bodems 52 en de steunring 106 een sponning wordt gevormd waarin de plaat 86 is gelegen, zodanig 15 dat deze om de afstandsplaat 108 kan verdraaien en steunt op de steunring 106.
De doseerplaat 86 is scharnierend verbonden met een verstelarm 111, die in het weergegeven uitvoe-ringsvoorbeeld met een einde in de opening 91 van de 20 rand 88 is aangebracht. De verstelarm 111 is scharnierend verbonden met een arm 112, die vast is gekoppeld met een verstelas 113. Op gelijke wijze als voor de doseerplaat 86 is beschreven, is de doseerplaat 87 via een verstelarm 114 met een arm 115 gekoppeld, die even-25 eens vast aan de as 113 is bevestigd. De armen 112 en 115 staan in dezelfde stand ten opzichte van de as 113. Een van de verstelarmen 111 en 114 is voorzien van een spanner 110 zodanig dat de afstand tussen de betreffende rand van de doseerplaten en de betreffende arm van de 30 verstelas 113 iets verstelbaar is. In dit uitvoerings-voorbeeld is de spanner 110 in de arm 111 aangebracht,
De as 113 is draaibaar gelegerd in een steun 116, die aan het ondergedeelte 50 van de afvoertuit 40 is bevestigd, en in een steun 117, die is bevestigd aan het 35 ondergedeelte 51 van de afvoertuit 41. Nabij het midden van de machine is de as 113 voorzien van een koppelarm 118, die in het aanzicht volgens fig. 2 over 180° verdraaid ligt ten opzichte van de arm 112. De koppelarm 8502598 • % - 9 - 118 is verbonden met een verstelkabel 119, die is gesteund in een steun 120 en aan de van de arm 118 afgekeerde zijde van de steun 120 is gevoerd door een buitenkabel 121. De steun 120 is aangebracht aan een brugsteun 122, 5 die stripvormig is en is verbonden met de naar elkaar toegekeerde zijden van de ondergedeelten 50 en 51 van de afvoertuiten 40 en 41 van het reservoir 2, een en ander zoals uit de figuren blijkt. Nabij de steun 120 is aan het brugstuk 122 een lip 123 bevestigd, waaraan 10 een arm 124 vast is aangebracht. De arm 124 strekt zich vanaf het brugstuk 122 tot voorbij de verstelas 113 uit en is voorzien van een boring 125, waardoor de as 113 zich uitstrekt. Aan de arm 124 is een geleidingsplaat 126 met schaalverdeling 127 bevestigd door middel van 15 een bout 128. Naast de bevestiging aan de arm 124 is de geleidingsplaat 126 gesteund door de as 113, doordat de plaat 126 is voorzien van een boring 129, waardoor de as 113 zich uitstrekt. De boringen 125 en 129 zijn zodanig, dat de as 113 in deze boringen kan verdraaien.
20 De geleidingsplaat 126 is voorzien van een sleufgat 130, waarin een verstelbare aanslag 131 verschuifbaar is aangebracht. De verstelas 113 is voorzien van een aanslagarm 132, die vast met de verstelas is gekoppeld.
De aanslagarm 132 strekt zich over een afstand buiten 25 de as 113 uit, die gelijk is aan de afstand waarover de geleidingsplaat 128 zich buiten de as 113 uitstrekt, een en ander zoals blijkt uit de fig. 2 en 5.
De verspreidorganen 3 en 4 zijn bevestigd aan zich verticaal omhoog uitstrekkende armen 140 en 30 141. De assen 140 en 141 zijn gelegerd in lagers 142 en 143, die zijn aangebracht aan een langwerpige, in doorsnede vierkante kast 144. De constructie en bevestiging van de lagers 142 en 143 zijn aan elkaar gelijk en voor het leger 142 in fig. 9 nader weergegeven. In 35 de tandwielkast 144 is een koppelingsas 145 aangebracht die zich over de gehele lengte van de kast 144 uitstrekt en is gelegerd in lagers 146 resp. 147, een en ander zoals voor het lager 146 in fig. 9 nader is weergegeven.
Nabij de lagers 146 en 147 is de kast 144 afgedekt door 85 0 u i * - 10 - deksels 148. De kast 144 is door middel van twee strippen 149 bevestigd aan steunen 150 die aan de benen 11 en 12 van de ondersteuningsbalk 10 zijn aangebracht. Nabij de ondereinden van de assen 140 en 141 zijn, zoals voor 5 de as 140 is weergegeven in fig. 9, conische tandwielen 151 bevestigd, die samenwerken met conische tandwielen 152 die nabij de uiteinden van de as 145 zijn aangebracht. De conische tandwielen 152 liggen aan de van elkaar afgekeerde zijden van de assen 140 en 141, een 10 en ander zoals uit fig. 9 blijkt. Nabij het midden van de inrichting en de tandwielkast 144 is aan de as 145 een conisch tandwiel 153 bevestigd. Ter plaatse van dit tandwiel is de as 154 in de kast 144 nog gesteund door een lager 154. Naast het lager 154 is de tandwiel-15 kast voorzien van een vulopening 138 met een afsluitdop 139. Via deze opening is bijvoorbeeld olie in de kast 144 aan te brengen voor het smeren van de diverse over-brengingsorganen en de lagers in de kasten 144 en 158.
Het tandwiel 153 is in samenwerking met een tandwiel 20 155, dat is aangebracht aan een verbindingsas 156, waar van de hartlijn in het verticale vlak 29 is gelegen.
De as 156 is gelegerd in een aan de kast 144 aangebracht lagerhuis 157. Aan de van de kast afgekeerde zijde van het lagerhuis 157 mondt de as 156 uit in een wisselwiel-25 kast 158. Op het in de wisselwielkast 158 gelegen gedeelte van de as 156 is een recht tandwiel 159 aangebracht, dat is voorzien van een naaf 160. Het tandwiel 159 is in samenwerking met een recht tandwiel 161, dat is aangebracht aan een aandrijfas 162. De aandrijfas 162 is 30 gelagerd in een aan de kast 158 aangebracht lager 163 en een lager 164 dat is aangebracht aan een steun 165, > die aan de kast 144 is aangebracht. De steun 165 ligt aan de zijde van de kast 144 tegenover de wisselwielkast 158.
35 De wisselwielkast 158 heeft aan de van de tandwielkast 144 afgekeerde zijde een opening 166, die, zoals uit fig. 7 blijkt, enigszins schuin is gelegen en afsluitbaar is door een van de kast afneembaar deksel 550 2 59 8 * * - 11 - 167 dat onder een hoek 84 van ongeveer 60° ten opzichte van het horizontale vlak is gelegen. Het deksel 167 is gemakkelijk demonteerbaar en monteerbaar van resp. aan de kast 158 door vleugelmoeren 168. De opening 166 5 is met de onderzijde gelegen op de hoogte van een horizontaal vlak 169 dat de hartlijn van de verbindingsas 156 en de koppelingsas 145 bevat. Afgezien van het aantal tanden zijn de tandwielen 159 en 161 gelijk aan elkaar uitgevoerd, waarbij het tandwiel 161 een naaf 170 heeft.
10 De naar het deksel 167 gekeerde einden van de naaf 160 en de naaf 170 zijn in een verticaal vlak gelegen dat loodrecht staat op het vlak 169. Het deksel 167 is voorzien van gebogen steunen 171 en 172, zodanig dat de van het deksel 167 afgekeerde einden van deze 15 steunen reiken tot nabij de naven 160 resp. 170 en over de einden van de assen 156 resp. 162, een en ander zoals uit fig. 7 blijkt.
De aandrijfas 162 is aan het van de wisselkast 158 afgekeerde einde voorzien van een buiten het lager 20 164 uitstekend gedeelte 173 dat is voorzien van spieba- nen. Het gedeelte 173 vormt aldus een koppelingseinde waarop een koppeling van een tussenas aangebracht kan worden. De as 162 ligt loodrecht boven de as 156, een en ander zodanig dat de hartlijn van de as 162 eveneens 25 in het vertikale vlak 29 is gelegen.
De assen 140 en 141 van de verspreidorganen 3 en 4 strekken zich, zoals uit fig. 4 blijkt, door centrale openingen in de steunring 106, de afstandsring 108 en de bodem 52 uit. De bodem 52 is hierbij voorzien 30 van een opstaande rand 176. Aan het boveneinde van de assen 140 en 141 zijn roerders 177 resp. 178 aangebracht.
Deze roerders bestaan uit stripvormig materiaal en zijn evenwijdig aan de respectieve bodems 52 en 53 aangebracht (fig. 4). In bovenaanzicht gezien zijn de roerders, 35 zoals uit de figuren 3 en 5 blijkt, parallellogramvormig uitgevoerd met afgetopte einden. De roerders 177 en 178 hebben naven 179 die door middel van pennen 180 aan de respectieve assen 140 en 141 zijn aangebracht.
§59 2 59 8 - 12 -
Om elk van de verspreidorganen 3 en 4 is een schermkap 186 resp. 187 aangebracht. De kappen 186 en 187 zijn symmetrisch ten opzichte van het verticale vlak 29 gevormd en gelegen en strekken zich ieder over 5 een hoek 188 van ongeveer 150° om de respectieve draai-ingsassen 72 en 73 uit. De kappen 186 en 187 zijn met de naar elkaar toegekeerde einden bevestigd aan een 4 steun 189 die is aangebracht aan de wisselwielkast 158.
De naar elkaar toegekeerde einden 190 en 191 van de 10 kappen liggen althans nagenoeg evenwijdig aan elkaar en op een afstand van elkaar die ongeveer gelijk is aan de breedte van de wisselwielkast 158. Elk van de kappen 186 en 187 is, zoals uit fig. 2 blijkt, voorzien van een verticaal gelegen gedeelte 192 dat ter hoogte 15 van de verspreidorganen is gelegen en zich over een hoogte uitstrekt die althans gelijk of iets groter is dan de hoogte van een verspreidorgaan. Op een hoogte lager dan het verspreidorgaan heeft elk van de kappen een schuine rand 193 die schuin naar beneden in de rich-20 ting van de draaiingsas van het respectieve verspreidorgaan is gericht. Nabij de bovenzijde hoger dan de bovenzijde van het desbetreffende verspreidorgaan heeft elke kap een omgebogen rand 194 die is gericht naar de desbetreffende draaiingsas van het verspreidorgaan. De ver-25 spreidorganen 3 en 4 zijn aan elkaar gelijk en zal voor het verspreidorgaan 3 in fig. 5 nader worden aangegeven.
Het verspreidorgaan 3 heeft, gezien in bovenaanzicht, een vierkante werpschijfplaat 196. Nabij het midden heeft de plaat een conisch gedeelte 198 dat ringvormig - 30 in bovenaanzicht is. Buiten het gedeelte 198 is de plaat 196 vlak en loodrecht gelegen op de draaiingsas 72 van het verspreidorgaan. Op dit gedeelte zijn vier gekromde schoepen 197 aangebracht, waarbij de binneneinden 199 aansluiten aan de buitendiameter 200 van het conisch-35 vormige gedeelte 198. In bovenaanzicht gezien ligt de diameter 200 slechts op geringe afstand buiten de denkbeeldige cirkel rond de as 72 die de zijden 78 en 99 van de openingen 66, 67, 94 en 95 omvat (fig. 5). De 8502 59 8 - 13 - uiteinden 202 van de schoepen liggen in de hoekpunten van de in bovenaanzicht vierkante plaat 196. De schoepen 197 zijn zodanig gebogen, dat ten opzichte van de draairichting 201 het begineinde 199 voorligt op het uiteinde 5 202. Binnen het gedeelte 198 heeft het verspreidorgaan een vlak gedeelte 203 waarvan de diameter kleiner is dan de diameter waarop de randen 79 en 100 van de openingen 66, 67, 94 en 95 zijn gelegen. Het gedeelte 198 heeft een hoogte 204 die ongeveer gelijk is aan de gemiddelde 10 hoogte van de werpschoepen 197. Het conische gedeelte 198 strekt zich onder een hoek 205 van ongeveer 25° uit ten opzichte van de plaat 196. Het binneneinde 199 van een schoep heeft een hoogte 206 van ongeveer 40 mm. De hoogte 207 van het buiteneinde van een schoep is gelijk 15 aan ongeveer drie vierde van de hoogte 206 en wel ongeveer 32 mm. De diameter 200 is ongeveer gelijk aan de helft van de afstand 208 tussen overstaande zijden van de werp-schijfplaat 196, welke afstand 208 ongeveer 40 cm. is.
De diameter van de de verspreidorganen vormende overhoekse 20 maat 209 van de werpschijfplaten 196 is ongeveer 57 cm.
De verspreidorganen 3 en 4 liggen met hun overhoekse maat 90ö verdraaid ten opzichte van elkaar om hun desbetreffende draaiingsassen 72 en 73,zoals uit fig. 3 blijkt. De afstand 49 tussen de assen 72 en 73 is ongeveer 1,5 malzo groot 25 als de afstand 209. Het verspreidorgaan 4, dat niet nader is weergegeven,is gelijk gevormd aan het verspreidorgaan 3 dat in fig. 5 nader is weergegeven en hiervoor is beschreven. De verspreidorganen 3 en 4 zijn echter spiegelbeeldig gevormd ten opzichte van het vertikale vlak 29. __ 30 Bij het gebruik van de inrichting wordt deze aan de hefinrichting van een trekker gekoppeld. Hierbij kunnen de onderste hefarmen van de hefinrichting gekoppeld worden tussen de platen -23 en 24 resp. de platen 25 en 26, terwijl de bovenste hefarm gekoppeld kan worden met 35 het gestel tussen de platen 32 en 33. De hefarmen kunnen met de desbetreffende platen gekoppeld worden door een koppelpen door de desbetreffende openingen 30 of 31 resp.
34 te steken. De zijde waarmede de inrichting aan de hefinrichting van een trekker gekoppeld is is in dit uitvoerings- 3502598 » J» - 14 - voorbeeld de voorzijde van de inrichting genoemd. De inrichting kan echter ook gekoppeld worden met een voertuig dat bijvoorbeeld aan de voorzijde van een hefinrichting is voorzien, waarbij de in dit uitvoeringsvoorbeeld voor-5 zijde van de inrichting de achterzijde van de inrichting wordt ten opzichte van een voortbewegingsrichting.
In dit uitvoeringsovorbeeld wordt de inrichting bij het gebruik voortbewogen in de richting volgens de pijl 195. Bij het koppelen van de inrichting wordt het 10 einde 173 van de aandrijfas 162 door middel van een tussen-as met de aftakas van de trekker gekoppeld. De verstelkabel 119 kan met de buitenkabel 121 door middel van een niet weergegeven koppelinrichting waaraan een bedieningsarm is bevestigd aan de trekker worden gekoppeld. De bedienings-15 arm zal zodanig aangebracht zijn dat daarmede de'verstelkabel 119 verschoven kan worden ten opzichte van de steun 120 en de buitenkabel 121. De verstelkabel 119 is zodanig uitgevoerd dat deze zowel vanaf de steun 120 getrokken als gedrukt kan worden voor het bewegen van de arm 118, 20 een en ander zoals hierna nader zal worden uiteengezet.
De inrichting is bedoeld voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal waarbij het te verspreiden materiaal in het reservoir 2 kan worden meegevoerd. Het materiaal kan vanuit het reservoir via de trech-25 tervormige gedeelten 40 en 41, en de afvoeropeningen 66 en 67 resp. 68 en 69 daarin, aan de verspreidorganen 3 resp. 4 toegevoerd worden. De hoeveelheid materiaal die per tijdseenheid aan de verspreidorganen wordt toegevoerd is te regelen door het instellen van de doseerplaten 86 - 30 en 87 ten opzichte van de bodems 52 en 53, een en ander zodanig dat de openingen 94 en 95 resp. 96 en 97 meer of minder in overlap zijn met de openingen 66 en 67 resp.
68 en 69. Het door de openingen vanuit het reservoir vallende materiaal komt op het conischvormige gedeelte 198 van 35 het desbetreffende verspreidorgaan. Vanaf dit gedeelte stroomt het materiaal op gunstige wijze toe aan het dichtst bij de draaiingsas van het verspreidorgaan gelegen begin van elke schoep door welke het gelijkmatig over de gewenste sector uitgestrooid kan worden. Hierbij is het van voordeel 8S02 59 8 - 15 - dat de afstand 81 tussen de as 72 en de zijden 79 van de afvoeropeningen gelijk is aan ongeveer 1/8 van de diameter 209. De verspreidorganen 3 en 4 worden vanaf de aftakas en de aandrijfas 162 via de tandwielen 159 en 161 en de 5 conische tandwielen in de tandwielbak 144 zodanig aangedreven, dat zij tegengesteld aan elkaar roteren waarbij de naar elkaar toegekeerde zijden van de verspreidorganen bewegen in de richting volgens de pijl 195. De snelheid waarmede de verspreidorganen om hun draaiingsassen 72 10 resp. 73 roteren is bij voorkeur instelbaar. In dit uitvoe-ringsvoorbeeld kan de rotatiesnelheid van de verspreidorganen worden ingesteld door het verwisselen van de tandwielen 159 en 161 door andere tandwielen. De tandwielen 159 en 161 zijn door middel van een niet nader weergegeven spie-15 verbinding aan de assen 156 resp. 162 aangebracht doch verschuifbaar op deze assen, zodat zij gemakkelijk met andere wielen verwisseld kunnen worden. Voor het verwisselen van de wielen 159 en 161 met andere wrelen en/of ten opzichte van elkaar kan het deksel 167 van de wisselwiel-20 kast 158 afgenomen worden door het losnemen van de vleugelmoeren 168. Met het wegnemen van het deksel 167 worden ook de steunen 171 en 172 weggenomen die een verschuiven van de wisselwielen 159 en 161 op hun assen 156 en 162 tegengaan. Het aantal wisselwielen dat in dit uitvoerings-25 voorbeeld voor de inrichting aanwezig is is zodanig, dat naar keuze het wisseltandwiel 159 op de as 156 een aantal tanden kan bezitten van veertien tot eenentwintig of drieëntwintig, terwijl het wisseltandwiel 161 gekozen kan worden in een aantal tanden tussen twaalf of veertien — 30 tot en met eenentwintig. Door de mogelijkheid van de combinatie uit de genoemde tandwielen is het mogelijk bij een omwentelingssnelheid van de aftakas van de trekker van 540 omw./min. de rotatiesnelheid van de verspreidorganen te kiezen tussen ongeveer 280 omw./min tot ongeveer 810 35 omw./min. De overbrengingsverhouding tussen de conische tandwielen in de tandwielkast 144 is 1 : 1.
De ligging van de doorlaatopeningen boven elk van de verspreidorganen is zodanig, dat elk van de verspreidorganen het materiaal in hoofdzaak verspreidt in 3502 59 8 f * - 16 - * een richting tegengesteld aan de rijrichting 195 en over een sector die zich aan weerszijden van het verticale vlak 29 althans ongeveer even ver uitstrekt. Het materiaal dat door het verspreidorgaan 3 wordt uitgestrooid zal 5 aldus over dezelfde sector uitgestrooid worden als het materiaal dat door het verspreidorgaan 4 wordt uitgestrooid. Door beide verspreidorganen het materiaal over dezelfde sector uit te laten strooien tijdens het bedrijf van de inrichting zullen eventuele oneffenheden in uit-10 strooien van het ene verspreidorgaan opgeheven worden door het andere verspreidorgaan. Op deze wijze wordt een zeer gelijkmatige verdeling van het materiaal verkregen over de breedte waarover het materiaal tijdens het voortbewegen van de inrichting uitgestrooid kan worden. Deze 15 gelijkmatige verdeling is verder gunstig beïnvloed doordat het verspreidorgaan 3 wat betreft de plaats van de werp-schoepen om de draaiingsassen 72 resp. 73 over 90° ten opzichte van elkaar verdraaid liggen, zoals blijkt uit de in fig. 3 met stippellijnen weergegeven stand van de 20 werpschijfplaten 196.
De doorlaatgrootte van de openingen 67 en 66 resp. 68 en 69 wordt bepaald door de mate waarin de openingen 94 en 95 resp. 96 en 97 in overlap zijn met de openingen 66 - 69. Deze instelling kan verkregen worden via 25 de verstelkabel 119 waarmede de as 113 verdraaid kan worden. Verdraaiing van de as 113 geeft via de verstelarmen 111 en 112 een verdraaiing van de doseerplaten 86 en 87 om de draaiingsassen 72 en 73. De aanslagarm 132 is zodanig aan de as 113 aangebracht, dat deze arm nabij de beneden- -30 zijde van de sleuf 130 in de geleidingsplaat 126 tegen een vaste aanslag 133 is gelegen wanneer de afvoeropeningen 66 - 69 geheel gesloten zijn en absoluut niet samenvallen met één van de doseeropeningen 94 en 95 resp. 96 en 97.
Door het verdraaien van de as 113 zodanig, dat de arm 35 132 meer omhoog beweegt, gezien in fig. 2, worden de ope ningen 94 - 99 in overlap gebracht met de openingen 66 -- 69. Wanneer de arm 132 nabij de bovenzijde van het sleuf-gat 130 is gelegen zijn de openingen 94 - 97 geheel in overlap met de respectieve openingen 66 - 69. Met de ver- 8502 59 8 4 - 17 - stelbare aanslag 131 is de beweging die de arm 132 naar boven kan maken te beperken. Aldus kan een stand ingesteld worden die een maximale gewenste overlap geeft van de openingen 94-97 met de openingen 66 - 69, bijvoorbeeld 5 kan de aanslag 127 zodanig ingesteld worden dat de arm 132 maar zodanig omhoog te bewegen is dat de afvoeropenin-gen maar voor de helft van hun grootte met de doseeropenin-gen in overlap gebracht kan worden. De aanslagarm 132 kan snel van de vaste aanslag 133 naar de verstelbare 10 aanslag 127 gebracht worden om de afvoeropeningen over de gewenste grootte te openen resp. te sluiten en omgekeerd. De zijden 78 van de openingen 94 - 97, welke bij het openen resp. het sluiten van de openingen 66-69 het eerst onder deze afvoeropeningen komen resp. het laatst 15 onder deze openingen vandaan bewegen, zijn niet radiaal aangebracht, zoals voor de zijde 78 is uiteengezet. Hierdoor * wordt bereikt dat bij het slechts vrijgeven van een gering % gedeelte van de afvoeropeningen 66-69 toch nog een zodanige vorm van de doorlaatgrootte van de afvoeropeningen 20 wordt bereikt, dat het materiaal gemakkelijk uit het reservoir kan wegstromen.
Het is mogelijk de verstelarmen 111 en 114 aan te brengen in resp. de openingen 92 en 93 van het desbetreffende doseerorgaan 86 of 87. Door bijvoorbeeld de verstel-25 arm 111 aan te brengen in de opening 92 wordt de doseerplaat 86 zodanig verdraaid, dat de opening 94 kan samenwerken met de opening 67, terwijl de opening 66 steeds gesloten blijft. Op deze wijze zal bijvoorbeeld slechts door de openingen 67 en 69 materiaal aan de verspreidorganen - 30 toegevoerd worden. Aldus kan de hoeveelheidemateriaal, die per tijdseenheid uitgestrooid wordt en de breedte waarover het materiaal uitgestrooid wordt, verminderd worden. Het is ook mogelijk de armen 111 en 114 aan te brengen in de openingen 93 van de doseerplaten 86 en 87.
35 Hierbij zullen dan de openingen 95 en 97 in samenwerking komen met de openingen 66 en 68. Op deze wijze zal de breedte waarover het materiaal uitgestrooid wordt groter blijven dan wanneer slechts door de openingen 67 en 69 materiaal aan het verspreidorgaan wordt toegevoerd. Het 55025»ö - 18 - is ook mogelijk één van de verstelarmen los te koppelen van de desbetreffende doseerplaat en daarbij de doseerplaat in de stand te houden zodanig dat de desbetreffende afvoer-openingen gesloten blijven, men kan dan het materiaal 5 uit slechts een afvoertuit 40 of 41 naar het verspreidor-gaan 3 of 4 toevoeren. Hierbij is dan de hoeveelheid materiaal die over een strook wordt uitgestrooid aanzienlijk te verminderen. Door hierbij de afvoeropening die het verst van het vlak 70 of 71 vandaan ligt gesloten te houden 10 is het materiaal meer naar een zijde van de inrichting uit te strooien. De stand van de doseerplaten 86 en 87 ten opzichte van elkaar is enigszins na te stellen door de spanner 110 in de verstelarm 112,waardoor de lengte van deze arm iets is in te stellen.
15 · Om de doorstroming van het materiaal door de afvoeropeningen te bevorderen is in de onderzijde van elke afvoertuit een roerder 177 resp. 178 aangebracht.
Deze roerders draaien met dezelfde snelheid om de draaiings-assen 72 en 73 als de desbetreffende verspreidorganen.
20 De roerders 177 en 178, die door middel van pennen aan de desbetreffende assen van de verspreidorganen zijn aangebracht, kunnen ook anders van vorm zijn. In fig. 10 is een vorm van een roerder weergegeven, die bestaat uit een ring 216 die door middel van twee spaken 217 aan een 25 naaf 218 is aangebracht. De naaf 218 komt overeen met de naaf 179 die in fig. 4 is weergegeven. Bij bepaalde soorten materiaal kan de roerder, die in fig. 10 is weergegeven, met meer succes toegepast worden om het te verspreiden materiaal zonder dat dit meer of minder wordt ~ 30 verpulverd op een goede wijze door de afvoeropeningen kan wegstromen.
In fig. 11 is op schematische wijze een alternatief aangegeven voor het bedienen van de koppelarm 118 die met de as 113 met toebehoren een verstelmechanisme 35 vormt voor het bedienen van de doseerplaten 86 en 87.
Volgens fig. 11 is tussen de koppelarm 118 en de steun 120 een dubbelwerkende hydraulische cylinder 211 aangebracht die scharnierbaar is ondersteund door de steun 120. De zuigerstang 212 is scharnierbaar gekoppeld aan 8502 59 8 - 19 - de arm 118. De cylinder 211 is door stangen 212 en 213 met een hydraulisch bedieningsmechanisme aan de trekker gekoppeld zodanig dat naar keuze middels de cylinder 211 en de stang 212 de afstand tussen de steun 120 en arm 5 118 is te vergroten of te verkleinen voor het verdraaien van de verstelas 113 en daarmede het verstellen van de doseerplaten 86 en/of 87.
Hoewel in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld één lange tandwielkast 144 is aangebracht is het ook moge-10 lijk deze lange kast te vervangen door twee kleine kasten waarin de tandwielen 151 en 152 voor elk verspreidorgaan en een verdere kast waarin de conische wielen 153 en 155 en de wisselwielen 159 en 161 zijn gelegen.
De strippen 35 en 36 vormen een trekhaak waar-15 aan een verder werktuig gekoppeld kan worden om met de weergegeven inrichting te worden voortbewogen. Door de tussenwand 61 is het re’servoir 2 in twee delen gescheiden. Hierbij kunnen desgewenst in gescheiden reservoirdelen twee soorten materiaal meegevoerd worden, waarbij door 20 elk verspreidorgaan een ander soort materiaal is te verspreiden. Normaal zal echter in elk reservoirdeel dezelfde soort materiaal zijn aangebracht. De beide verspreidorga-nen verspreiden dan het materiaal over dezelfde sector om hun draaiingsassen waardoor de gelijkmatigheid in 25 het verspreiden van het materiaal over een oppervlak vergroot wordt.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat hiervoor is beschreven naar aanleiding van de tekeningen doch heeft ook betrekking op datgene wat in de tekeningen _ 30 is weergegeven of daaruit volgt doch niet is beschreven.
-Conclusies- S 5 ö :2 5 ö 8

Claims (17)

1. Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal, voorzien van een gestel, waaraan een reservoir voor het te verspreiden materiaal en ten minste twee om zich in hoogterichting uitstrekkende draai- 5 ingsassen aandrijfbare verspreidorganen zijn aangebracht, waarbij tussen het reservoir en de verspreidorganen toevoer-middelen aanwezig zijn via welke materiaal vanuit het reservoir aan de verspreidorganen kan worden toegevoerd, met het kenmerk, dat het gestel een rechthoekig, zich in hoogte-10 richting uitstrekkend gestelraam omvat dat aan één zijde van de inrichting is gelegen, waarbij aan het gestelraam steunarmen zijn aangebracht, die het reservoir ondersteunen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat aan het verticale gestelraam zich althans nagenoeg 15 loodrecht op dit raam uitstrekkende, lager dan de steunarmen gelegen onder-steuningsbalken zijn aangebracht, die zich onder aandrijforganen voor de verspreidorganen uitstrekken.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de aandrijforganen in een draagbalk zijn aangebracht, 20 waaraan de verspreidorganen zijn aangebracht.
4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de ondersteuningsbalken zich althans gedeeltelijk V-vormig ten opzichte van elkaar uitstrekken gezien in bovenaanzicht, waarbij de einden van deze balken aan twee verticale balken 25 van het gestelraam zijn bevestigd.
5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het reservoir twee van elkaar gescheiden afvoertuiten omvat die onderling met elkaar zijn verbonden door een brugsteun, die ter hoogte is gelegen van de steun- 30 armen.
6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de brugsteun is aangebracht tussen apart gevormde ondereinden van de afvoertuiten.
7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 35 met het kenmerk, dat de steunarmen zijn gelegen aan tegenover elkaar gelegen zijden van het reservoir en zijn verbonden met een aan het reservoir aangebrachte bevestigingsstrip. 8502 59 8 - 21 -
8. Inrichting volgens een der conclusies 2-7, met het kenmerk, dat de ondersteuningsbalk aan de zijde die, in bovenaanzicht gezien, is afgekeerd van de zijde waar het verticale gestelraam is gelegen, is voorzien van een 5 trekhaak, waaraan een verder voertuig gekoppeld kan worden.
9. Inrichting volgens een der conclusies 2-8, met het kenmerk, dat de ondersteuningsbalk en de steunarm, in zijaanzicht gezien, evenwijdig aan elkaar zijn aangebracht.
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, 10 dat de steunarmen aan het gestelraam zijn aangebracht aan verticale balken daarvan.
11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat de steunarmen zijn gelegen ongeveer ter halve hoogte van de hoogte van het gestelraam.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, » . met het kenmerk, dat het gestelraam twee in doorsnede rechthoekige, verticaal gelegen gestelbalken omvat, tussen de uiteinden waarvan in doorsnede ronde gestelbalken zijn bevestigd.
13. Inrichting volgens een der conclusies 5 - 12, met het kenmerk, dat aan de brugsteun een verstelmechanisme is aangebracht dat is verbonden met een zich evenwijdig aan het gestelraam langs het reservoir uitstrekkende verstel-as van een doseermechanisme dat ten opzichte van afvoerope-25 ningen van het reservoir verstelbare doseerschuiven omvat.
14. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat hoger en lager dan de steunarmen aan het gestelraam de van de steunarmen afgekeerde zijde van koppelingsstrippen zijn aangebracht voor het bevestigen ~ . 30 van de inrichting aan de hefinrichting van een trekker of dergelijk voertuig.
15. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het gestelraam twee verticale gestelbalken omvat tussen welks boveneinden een dwarsbalk is 35 bevestigd waarmede het reservoir is verbonden.
16. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat het reservoir een breedte heeft die ongeveer gelijk is aan anderhalf maal de afstand tussen de verticale gestelbalken. 85 0 2 5 'è L - 22 - * *
17. Inrichting volgens conclusie 15 of 16, met het kenmerk, dat de afstand tussen de verticale gestelbalken groter is dan de afstand tussen de draaiingsassen van de verspreidorganen waarmede het materiaal over althans nage-5 noeg samenvallende sectoren verspreid kan worden. -o-o-o-o-o- «*.·. . 8502 59 8
NL8502598A 1985-09-23 1985-09-23 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal. NL8502598A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8502598A NL8502598A (nl) 1985-09-23 1985-09-23 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8502598 1985-09-23
NL8502598A NL8502598A (nl) 1985-09-23 1985-09-23 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8502598A true NL8502598A (nl) 1986-01-02

Family

ID=19846603

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8502598A NL8502598A (nl) 1985-09-23 1985-09-23 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL8502598A (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4776519A (en) * 1986-05-06 1988-10-11 Z.P.M. International B.V. Device for spreading granular and/or powdery material

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4776519A (en) * 1986-05-06 1988-10-11 Z.P.M. International B.V. Device for spreading granular and/or powdery material

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL7810805A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
US4836456A (en) Agricultural spreader having multiple distribution members broadcasting material simultaneously to generally the same area
NL8200958A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
AT391393B (de) Schleppergetriebene kreiselmaehmaschine
EP0410112B1 (de) Schleuderstreuer für rieselfähiges Streugut, insbesondere Dünger
NL8502598A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
US6116526A (en) Implement for spreading granular and/or pulverulent material
NL8502597A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
EP0176117B1 (en) Device for spreading granular and/or powdery material
NL8502596A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
GB2150802A (en) Material spreaders
NL8403183A (nl) Werkwijze voor het strooien van meststoffen.
EP0194733B1 (en) Apparatus for spreading granular and/or pulverulent material
NL193302C (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8601148A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel en/of poedervormig materiaal.
DE2917807A1 (de) Streugeraet fuer koerniges und/oder pulveriges gut
NL8603042A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
NL9100739A (nl) Strooier.
NL8104119A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
EP0784917B1 (en) An implement for spreading granular and/or pulverulent material
EP0081257A1 (en) Device for spreading granular and/or powdery material
NL8302365A (nl) Inrichting voor het verspreiden van verspreidbare stoffen.
NL8601805A (nl) Maaimachine.
NL8104120A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8402525A (nl) Landbouwmachine voor het verspreiden van materiaal.

Legal Events

Date Code Title Description
A1A A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BN A decision not to publish the application has become irrevocable