NL8403398A

NL8403398A - Drager voor het aan een wand ophangen van een rijwiel of dergelijke.

Info

Publication number: NL8403398A
Application number: NL8403398A
Authority: NL
Original assignee: Jong En Maaskant B V De
Priority date: 1984-11-08
Filing date: 1984-11-08
Publication date: 1986-06-02
Also published as: ATE39891T1; EP0181036B1; EP0181036A1; DE3567423D1

Description

NL 32.451-Jb/Vo/rvdv » - *

Drager voor het aan een wand ophangen van een rijwiel of dergelijke

De uitvinding heeft betrekking op een drager voor het aan een wand ophangen van een rijwiel of dergelijke, met een aan de wand bevestigbaar voetstuk, een zich vanaf het voetstuk uitstrekkende draagarm en een aan het uiteinde van 5 de draagarm aangebracht haakvormig grijpdeel.

Bij een bekende drager van dit type bestaat het voetstuk uit een vierkante, bijvoorbeeld door middel van een lasverbinding, met de draagarm verbonden plaat. Het haakvormige grijpdeel is eveneens, bijvoorbeeld door middel van een 10 lasverbinding, met de draagarm verbonden. Een nadeel van deze bekende drager is, dat deze, vooral wanneer het rijwiel of dergelijke van de drager is verwijderd, een hinderlijk obstakel vormt, waartegen men zich pijnlijk kan stoten.

De uitvinding beoogt een drager van het in de aan-15 hef genoemde type te verschaffen, waarbij dit bezwaar op eenvoudige, doch niettemin doeltreffende wijze is ondervangen.

Hiertoe heeft de drager volgens de uitvinding het kenmerk, dat de draagarm verzwenkbaar is tussen een werk-stand, waarin de draagarm zich althans nagenoeg loodrecht op 20 de wand uitstrekt, en een ruststand, waarin de draagarm althans nagenoeg evenwijdig aan de wand verloopt.

Hierdoor ontstaat, de mogelijkheid om de drager, wanneer deze geen rijwiel of dergelijke ondersteunt, in zijn ruststand te plaatsen, waardoor deze nog slechts in geringe 25 mate uitsteekt van de wand, en niet langer een hinderlijk obstakel vormt.

Bij voorkeur is het grijpdeel roteerbaar om een langsas van de draagarm.

Door deze roteerbaarheid ontstaat een instelmoge-30 lijkheid van de drager, die in het bijzonder bij de toepassing van twee dragers voor het ophangen van een rijwiel bijzonder handig is. Eenmaal aan de wand bevestigd, kan elke drager hierdoor worden aangepast aan diverse rijwielafmetin-gen.

35 Een eenvoudige, maar niettemin stabiele verzwenkmo- gelijkheid van de draagarm kan worden verkregen, wanneer het voetstuk is voorzien van een draaipen, om welke de draagarm 34C£398 ' >· -2- kan zwenken, en van tenminste éên steunvlak voor het in de werkstand en/of in de ruststand ondersteunen van de draagarm.

Wanneer de draaipen bovendien een horizontale zwenkas vormt, bezit de drager een uitermate stabiele werk-5 stand, waarin het rijwiel of dergelijke op gunstige wijze op zijn plaats wordt gehouden.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld van de drager volgens de uitvinding is weergegeven.

10 Fig. 1 toont twee aan een wand bevestigde dragers volgens de uitvinding, die een rijwielframe ondersteunen?

Fig. 2 is een perspectivisch aanzicht van een drager volgens de uitvinding;

Fig. 3 toont een langsdoorsnede door een drager 15 volgens de uitvinding in de werkstand;

Fig. 4 toont een langsdoorsnede door een drager volgens de uitvinding in de ruststand, en . Fig. 5 toont een bovenaanzicht van het haakvormige grijpdeel van de drager volgens de uitvinding.

20 In fig. 1 zijn twee dragers 1 weergegeven, die zijn bevestigd aan een wand 2, en die een rijwielframe 3 ondersteunen. Zoals duidelijk blijkt uit fig. 2, is elke drager 1 opgebouwd uit een aan de wand 2 bevestigbaar voetstuk 4, een zich vanaf het voetstuk 4 uitstrekkende draagarm 5, die is · 25 gevormd uit een buis met een vierkante dwarsdoorsnede, en een aan het uiteinde van de draagarm aangebracht haakvormig grijpdeel 6.

De draagarm 5 is verzwenkbaar tussen een werkstand, waarin deze zich althans nagenoeg loodrecht op de wand 2 uit-30 strekt, en een, in fig. 2 gestippeld weergegeven, ruststand, waarin de draagarm 5 althans nagenoeg evenwijdig aan de wand 2 verloopt. Teneinde de verzwenkbaarheid van de draagarm 5 mogelijk te maken, is het voetstuk 4 voorzien van een draaipen 7, die is ondersteund in twee wanddelen 8 van het voet-35 stuk 4 en die een horizontale zwenkas vormt. Deze draaipen 7 kan bestaan uit een eenvoudige moer-boutverbinding, maar andere vormgevingen zijn eveneens mogelijk. Een losneembare draaipen 7 geniet de voorkeur, omdat het dan mogelijk is, de draagarm 5 los te maken van het voetstuk 4.

40 De bevestiging van het voetstuk 4 aan de wand 2 kan •Q Λ f. ~ r o o

v '4 w v -·3 O

-3- -= * geschieden met gebruikelijke schroeven, bouten etc., die in uitsparingen 9 van het voetstuk 4 passen.

Het haakvormige grijpdeel 6 bezit een grijpopening 10 voor het opnemen van bijvoorbeeld een buisvormig gedeelte 5 van een rijwiel.

Voor een stabiele plaatsing van de draagarm 5, zowel in de ruststand als in de werkstand, is het van belang, dat het voetstuk 4 is voorzien van tenminste één steunvlak voor het ondersteunen van de draagarm 5. Uit de fig. 3 en 4 10 blijkt, dat het voetstuk 4 in de getoonde uitvoeringsvorm van de drager 1 dan ook is voorzien van twee horizontale, boven respectievelijk onder het vlak van de draaipen 7 gelegen steunvlakken 11, respectievelijk 12 voor het in de werkstand ondersteunen van de draagarm 5, ên van een verticaal steun-15 vlak 13, dat samen met het horizontale steunvlak 12 dient voor het in de ruststand ondersteunen van de draagarm 5. Het horizontale steunvlak 12 bezit dus zowel in de ruststand als in de werkstand een ondersteunende functie.

De draagarm 5 is aan zijn, van het grijpdeel 6 af-20 gekeerde uiteinde voorzien van een, dit uiteinde geheel doordringende, gesloten sleuf 14, die zich in de, in fig. 3 getoonde, werkstand van de draagarm 5 over enige afstand horizontaal uitstrekt. Deze sleuf 14 bezit een sleufbreedte, die tenminste gelijk is aan de diameter van de draaipen 7.

25 Wanneer de draagarm 5 vanuit de werkstand (fig. 3) naar de ruststand (fig. 4) moet worden verzwenkt, wordt hij eerst over enige afstand uit het voetstuk 4 getrokken, waarbij de draaipen 7 door de sleuf 14 wordt verplaatst. Wanneer de draagarm 5 op deze manier over een voldoende grote afstand 30 is verschoven, kan hij naar de ruststand worden verzwenkt, waarbij zijn van het grijpdeel 6 afgekeerde uiteinde zonder meer langs het onderste steunvlak 12 kan bewegen, zonder dat dit steunvlak 12 de verzwenkbeweging belemmert. Nadat de ver-zwenkbeweging van de draagarm 5 is voltooid, en deze aanligt 35 tegen het verticale steunvlak 13, kan de draagarm 5 in benedenwaartse richting worden verplaatst, totdat hij met zijn van het grijpdeel 6 afgekeerde uiteinde op het onderste steunvlak 12 komt te rusten.

De sleuf 14 is aan zijn, naar het grijpdeel toege-40 keerde uiteinde voorzien van een, in de werkstand, omhoog ge- 3 4 0 7 3 * 8 4 \t -4- richt sleufdeel 15. In de werkstand van de drager 1 rust de draaipen 7 in dit sleufdeel 15. Hiertoe bezit de draagarm 5 een geringe bewegingsmogelijkheid ten opzichte van het voetstuk 4, waarvan de twee steunvlakken 11 en 12 de draagarm 5 5 derhalve niet met een nauwe passing omsluiten. Omdat een in het grijpdeel 6 aangebrachte last de draaipen 7 stevig in het sleufdeel 15 drukt, is het niet mogelijk, de draagarm 5 zonder meer ten opzichte van het voetstuk 4 te verplaatsen. Hiertoe dient de draagarm 5 eerst te worden opgetild, waar-10 door de draaipen 7 in het verlengde van de sleuf 14 komt te liggen, waarna het mogelijk is om de draaiarm 5 te verschuiven.

De sleuf 14 is bovendien, tussen zijn twee uiteinden in, voorzien van een, in de werkstand van de draagarm 5, 15 omlaag gericht sleufdeel 16, zie fig. 3. Zoals blijkt uit fig. 4, rust de draaipen 7 in de ruststand in dit sleufdeel 16. Hierdoor wordt een verzwenking van de draagarm 5 verhinderd; deze verzwenking kan echter plaatsvinden, wanneer de draagarm 5 eerst over korte afstand in de van de wand 2 afge-20 keerde richting wordt verschoven, waarbij de draaipen 7 in de sleuf 14 terecht komt.

De twee sleufdelen 15 en 16 dragen dus bij tot een stabiele plaatsing van de draagarm 5 in de werkstand respectievelijk de ruststand.

25 Het grijpdeel 6 is roteerbaar om een langsas van de draagarm 5, en is uitgerust met een cilindrische hals 17, die deze rotatie mogelijk maakt, en die aanbrengbaar is in een holte van de draagarm 5. Deze cilindrische hals 17 is voorzien van een rondlopende groef 18, terwijl zich tussen het 30 uiteinde van de hals 17 en de rondlopende groef 18 een in de lengterichting van de hals 17 verlopende groef of afplatting 19 uitstrekt. De draagarm 5 bezit een binnenwaarts in de, de hals 17 opnemende, holte uitstekende nok 20, die voor het roteerbaar opsluiten van het grijpdeel 6 in de draagarm 5 be-35 weegbaar is in de rondlopende groef 18.

Voor het aanbrengen van het grijpdeel 6 in de draagarm 5 moet de afplatting 19 op één lijn worden gebracht met de nok 20, waarna het grijpdeel 6 met zijn hals 17 in de holte in de draagarm 5 kan worden bewogen. Door het grijpdeel 40 6 vervolgens te roteren wordt de nok 20 in de rondlopende A-e 4 '·* V' V? f -5- ί _ * groef 18 gebracht, en is het grijpdeel 6 roteerbaar in de draagarm 5 opgesloten.

Doordat het grijpdeel 6 roteerbaar in de draagarm 5 is aangebracht, kan de stand van het grijpdeel 6 worden aan-5 gepast aan verschillend gevormde rijwielframes of dergelijke.

Bij voorkeur zijn het voetstuk 4 en het grijpdeel 6 van de drager 1 vervaardigd uit kunststof, terwijl de draagarm 5 uit metaal bestaat. Een stevig voetstuk 4 kan worden verkregen door dit uit nylon te vervaardigen.

10 De uitvinding is niet beperkt tot de in het voor gaande beschreven uitvoeringsvorm, die binnen het kader der uitvinding op velerlei manieren kan worden gevarieerd.

m. * ' — " Λ Λ 1 <;· . · c . · #

Claims

1. Drager voor het aan een wand ophangen van een rijwiel of dergelijke, met een aan de wand bevestigbaar voetstuk, een zich vanaf het voetstuk uitstrekkende draagarm en een aan het uiteinde van de draagarm aangebracht haakvormig 5 grijpdeel, met het kenmerk, dat de draagarm ver-zwenkbaar is tussen een werkstand, waarin de draagarm zich althans nagenoeg loodrecht op de wand uitstrekt, en een ruststand, waarin de draagarm althans nagenoeg evenwijdig aan de wand verloopt.

2. Drager volgens conclusie 1, m e t het ken merk, dat het grijpdeel roteerbaar is om een langsas van de draagarm.

3. Drager volgens conclusie 1 of 2, m e t het kenmerk, dat het voetstuk is voorzien van een draaipen, 15 om welke de draagarm kan zwenken, en van tenminste één steun-vlak voor het in de werkstand en/of in de ruststand ondersteunen van de draagarm.

4. Drager volgens conclusie 3,met het kenmerk, dat de draaipen een horizontale zwenkas vormt.

5. Drager volgens conclusie 4,met het ken merk, dat het voetstuk is voorzien van twee horizontale, boven respectievelijk onder het vlak van de draaipen gelegen steunvlakken voor het in de werkstand ondersteunen van de draagarm, en van een horizontaal en een verticaal steunvlak 25 voor het in de ruststand ondersteunen van de draagarm.

6. Drager volgens conclusie 5,met het kenmerk, dat het onderste horizontale steunvlak voor het in de werkstand ondersteunen van de draagarm tevens het horizontale steunvlak voor het in de ruststand ondersteunen van de 30 draagarm vormt.

7. Drager volgens conclusie 6,met het kenmerk, dat de draagarm aan zijn, van het grijpdeel afge-keerde uiteinde is voorzien van een, dit uiteinde geheel doordringende, gesloten sleuf, die zich in de werkstand van 35 de draagarm over enige afstand horizontaal uitstrekt, en die een sleufbreedte bezit, die tenminste gelijk is aan de diameter van de draaipen.

8. Drager volgens conclusie 7,met het ken- / n — *7 A n si r Λ fi -7- : 4 merk, dat de sleuf aan zijn, naar het grijpdeel toegekeerde uiteinde is voorzien van een, in de werkstand van de draagarm, omhoog gerichte sleufdeel.

9. Drager volgens conclusie 7 of 8,met het 5kenmerk, dat de sleuf tussen zijn twee uiteinden is voorzien van een, in de werkstand van de draagarm, omlaag gericht sleufdeel.

10. Drager volgens een der conclusies 2-9, met het kenmerk, dat het grijpdeel is uitgerust met een 10 van een rondlopende groef voorziene cilindrische hals en dat de draagarm een deze hals opnemende holte bezit, waarbij zich tussen het uiteinde van de hals en de rondlopende groef een in de lengterichting van de hals verlopende groef of dergelijke uitstrekt, terwijl de draagarm een in de, de hals opne- 15 mende, holte uitstekende nok bezit, die, voor het roteerbaar opsluiten van het grijpdeel in de draagarm, in de rondlopende groef steekt.

11. Drager volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de draagarm is gevormd uit 20 een buis met een vierkante dwarsdoorsnede.

12. Drager volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het voetstuk en het grijpdeel zijn vervaardigd uit kunststof, terwijl de draagarm uit metaal bestaat.

13. Drager volgens conclusie 12,met het kenmerk, dat het voetstuk is vervaardigd uit nylon.

14. Drager volgens een der conclusies 3-13, met het kenmerk, dat de draaipen losneembaar is van het voetstuk. 8403398