NL8501814A

NL8501814A - Continu werkende karninrichting.

Info

Publication number: NL8501814A
Application number: NL8501814A
Authority: NL
Original assignee: Westfalia Separator Ag
Priority date: 1984-07-17
Filing date: 1985-06-24
Publication date: 1986-02-17
Also published as: DK292885D0; NL188927C; IE56687B1; DD235550A5; GB2161825B; US4658711A; DK167835B1; GB8516980D0; FR2567717A1; IE851783L; NL188927B; NZ212760A; DE3426280C1; DK292885A; FR2567717B1; GB2161825A

Description

I* » A

853068/Ti * Door aanvraagster wordt als uitvinder genoemd: Werner Vennewald

Korte aanduiding: Continu werkende karninrichting

De uitvinding heeft betrekking op een continu werkende karninrichting voor het vormen van zoet- of zuurroomboter, omvattende een eerste, een roerorgaan bevattende karncylinder voor het vormen van boterbolletjes en karnemelk, een op 5 de eerste karncylinder volgende, tweede, ronddraaiende karncylinder met een nakarndeel, een zeefvormig gevormd schei-dingsdeel voor karnemelk en boterbolletjes en een wasdeel.

Een dergelijke karninrichting is bekend uit het Duitse octrooischrift DE-PS-30.39.807. Bij deze bekende inrichting 10 stroomt het uit de eerste karncylinder komend mengsel uit boterbolletjes en karnemelk in een dunne laag door het nakarndeel van de tweede karncylinder voordat het komt in het scheidings- en wasdeel. Bovendien varieert de laagdikte in het nakarndeel omdat het uit de eerste karncylinder komend 15 mengsel niet gelijkvormig wegloopt. Door de kleine laagdikte in het nakarndeel is de verblijftijd daarin betrekkelijk kort en daarmee wordt ook weinig botervet uit de karnemelk teruggewonnen. Uit de ongelijkmatige produktiedoorloop door de tweede karncylinder resulteert bovendien een wisselend 20 watergehalte in het eindprodukt dat het niet mogelijk maakt de toelaatbare grenswaarde zo dicht mogelijk te bereiken en dan ook resulteert in een dienovereenkomstig verlies aan botervet.

De uitvinding beoogt de bekende karninrichting zodanig 25 te verbeteren, dat het botervetrendement in het nakarndeel van de tweede karncylinder wordt verhoogd en variaties in het watergehalte van de boter worden gereduceerd.

Dit doel wordt bereikt doordat tussen het nakarndeel en het scheidingsdeel van de tweede karncylinder een stuw-30 schijf is opgenomen.

De stuwschijf bewerkstelligt dat in het nakarndeel een karnemelkpoel ontstaat waardoor de verblijftijd van - het mengsel bestaande uit boterbolletjes en karnemelk in het nakarndeel wordt vergroot. Gebleken is dat door deze 35 vergroting van de verblijftijd meer kleine niet vette deeltjes j (NFS) uit de karnemelk kunnen hechten aan de reeds gevormde boterbolletjes dan bij de bekende uitvoeringen zodat een 8501814 * -¾ 2 aanzienlijk hoger botervetrendement en daarmee een grotere effectiviteit worden bereikt. Bovendien worden door de door de stuwschijf gevormde karnemelkpoel een verhoging van het botervetrendement bereikt (botervateffect) en worden toevoer-5 variaties gecompenseerd zodat ook de variaties in het uiteindelijk watergehalte van de boter worden gereduceerd, waardoor weer de effectiviteit van het karnproces wordt verbeterd.

Een bijzonder goed botervetrendement wordt mogelijk gemaakt wanneer in het nakarndeel een tweede stuwschijf 10 is aangebracht. Daardoor is het mogelijk de karnemelkpoel % in het nakarndeel te beïnvloeden met een koelmiddel met verschillende temperatuur en het afkarnproces daardoor optimaal te sturen.

De binnendiameter van de tweede stuwschijf moet daarbij 15 kleiner zijn dan de binnendiameter van de eerste stuwschijf. Bijzonder gunstig is het wanneer de binnendiameter van de eerste stuwschijf over 25% groter is dan de binnendiameter van de tweede stuwschijf.

Een bijzonder goede werking wordt met de tweede stuw-20 schijf bereikt wanneer de .verhouding van buiten- tot binnendiameter van de stuwschijf ligt tussen 1,2 en 1,6. De beste resultaten worden bereikt met een verhouding van 1,4. Bij voorkeur worden de stuwschijven aan de grootste diameter voorzien van uitsparingen, waardoor het nakarndeel aan het 25 einde van de produktie kan leeglopen, zodat een goede reiniging daarvan mogelijk is.

Een nog verdere verhoging van het botervetrendement kan worden bereikt wanneer in het scheidingsdeel van de tweede karncylinder in aanvulling op de eerste zeefmantel 30 een tweede cilindrische zeefmantel is aangebracht die uitgaat van de binnendiameter van de eerste stuwschijf. Deze tweede zeefmantel is voorzien van openingen met grotere diameter dan de in het scheidingsdeel op de gebruikelijke wijze aangebrachte eerste zeefmantel zodat in de tweede zeefmantel het 35 grootste gedeelte van de boterbolletjes wordt afgescheiden terwijl fijnere partikeltjes worden gevangen door de tweede zeefmantel. De tweede zeefmantel behoeft dan ook geen grote 8501814 ί* 3 partikels te verwerken, zodat er daarop een kleinere druk wordt uitgeoefend, waardoor doordrukken van fijne partikels door de zeefmantel vergaand wordt vermeden en deze laatsten in de karnemelkstroom blijven.

5 De werking van de door de stuwschijf gevormde karnemelk- poel kan nog worden verbeterd wanneer het mengsel uit boter-bolletjes en karnemelk wordt gekoeld.

De koeling kan bijzonder eenvoudig worden verkregen wanneer een deel van de in het scheidingsdeel afgescheiden 10 karnemeld wordt gekoeld en weer wordt teruggevoerd naar de karninrichting.

De beste resultaten worden bereikt wanneer gekoelde karnemelk met verschillende temperatuur wordt toegevoerd aan de door de beide stuwschijven gevormde karnemelkpoelen.

15 Om een gelijkmatige verdeling te bereiken is het gunstig de karnemelk toe te voeren via in het nakarndeel verlopende, van een groot aantal radiale boringen voorziene buizen.

De radiale boringen moeten daarbij zodanig zijn gericht dat de karnemelkstralen niet vallen op de in het nakarndeel 20 gevormde produktzone, doch kort daarvoor en/of kort daarachter. Daardoor wordt het verdelen van de boterbolletjes vermeden .

Een uitvoeringsvoorbeeld volgens de uitvinding is afge-beeld in de figuren en wordt in het nuvolgende nader toege-25 licht. Daarbij tonen:

Figuur 1 een doorsnede door de karninrichting;

Figuur 2 een doorsnede over de lijn A-Δ in figuur 1;

Met het verwijzingscijfer 1 is aangegeven de eerste karncyUnder waarin een roerwerk 2 is aangebracht dat wordt 30 aangedreven door de motor 3 met het daarmee gekoppelde toeren-talregelorgaan 4. Een uitloop 5 verlaat de eerste karncylin-der en mondt in de tweede rondlopende karncylinder 6, die wordt aangedreven door een motor 7 met daarmee gekoppeld toerentalregelorgaan 8 via een tandwieldrijfwerk 9. De tweede 35 karncylinder 6 bestaat uit het nakarndeel 10, het met een fijnmazige zeef uitgevoerde scheidingsdeel 11 en het wasdeel 12. Het nakarndeel 10 en het scheidingsdeel 11 zijn van 8301814 4 elkaar gescheiden door een eerste stuwschijf 13. Een tweede stuwschijf 39 bevindt zich in het nakarndeel 10. Van de binnendiameter van de eerste stuwschijf 13 gaat een tweede zeefmantel 14 uit die concentrisch is ten opzichte van de 5 eerste zeefmantel 15 van het scheidingsdeel 11. In het nakarndeel 10 zijn buizen 16, 40 aangebracht met boringen 17, 41 via welke de gekoelde karnemelk kan worden toegevoerd.

De boringen 17, 41 zijn aangebracht in twee rijen die ten opzichte van elkaar onder een zodanige hoek zijn geplaatst 10 dat de uit de boringen 17, 41 uittredende stralen kort voor respectievelijk achter de in het nakarndeel 10 aanwezige produktiezone 16 vallen. Het scheidingsdeel 11 is omgeven door een cilindrische karnemelkopvangschaal 19 en vast verbonden met het roterend nakarndeel 10 aan het aanzetstuk 20. Aan 15 het daartegenover gelegen einde is de karnemelkopvangschaal gelegerd aan het gestel 21 en afdichtend geleid ten opzichte van de kap 22 waarbij de afdichting 23 bestaat uit een laby-rintdichting of een afdichtingsmanchet. De kap is vast verbonden met het gestel 21. Aan het wasdeel 12 is een scheidings-20 wand 24 en aan de kap 22 is een scheidingswand 25 aangebracht, die de kap verdeelt in twee kamers 26 en 27. Van de kamer 26 gaat een gesloten trechter 28 uit die leidt naar het achterste einde van de verdichter 29 en van de kamer 27 gaat een vultrechter 30 uit die uitmondt in een verder naar 25 de afvoerzijde van de verdichter leidend deel en vast daarmee is verbonden. In de verdichter 29 zijn transportschroeven 31 aangebracht die aan het achtereinde zijn bezet met schoepen 32 en worden aangedreven door een motor 33 en een toeren-talregelaar 3.4. In het achterste deel der verdichter bevindt 30 zich een karnemelkhouder 35 met nabij de bodem een afvoer 36 voor de karnemelk. De stuwschijf 13 is aan de buitenrand voorzien van uitsparingen 37.

De inrichting werkt als volgt:

De te karnen room wordt toegevoerd naar de eerste karn-35 cylinder 1, waarbij de room door het in de karncylinder aangebracht roerorgaan 2 wordt verwerkt tot boterbolletjes en karnemelk. Het mengsel bestaande uit boterbolletjes en 8501814 J Λ 5 karnemelk wordt via de uitloop 5 toegevoerd aan de tweede roterende karncylinder 6, waar in het van roerlijsten voorziene nakarndeel 10 de boterbolletjes worden verwerkt tot grotere boterdeeltjes. Door de stuwschijven 13, 39 worden in het 5 nakarndeel 10 twee karnemelkpoelen gevormd, waardoor de verblijfstijd van de karnemelk in het nakarndeel 10 wordt verlengd en het botervetrendement wordt verhoogd. Bovendien worden door de poelen toevoervariaties gecompenseerd en ook variaties in het uiteindelijke watergehalte der boter 10 verminderd. Het via de stuwschijf 13 in het scheidingsdeel 11 vloeiend mengsel uit boterbolletjes en karnemelk vloeit in een dunne laag over de tweede zeefmantel 14, waarbij de grotere boterbolletjes reeds worden afgescheiden, terwijl de kleine boterbolletjes met de karnemelk op de eerste zeefmantel 15 15 komen en hier van de karnemelk worden gescheiden. De eerste zeefmantel 15 wordt dus ontlast van grotere boterbolletjes en er wordt minder botervet doorgedrukt. De afgescheiden bo-terbolletjes komen via de invultrechter 30 in de verdichter 29 en via de transportschroef 31 naar de uitlaat 38 getrans-20 porteerd.

Via de roterende opvangschaal 19 komt de karnemelk door de invultrechter 28 in de karnemelkhouder 35 en verlaat deze via de zwanehalsvormige afvoer 36. Een deel van de karnemelk wordt gekoeld en via niet getekende leidingen 25 toegevoerd naar het nakarndeel 10 van de tweede karncylinder 6. In het nakarndeel 10 geschiedt de toevoer van de karnemelk via de boringen 17, 41 in de buizen 16, 40, waarbij de stralen zodanig zijn gericht dat ze de produktiezone 18 niet treffen. Daarbij kan door karnemelk met verschillende temperaturen 30 worden toegevoerd aan de beide karnemelkpoelen in het nakarndeel.

8501814

Claims

1. Continu werkende karninrichting voor het vormen van zoet-of zuurroomboter, omvattende een eerste, een roerorgaan bevattende karncylinder voor het vormen van boterbolletjes en karnemelk, een op de eerste karncylinder volgende, tweede, rond-5 draaiende karncylinder met een nakarndeel, een zeefvormig gevormd scheidingsdeel voor karnemelk en boterbolletjes en een wasdeel, met het kenmerk, dat tussen het nakarndeel (10) en het scheidingsdeel (11) een eerste stuwschijf (13) is aangebracht.

2. Continu werkende karninrichting volgens conclusie 1 met-het kenmerk, dat in het nakarndeel (10) een tweede stuwschijf (39) is aangebracht.

2 X

3. Continu werkende karninrichting volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk, dat de binnendiameter van de tweede stuw- 15 schijf (39) kleiner is dan de binnendiameter van de eerste stuwschijf. (13).

4. Continu werkende karninrichting volgens een der conclusies 1-3 met het kenmerk, dat de binnendiameter van de eerste stuwschijf (13) 25% groter is dan de binnendiameter van de 20 tweede stuwschijf (39).

5. Continu werkende karninrichting volgens een der conclusies 1-4 met het kenmerk, dat de verhouding tussen buiten- en binnendiameter van de tweede stuwschijf (39) ligt tussen 1,2 en 1,6.

6. Continu werkende karninrichting volgens een der conclusies 1-5 met het kenmerk, dat de verhouding der buiten- en binnendiameter van de tweede stuwschijf (39) gelijk is aan 1,4.

7. Continu werkende karninrichting volgens een der conclusies 1-6 met het kenmerk, dat de stuwschijven (13, 39) aan de 30 buitenranden zijn voorzien van uitsparingen (37).

8. Continu werkende karninrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat in het scheidingsdeel (11) behalve de eerste zeefmantel (15) een tweede zeefmantel (14) is aangebracht die uitgaat van de binnendiameter van de eerste stuwschijf (13) 35 en dat de tweede zeefmantel (14) is voorzien van grotere ope-ningen dan de eerste zeefmantel (15). v 8501814 * r *

9. Continu werkende karninrichting volgens een der conclusies 1-8 met het kenmerk/ dat in het nakarndeel (10) twee buizen (16, 40) met boringen (17, 41) zijn aangebracht via welke de gekoelde karnemelk met verschillende temperatuur aan 5 de door de stuwschijven (13, 39) gevormde karnemelkpoelen kan worden toegevoerd-

10- Continu werkende karninrichting volgens conclusie 9 met het kenmerk, dat de boringen (17, 41) zodanig zijn gericht dat de karnemelkstralen direct voor respectievelijk achter de 10 in het nakarndeel (10) gevormde produktzone (18) vallen. • · 8501814 3' Z £0 aanzienlijk hoger botervetrendement en daarmee een grotere effectiviteit worden bereikt. Bovendien worden door de door de stuwschijf gevormde karnemelkpoel een verhoging van het botervetrendement bereikt (botervateffect) en worden toevoer-5 variaties gecompenseerd zodat ook de variaties in het uiteindelijk watergehalte van de boter worden gereduceerd, waardoor weer de effectiviteit van het karnproces wordt verbeterd. Een bijzonder goed botervetrendement wordt mogelijk » gemaakt wanneer in het nakarndeel een tweede stuwschijf 10 is aangebracht. Daardoor is het mogelijk de karnemelkpoel in het nakarndeel te beïnvloeden met een koelmiddel met verschillende temperatuur en het afkarnproces daardoor optimaal te sturen. De binnendiameter van de tweede stuwschijf moet daarbij 15 kleiner zijn dan de binnendiameter van de eerste stuwschijf. Bijzonder gunstig is het wanneer de binnendiameter van de eerste stuwschijf over 25% groter is dan de binnendiameter Van de tweede stuwschijf. Een bijzonder 'goede werking wordt met de tweede stuw-20 schijf bereikt'wanneer de verhouding van buiten- tot binnendiameter van de stuwschijf ligt tussen 1/2 en 1,6. De beste resultaten worden bereikt met een verhouding van 1,4. Bij voorkeur worden de stuwschijven aan de grootste diameter voorzien van uitsparingen, waardoor het nakarndeel aan het 25 einde van de produktie kan leeglopen, zodat een goede reiniging daarvan mogelijk is.· Een nog verdere verhoging van het botervetrendement kan worden bereikt wanneer in het scheidingsdeel van de tweede karncylinder in aanvulling op de eerste zeefmantel 30 een tweede cilindrische zeefmantel is aangebracht die uitgaat van de binnendiameter van de eerste stuwschijf. Deze tweede zeefmantel is voorzien van openingen met grotere diameter % dan de in het scheidingsdeel op de gebruikelijke wijze aangebrachte eerste zeefmantel zodat in de tweede zeefmantel 35 grootste gedeelte van de boterbolletjes wordt afgescheiden terwijl fijnere partikeltjes worden gevangen door de eerste zeefmantel. De eerste zeefmantel behoeft dan ook geen grote 8501814