NL8501455A - Grijper. - Google Patents

Description

t i G PEM/so/1Bakker Grijper

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het grijpen van cilindervormige of nagenoeg cilindervormige voorwerpen, zoals pijpen, staven, omvattende: een draaglichaam; een aan het draaglichaam bevestigde vak-5 werkconstructie, waarvan de zijden op de hoekpunten schar-nierbaar aan elkaar zijn bevestigd; en een aandrijforgaan, waarvan het ene deel aan het aan het draaglichaam bevestigde hoekpunt van de vakwerkconstructie is bevestigd en waarvan het andere deel aan het diagonaal daartegenover liggende 10 hoekpunt is bevestigd, waarbij de aan het draaglichaam bevestigde zijden van de vakwerkconstructie naar beneden verlengd zijn en aan hun onderste einden van naar beneden convergerende klemorganen zijn voorzien.

Dergelijke grijpinrichtingen zijn algemeen bekend.

15 Het nadeel van dergelijke grijpinrichtingen ligt in het feit, dat met een dergelijke grijpinrichting de te grijpen voorwerpen alleen aan de onderzijde gegrepen worden. Het gevaar bestaat dan ook, dat het in aangrijping zijnde voorwerp kantelt en uit de grijpinrichting valt. Dit gevaar wordt 20 groter naarmate de lengte van de te grijpen voorwerpen toeneemt, in het bijzonder wanneer de voorwerpen niet in hun midden worden aangegrepen.

Het doel van de uitvinding is dan ook het verschaffen van een inrichting voor het grijpen van voorwerpen, waar-25 bij de te grijpen voorwerpen van uiteenlopende afmetingen zodanig vast worden gegrepen, dat ook lange voorwerpen, die niet precies in het midden worden aangegrepen, niet uit de grijpinrichting vallen.

Dit doel wordt bereikt, doordat aan het aandrijfor-30 gaan ten minste één drukorgaan is aangebracht, welke drukor-ganen zodanig worden geleid, dat ze een naar elkaar en naar de klemorganen gerichte beweging, resp. een van elkaar en van de klemorganen af gerichte beweging kunnen uitvoeren.

De uitvinding zal nu aan de hand van een uitvoe-35 ringsvoorbeeld volgens bijgaande tekeningen nader worden toegelicht. In de tekeningen tonen: *« “ λ a r r ς λ 4 * t - 2 - fig. 1: een perspectivisch aanzicht van een inrichting volgens de uitvinding/ waarbij twee drukorganen zijn toegepast; fig. 2: een zijaanzicht van een inrichting volgens 5 fig. 1, waarbij de grijpinrichting een cirkelcilindrisch voorwerp met een relatief grote doorsnede in aangrijping heeft;.

fig. 3: een zijaanzicht van een inrichting volgens fig. 2, waarbij de grijpinrichting een cirkelcilindrisch 10 voorwerp met een relatief kleine doorsnede in aangrijping heeft; fig. 4: een zijaanzicht van een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding/ waarbij slechts één drukorgaan is toegepast/ en waarbij de grijpinrichting een cirkelcilin-15 drisch voorwerp met een relatief grote doorsnede in aangrijping heeft; en fig. 5: een perspectivisch aanzicht van weer een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding, waarbij trekveren zijn toegepast.

20 De in fig. 1 getoonde grijpinrichting omvat een be vestigingsorgaan 1. Dit bevestigingsorgaan 1 omvat een op-hangblok 5, dat aan een kabel 2 is bevestigd. Deze kabel 2 maakt deel uit van een verder niet weergegeven hijsinrichting. Het bevestigingsorgaan 1 omvat verder twee, aan weers-25 zijden van het ophangblok 5 bevestigde zijplaten 3, 4 en twee zich door de zijplaten heen uitstrekkende assen 6, 7.

Op elk van de assen 6, 7 is aan de buitenzijde van de zijplaten 3, 4 een buitenste klemorgaan 8, 9 draaibaar aangebracht. Deze buitenste klemorganen omvatten elk' twee 30 zijplaten 10, 11. Deze zijplaten zijn paarsgewijs met elkaar verbonden door middel van verbindingsstukken 12, 13. Elke zijplaat 10, 11 is op de assen 6, 7 geborgd door middel van in de assen aangebrachte groeven en daarin geplaatste borg-ringen 36. Op enige afstand onder het bevestigingsorgaan 1 35 zijn zich door elk paar zijplaten 10, 11 van de klemorganen 8, 9 heen uitstrekkende assen 15, 16 aangebracht. Deze assen 15, 16 zijn eveneens geborgd door middel van in de assen aangebrachte groeven en daarin geplaatste borgringen 36. Aan hun 8501455 - 3 - onderzijde zijn beide buitenste klemorganen 8/ 9 naar binnen gebogen. Aan de binnenzijde van elk van de de buitenste klem-organen 8, 9 is een zich tussen beide zijplaten 10, 11 uitstrekkende buitenste klemplaat 14 aangebracht. Aan de binnen-5 zijde van elk van de zijplaten 9, 10 is een zich loodrecht op het vlak van de respectievelijke zijplaat 9, 10 en zich parallel aan de lengterichting van de respectievelijke zijplaat uitstrekkende glijplaat 37 aangebracht.

Aan de onderzijde van het ophangblok is een hydrau-10 lisch bedienbare cilinder 17 met een bijbehorende plunjer 18 aangebracht. De hydraulisch bedienbare cilinder is via een leiding 19 met een niet weergegeven hydraulisch systeem verbonden. Aan de onderzijde van de plunjer is een asblok 20 aangebracht, waardoorheen zich een as 21 uitstrekt. Aan beide 15 zijden van het asblok 20 zijn twee zich van de as 21 naar de respectievelijke assen 15, 16 uitstrekkende stangen 22, 23 aangebracht. Ook deze stangen zijn op de as 21 geborgd door middel van in de as 21 aangebrachte groeven en daarin geplaatste borgringen 36.

20 Verder zijn aan de as 21 zich naar beneden en schuin naar buiten uitstrekkende binnenste klemorganen 24, 25 aangebracht. Elk binnenste klemorgaan omvat een plaat 26, resp. 27. Aan elke plaat is aan de binnenzijde van de plaat 26, 27 een zich loodrecht op de plaat 26, 27 uitstrekkende 25 klemplaat 28, resp. 29 aangebracht.

De klemplaat 28, resp. 29 is aan zijn onderzijde naar buiten gebogen. Een as 30, 31 is zich loodrecht op de plaat 28, 29 en zich daardoorheen uitstrekkend bevestigd. Aan de beide einden van de assen 30, 31 zijn glijorganen 32 be-30 vestigd, die van de glijplaat 37 omringende vingers 38 zijn voorzien. Aldus kunnen de glijorganen 32 zich evenwijdig aan de lengterichting van de glijplaten 37 verplaatsen.

Wanneer met de boven beschreven grijpinrichting een cilindervormig voorwerp 35 moet worden gegrepen, dan wordt 35 met behulp van de hijsinrichting de geopende grijpinrichting zodanig ten opzichte van het te grijpen voorwerp gemanoeuvreerd, dat de klemplaten 14 van de buitenste klemorganen 8, 9 zich onder het niveau van-de middellijn van het te grijpen 3501455 - 4 - voorwerp 35 bevinden. Dein wordt door de hydraulische inrichting druk aangelegd op de hydraulische cilinder 17, waarbij de hydraulische plunjer 18 naar beneden wordt bewogen, en via de stangen 22, 23 de buitenste klemorganen 8, 9 en dus ook de 5 klemplaten 14 naar binnen bewegen. Het naar binnen bewegen van de buitenste klemorganen 8, 9 wordt via de glijorganen 32 overgebracht naar de binnenste klemorganen 24, 25. Door het naar beneden bewegen van de plunjer 18 bewegen de binnenste klemorganen 24, 25 gelijktijdig naar beneden. Deze bewegingen 10 zetten zich voort, totdat het te grijpen voorwerp 35 is vastgeklemd door alle vier klemplaten 14,14,28,29 en door middel van de hijsinstallatie op de bestemde plaats wordt gedeponeerd. Daarna wordt de druk op de cilinder 17 aan de ene zijde van de plunjer 18 weggenomen en op de andere zijde van de 15 plunjer 18 aangelegd, waardoor de plunjer 18 zich naar boven beweegt en de grijpinrichting wordt geopend.

Pig. 2 toont een zijaanzicht van de grijpinrichting, waarbij een cirkelcilindervormig voorwerp 35 met de grootste diameter, die door de grijpinrichting kan worden ge-20 grepen, in aangrijping is. Uit deze figuur blijkt de noodzaak van het naar binnen buigen van de einden van buitenste klemorganen 8, 9, zodat het te grijpen voorwerp 35 onder de middellijn wordt aangegrepen.

Fig. 3 toont een zijaanzicht van de grijpinrich-25 ting, waarbij een cirkelcilindervormig voorwerp 35 met de kleinste diameter, die door de grijpinrichting kan worden gegrepen, in aangrijping is. Uit deze figuur blijkt de noodzaak van het naar buiten buigen van de einden van de binnenste klemorganen 24,25, zodat een ruimte ontstaat, waarin het te 30 grijpen voorwerp 35 wordt opgenomen.

Fig. 4 toont een zijaanzicht van een andere uitvoeringsvorm van de grijpinrichting, waarbij slechts één binnenste klemorgaan 26 is toegepast. Uit deze tekening blijkt, dat het noodzakelijk is, een dergelijke grijpinrichting zodanig 35 te construeren, dat in zijaanzicht de lijnen, die de drie aangrijpingspunten verbinden, zich niet door het middelpunt van het te grijpen cirkelcilindrische voorwerp 35 uitstrekken.

83 4 0 3 - 5 -

Fig. 5 toont een perspectivisch aanzicht van weer een andere uitvoeringsvorm, waarbij tussen, de platen 26, 27 en de assen 6, 7 trekveren zijn aangebracht/ die de glijorga-nen 32 naar op de zijplaten 10/ 11 aangebrachte glijbanen 33 5 dringen. De glijorganen behoeven dan niet van vingers 38 te zijn voorzien, en de hydraulisch bedienbare cilinder 17 behoeft dan niet dubbelwerkend te zijn.

Hierbij wordt opgemerkt, dat bij het toepassen van vier klempunten het aantrekkelijk is de grijpinrichting zoda-10 nig te construeren, dat in zijaanzicht de rechte lijnen, die de vier aangrijpingspunten twee aan twee verbinden, zich bij het grijpen van een cirkelcilindrisch voorwerp juist wel door het middelpunt uitstrekken. Dan ontstaat namelijk eveneens bij eventuele geringe afwijkingen van de cirkelcilindrische 15 vorm een aangrijping op vier punten.

* * * Λ S“ Λ Ί S =5 8 $ H \ «ï 0 0

Claims (9)

1. Inrichting voor het grijpen van cilindervormige of nagenoeg cilindervormige voorwerpen, zoals pijpen, staven, omvattende: - een draaglichaam? 5. een aan het draaglichaam bevestigde vakwerkcon structie, waarvan de zijden op de hoekpunten scharnierbaar aan elkaar zijn bevestigd? en - een aandrijforgaan, waarvan het ene deel aan het aan het draaglichaam bevestigde hoekpunt van de vakwerkcon- 10 structie is bevestigd en waarvan het andere deel aan het diagonaal daartegenover liggende hoekpunt is bevestigd, waarbij de aan het draaglichaam bevestigde zijden van de vakwerkcon-structie naar beneden verlengd zijn en aan hun onderste einden van naar beneden convergerende klemorganen zijn voorzien, 15 met het kenmerk, dat aan het aandrijforgaan ten minste één drukorgaan is aangebracht, welke drukorganen zodanig worden geleid, dat ze een naar elkaar en naar de klemorganen gerichte beweging, resp. een van elkaar en van de klemorganen af gerichte beweging kunnen uitvoeren.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het ten minste ene drukorgaan enerzijds met het aandrijf-orgaan scharnierbaar verbonden is en anderzijds met één van de verlengde einden van de vakwerkconstructie beweegbaar is verbonden.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de onderste einden van de drukorganen scharnierbaar aan glijorganen zijn bevestigd, welke glijorganen glijdbaar op aan het verlengde deel van de vakwerkconstructie bevestigde glijplaten zijn aangebracht.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de glijorganen van de glijplaten gedeeltelijk omringende vingers zijn voorzien.

5. Inrichting volgens conclusie 2, 3 of 4, met het kenmerk, dat de klemorganen naar buiten gerichte einden be- 35 zitten.

6. Inrichting volgens één van de voorgaande conclu- . J ;.y· y i Ό j - 7 - sies, met het kenmerk, dat de verlengde delen van de vakwerk-constructie elk op een afzonderlijk scharnierpunt aan het draaglichaam zijn bevestigd, welke scharnierpunten symmetrisch ten opzichte van het aandrijforgaan zijn geplaatst.

7. Inrichting volgens één van de voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat het aandrijforgaan door een dubbel werkende hydraulische plunjer wordt gevormd.

8. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in één van de uiterste standen de 10 klemorganen vrijwel bij elkaar zijn gelegen, terwijl in de andere uiterste stand de klemorganen op relatief grote afstand van elkaar gelegen zijn.

9. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aangrijppunten van de klem- en 15 drukorganen bij het aangrijpen van een cilindervormig voorwerp met een cirkelvormige doorsnede zich twee aan twee op zich door het middelpunt van de doorsnedecirkel uitstrekkende rechte lijnen bevinden. * * * 8501453