NL8401813A

NL8401813A - Hand-bediende afgeefpomp.

Info

Publication number: NL8401813A
Application number: NL8401813A
Authority: NL
Original assignee: Corsette Douglas Frank
Priority date: 1983-06-08
Filing date: 1984-06-06
Publication date: 1985-01-02
Also published as: GR81574B; CA1238021A; DK163318C; DK163318B; IE841262L; DE3421071C2; FR2547365B1; GB2141184B; IT8448324A0; KR880001134B1; DE3421071A1; DK274484D0; GB8414151D0; DK274484A; FR2547365A1; JPH0536318B2; GB2141184A; LU85400A1; JPS6013666A; BE899871A

Description

* N.0. 32571 ^ 1 ^ '

Hand-bediende afgeefpomp

De onderhavige uitivnding heeft betrekking op een afgeefinrichting van het druk-accumulerende type en is een verbetering ten opzichte van het Amerikaanse octrooischrift 4*050.613 van aanvrager. Meer in het bijzonder omvat de onderhavige pomp een gewijzigde plunjer/accumulator 5 ontworpen om ongewenst druppelen te vermijden nadat de uitlaatdoorgang daardoor gesloten is.

Afgeefinrichtingen en sproei-inrichtingen van het druk-accumule-rende type, ontvouwd in de Nederlandse octrooiaanvrage 81 00 580 en het bovengenoemde octrooischrift, hebben een plunjerorgaan dat heen en weer 10 beweegt op een holle stilstaande zuiger in reactie op de kracht van een retourveer van onderen en hydraulische kracht van boven. De plunjer werkt als een afgeefklep die sluit in reactie op veerdruk wanneer hij teruggaat naar de stand daarvan waarin hij tegen de onderzijde van de plunjerkop ligt, waarbij de uitlaatdoorgang gevormd is in de plunjerkop 15 en zich naar de atmosfeer uitstrekt van een accumulatiekamer begrensd door een naar beneden gerichte blinde huls gevormd bij de onderkant van de plunjerkop voor het nauwpassend glijdend opnemen van de plunjer.

Bijgevolg neemt bij het indrukk.en van de plunjerkop de druk binnen de reeds gevulde pompkamer toe binnen de accumulatiekamer in een mate die 20 voldoende is om de tegengestelde kracht van de veer te overwinnen, waarna de plunjer ten opzichte van de plunjerkop beweegt om zo het uit-laatorgaan te openen. Het afgeven van produkt zal onder druk doorgaan door de open uitlaatdoorgang zolang de hydraulische druk in de accumulatiekamer de tegengesteld werkende kracht van de retourveer blijft 25 overwinnen. Wanneer de veerkacht de overhand krijgt, d.w.z. wanneer onvoldoende vingerdruk uitgeoefend wordt op de plunjerkop of bij het ledigen van de inhoud van de pompkamer en accumulatiekamer nabij het einde van de neerwaartse slag van de plunjer, komt de plunjer automatisch opnieuw op zijn zitting te liggen binnen de huls van de plunjerkop om 30 zo de uitlaatdoorgang te sluiten. Wanneer de plunjerkamer uitzet tijdens de volgende naar boven gerichte slag van de plunjer, wordt een nieuwe lading produkt in de pompkamer gezogen door de met een afsluiter geregelde inlaat aanwezig binnen de holle stilstaande zuiger.

Hoewel de hiervoor beschreven afgeefpomp redelijk doelmatig en ef-35 fectief werkt bij het naar buiten brengen van produkt nadat het uit-laatorgaan gesloten is, is een verdere verbetering mogelijk voor het vermijden van enig onverwacht ontladen bij het begin van de slag van de plunjer voor het opnieuw laden.

8401813 2 ?

Indien de plunjerkop van bijvoorbeeld de pomp volgens bovengenoemde octrooiaanvrage of bovengenoemd Amerikaans octrooischrift onderworpen wordt aan zijdelingse of excentrische krachten tijdens de afgeef-handeling, bijvoorbeeld wanneer de bedienende persoon de kop niet-5 axiaal heen en weer beweegt, neigen dergelijke krachten een wrijvings-belasting tussen de plunjer- en uitlaatafsluiterelementen op te wekken, hetgeen de uitlaatafsluiter van de plunjer in staat kan stellen om momenteel opengehouden te worden bij het einde van de naar beneden gerichte plunjerslag waarbij een kleine hoeveelheid produkt binnen de 10 uitlaatdoorgang blijft. Indien de bedieningskracht op de kop weggenomen wordt, zelfs in geringe mate, wordt de op wrijving berustende vasthoud-kracht of remwerking op de plunjer weggenomen. Dit doet dan de retour-veer de plunjer direct naar de sluitstand van de uitlaatafsluiter daarvan verplaatsen. Bijgevolg wordt de kleine hoeveelheid produkt die 15 overgebleven is in de uitlaatdoorgang bij het einde van de uitlaatslag nu plotseling verwijderd bij het begin van de inlaatslag van de plunjer wanneer de plunjer onder de kracht van de veer sluit. Bijgevolg zal, indien het plunjerorgaan geheel of gedeeltelijk niet belemmerd wordt door aangrijping door wrijving door tegenover gesteld werkende kracht-20 momenten of zijdelingse druk die op de kop werkt, deze gelijkmatig en direct op de beoogde wijze van bedrijf reageren in evenwicht met de hydraulische druk en de tegenwerkende veerkracht.

Eveneens draagt de afgeefpomp volgens bovengenoemde octrooiaanvrage een gevormd oppervlak dat het grensvlak vormt van de stilstaande 25 zuiger als een één geheel vormend deel van de plunjerkop. Bijgevolg wordt, wanneer het boveneinde van de zuiger en het tegenover liggende parende binneneinde van de plunjerkop in naar elkaar toe gerichte aanraking gebracht worden tijdens het naar beneden drukken van de kop, voor de afgeefhandeling, enige lucht aanwezig in de pompkamer in hoofd-30 zaak verwijderd door deze te ontluchten door het uitlaatorgaan wanneer die lucht samengedrukt wordt om een verplaatsing van de plunjer ten opzichte van de kop voor het openen van het uitlaatorgaan te verwezenlijken. Dit gevormde oppervlak verplaatst een volume lucht in de pompkamer en strekt zich in het open boveneinde van de plunjer uit zodat een der-35 gelijk oppervlak met de bodem tegen het benedeneinde van de stilstaande zuiger en de kogelterugslagorganen komt bij het einde van de naar beneden gerichte slag van de plunjerkop. Bijgevolg is het mogelijk om de uitlaatslag met een snelheid uit te voeren die een omvang van het pompen voortbrengt die groter is dan het vermogen van de opening van het 40 uitlaatorgaan bij de geregelde ontwerpdruk. In overeenstemming met deze 84 0 1 8 1 3 *ν ί 3 afgeefpompinrichting bereikt: de plunjerkop het benedeneinde van de slag daarvan terwijl de plunjer zich nog stteds in de stand met de afsluiter open bevindt, verplaatst van de zitting in de kop, en het ontladen bij ontwerpdruk doorgaat, waarbij het geaccumuleerde produkt naar buiten 5 gedreven wordt wanneer de drukkracht de plunjer in de op de zitting liggende stand daarvan waarin de afsluiter gesloten is tegen het inwen-dige van de kop terugbrengt. Dit kan "nasproeien" genoemd worden hetgeen ongewenste druppels uit het uitlaatorgaan tot gevolg kan hebben, overeenkomstig aan het "nasproeien” door traagheid van smoorpompen en 10 pompen die geen druk opbouwen, maar hetgeen beperkt wordt door bovenger-noemde pompinrichtingen en door de onderhavige ontwikkeling op het gebied van pompen.

Het is daarom een doeleinde van de onderhavige uitvinding om in een extra inrichting voor een met de hand bediende afgeefpomp van het 15 druk accumulerende type te voorzien, waarbij de plunjer of accumulator uitgevoerd is om direct en nauwkeurig het uitlaatorgaan te sluiten bij het einde van de naar beneden gerichte slag van de plunjerkop en voor het begin van de opvolgende naar boven gerichte slag.

Het is een ander doeleinde van deze uitvinding om in een dergelij-20 .ke pomp te voorzien waarbij de plunjer niet aan zijdelingse of excentrische krachten blootgesteld wordt, die op de plunjerkop opgebracht kunnen worden, zodat de plunjer die werkt als een uitlaatafsluiter vrij is van opsluiting door aangrijping door wrijving door tegenover gericht werkende krachtmomenten of zijdelingse druk en zal daarom gelijkmatig 25 en direct op de beoogde bedrijfswijze zal reageren in evenwicht met de hydraulische druk en tegenwerkende veerkracht.

Het is een verder doeleinde van deze uitvinding om in een afgeefpomp te voorzien met op afstand liggende lagerorganen voor het geleiden van de plunjerkop om scheiding van de plunjer tijdens de pomphandeling 30 te verwezenlijken.

Het is bovendien een verder doeleinde van de onderhavige uitvinding om in een afgeefpomp te voorzien, waarin mantelmiddelen op de plunjerkop of die deze aangrijpen, dergelijke lagerorganen dragen om het onbeperkt heen en weer bewegen van de zuiger te verwezenlijken.

35 Het is een verder doeleinde van deze uitvinding om in een afgeef pomp te voorzien waarbij de mantelmiddelen concentrische mantels omvatten die zich uitstrekken van de plunjerkop en de lagerorganen dragen.

Het is bovendien een verder doeleinde van de onderhavige uitvinding om in een afgeefpomp te voorzien waarbij een van de lagerorganen 40 gedragen wordt door een opstaande kraag of mantel op het pomplichaam, 8401813 4 ? %

V

die de kop aangrijpt.

Het is bovendien een verder doeleinde van deze uitvinding om in een pomp te voorzien waarbij het mantelmiddel omvat een plunjermantel, die zelf de lagerorganen draagt, of barbij een van die lagerorganen 5 gedragen wordt door een opstaande kraag of mantel op het pomplichaam dat die mantel aangrijpt.

Het is bovendien een verder doeleinde van deze uitvinding om in een afgeefpomp te voorzien waarbij het boveneinde van de plunjer een wand heeft die een oppervlak begrenst dat gericht is naar het bovenein-10 de van de zuiger en complementair gevormd aan ten minste het lip-af-dichtdeel daarvan, waarbij de wand ten minste een deel daarin heeft voor het handhaven van verbinding tussen de pomp en accumulatiekamer, en de wand de plunjer in staat stelt tot de bodem te bewegen tegen het boveneinde van de zuiger voor het einde van de neerwaartse slag van de 15 zuigerpomp waardoor het verder indrukken van de kop mogelijk is zodat deze door zal gaan produkt uit te drijven uit de uitlaatdoorgang bij het verder indrukken daarvan wanneer de plunjer in de sluitstand van de uitlaat daarvan beweegt.

Andere doeleinden, voordelen en nieuwe kenmerken van de uitvinding 20 zullen duidelijker worden uit de onderstaande gedetailleerde beschrijving, gelezen in samenhang met de bijgaande tekeningen, waarin: fig. 1 een verticale doorsnede is van êên uitvoering van een afgeefpomp volgens de uitvinding; en fig. 2-6 halve doorsneden zijn overeenkomstig fig. 1 van verdere 25 uitvoeringen volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont een pompsamenstel, in het geheel aangegeven met 10, van het druk accumulerende type, dat geconstrueerd is en werkt overeenkomstig bovengenoemde octrooiaanvrage en dat getoond is in bovengenoemd Amerikaans octrooischrift. Naar de inhoud daarvan wordt daarom verder 30 verwezen. Het pompsamenstel omvat een pomplichaam 11 dat een als êên geheel daarmee gevormde afsluitdop 12 omvat die inwendig van schroefdraad voorzien kan zijn om het pomplichaam op een vloeistofdichte wijze te bevestigen op de overeenkomstig van schroefdraad voorziene hals van een houder (niet afgebeeld), die geschikt is om een stromend medium, 35 dat door de pomp afgegeven moet worden, te bevatten. In plaats daarvan kan de afsluitdop ook geschikt zijn om op zijn plaats gesnapt te worden over de opening van de houder, of ook kan de dop gescheiden zijn van het pomplichaam om deze door snappen of schroeven op zijn plaats te brengen. Een ringvormige huls 13 strekt zich van een bovenwand 14 van 40 het pomplichaam naar beneden uit en strekt zich in de hals van de hou- 8401813 r 4 5 der ulc voor het verbeteren van de raediumdichte afdichting tussen het pomplichaam en de houder.

Een stilstaande, holle rechtopstaande zuiger 15 is als êén geheel gevormd op de bovenwand 14 via een ringvormige wand die het onderste 5 deel van de zuiger op afstand omgeeft en daarmee samen een beluchtings-kamer 17 voor de houder begrenst. De zuiger heeft een inlaatdoorgang 18 die zich daardoor uitstrekt waarin een gebruikelijke dompelbuis 19 op enigerlei normale wijze gekoppeld is, waarbij het benedeneinde van de dompelbuis zich uitstrekt in het produkt dat uit de houder afgegeven 10 moet worden. Een kogelterugslagklep 21 en kogelzitting 22 zijn aanwezig bij het boveneinde van de zuiger voor het met de klep besturen van de inlaatdoorgang, en een aantal vasthoudvingers 23 voor de kogel omgeeft de terugslagklep op een afstand zodanig, dat de kogel van zijn zitting kan bewegen tijdens de zuigslag. Bet boveneinde van de zuiger eindigt 15 in een ringvormige lip-afdichting 24 die op de normale wijze enigszins naar buiten uitbuigt.

Ten minste êên beluchtingsopening 25 voor de houder is aangebracht in een benedendeel van de beluchtingsdoorgang en vergemakkelijkt het gelijk worden van de drukken binnen en buiten de houder op de gebruike-20 lijke wijze teneinde het produkt, afgegeven uit de houder, te vervangen door lucht om samenklappen van de houder en een toestand van een var cuumslot binnen de pomp te vermijden.

Een ringvormige plunjer of accumulator 26 omgeeft de pompzuiger, omsluit deze bij de lip-afdichting 24 daarvan nauwpassend en beweegt 25 ten opzichte daarvan heen en weer om daarmee een pompkamer 27 met variabel volume te begrenzen. Een retourveer 28 die zich tussen de onderkant van de plunjer en een borst 29, gevormd op het pomplichaam, uitstrekt, drijft de plunjer op verende wijze naar boven naar een volledig naar boven gebrachte stand boven het pomplichaam.

30 Een plunjerkop 31 heeft een naar beneden gerichte blinde huls 32 die nauwpassend en verschuifbaar plunjer 26 opneemt en daarmee een ingesloten accumulatiekamer 33 met variabel volume begrenst, in open ver~ binding met pompkamer 27. Deze accumulatiekamer heeft op passende wijze een grotere diameter dan de pompkamer en het ringvormige naar boven 35 stekende einde van de plunjer staat binnen de accumulatiekamer aan de benedenwaartse fluïdumdruk bloot, tegengesteld aan de opwaartse druk van retourveer 28.

De plunjerkop is aangepast om een naar boven gericht vingerstuk 34 te vormen, zodat intermitterende vingerdruk die op passende wijze daar-40 op uitgeoefend wordt op de plunjer overgebracht kan worden om heen en 8401813 * % > \ 6 weer bewegen daarvan op stilstaande zuiger 15 te veroorzaken, waarbij aan elk indrukken van de plunjer op meegevende wijze weerstand geboden wordt door veer 28, die de plunjer terugbrengt naar de volledig naar boven gebrachte stand daarvan telkens wanneer de vingerdruk van de kop 5 weggenomen wordt.

De plunjer heeft een buitenste, ringvormige afhangende mantel 35 die eindigt in een zich naar buiten uitstrekkende opsluitrand 36, die aan de buitenzijde zodanig bemeten is dat hij geleid wordt wanneer hij langs het inwendige oppervlak van een opstaande kraag of mantel 37 op 10 het pomplichaam schuift. Hat boveneinde van kraag 37 heeft een zich naar binnen uitstrekkende opsluitrand 38, die samenwerkt met de rand 36 voor het beperken van de naar boven gerichte beweging van de plunjerkop tot in de voorafbepaalde stand. Deze opsluitranden of aanslagschouders, hoeven niet afdichtend onderling aan te grijpen, aangezien lekkage van 15 produkt door de beluchtingsopening van de houder in de naar boven ger-brachte stand van de plunjer en plunjerkop zoals afgebeeld in fig. 1, anderszins belet wordt.

De plunjerkop omvat een uitlaatdoorgang 39 die in een uitlaatope-ning 41 eindigt en die zich van een uitlaatkamer 42 begrensd door de 20 ruimte tussen de plunjer en de plunjerkop uitstrekt. Bijgevolg wordt afgegeven produkt via deze uitlaatbaan getransporteerd van de accumula-tiekamer tot in de atmosfeer tijdens het bedrijf van de pomp, wanneer de uitlaatbaan uitmondt in de blinde huls onder het blinde boveneinde van de plunjer op een zodanige plaats dat dit boveneinde normaliter be-25 dekt wordt door de plunjer wanneer deze in de volledig naar boven gebrachte stand, zoals in fig. 1, in het blinde einde van huls 32 uitsteekt onder invloed van veer 28.

Het boveneinde van de plunjerkop draagt een gevormd oppervlak 43, als één geheel gevormd met de kop, en steekt in pompkamer 27 om het 30 luchtvolume daarin gedeeltelijk te verplaatsen. Dit gevormde oppervlak heeft een gedaante die past bij de vorm van het boveneinde van de zuiger, met inbegrip van de kogelterugslagklep en de vasthoudvingers voor de kogel alsmede de lip-afdichting 24. Bijgevolg zijn het boveneinde van de zuiger en het daartegenover liggende binneneinde van de plunjer-35 kop complementair gevormd zodat, indien in naar elkaar toe gerichte aanraking gebracht tijdens het neerdrukken van de kop, voor de afgeef-handeling, lucht die geaccumuleerd is in pompkamer 27 in hoofdzaak weggedreven wordt door deze te beluchten door het uitlaatorgaan daar die lucht samengedrukt wordt en op de accumulatiekamer met grotere diameter 40 werkt teneinde de plunjer ten opzichte van het uitlaatorgaan te ver- 8401813 * * 7 plaatsen voor het openen daarvan.

Het open en sluiten van beluchtingskamer 17 tijdens het heen en weer bewegen van de plunjer wordt op een in hoofdzaak gelijke wijze uitgevoerd als die beschreven voor de pompen getoond in bovengenoemde 5 octrooiaanvrage. De ringvormige beluchtingsmantel 44, die het openen en sluiten van de beluchting regelt, hangt echter van de plunjerkop af, in plaats van van de plunjer, en eindigt in een ringvormige beluchtingsaf-dichting 45 die het inwendige oppervlak van wand 16 afdichtend aangrijpt, zoals afgebeeld in de naar boven gebrachte stand uit fig. 1 met 10 de beluchting gesloten. Dit inwendige oppervlak 46 kan een enigszins naar buiten gerichte tapsheid hebben wanneer deze zich uitstrekt vanaf het boveneinde naar het benedeneinde van de beluchtingskamer zodat een geleidelijk groter wordende ringvormige spleet gevormd wordt tussen de beluchtingsafdichting 45 en oppervlak 46 wanneer de plunjer zich in de 15 gestippelde stand bevindt na het indrukken van de kop. In deze stand staat het inwendige van de houder in verbinding met de atmosfeer via beluchtingsopening 25 en open beluchtingsdoorgang 17 buiten de pomp.

Het boveneinde van de plunjer of accumulator 26 kan overeenkomstig ontworpen zijn als de pompen in fig. 5 en 6 van bovengenoemde Neder-20 landse octrooiaanvrage. Bijgevolg ligt een zich naar buiten uitstrekkende flens 47 bij het boveneinde van de plunjer op het uitwendige oppervlak van een ring 48, dat afhangt van het boveneinde van de plunjerkop, in de volledig naar boven gebrachte sluitstand van de uitlaataf-sluiter van de plunjer uit fig. 1. Het benedeneinde van de plunjer is 25 omgekeerd gebogen om een lip-afdichting 49 te begrenzen in afdichtende aangrijping met het inwendige oppervlak van de boring van de kop die eveneens een beluchtingsmantel 44 en begrenzende uitlaatkamer 42 kan omvatten. Bij een dergelijke inrichting ligt het uiteinde van lip-afdichting 49 onder uitlaatdoorgang 39, zodat slechts een geringe onder-30 linge verplaatsing tussen de plunjer en de kop het uitlaatorgaan opent wanneer de flens 47 van ring 48 wegbewogen wordt. Een snel openen van het uitlaatorgaan wordt zo mogelijk gemaakt.

De constructie van het onderhavige pompsamenstel als hiervoor beschreven is zodanig dat de hartlijn van de plunjerkop coaxiaal is met 35 de hartlijn van het pomplichaam, en wordt in hoofdzaak coaxiaal met het pomplichaam, omvattende de kraag, beluchtingskamer en stilstaande zui-gerdelen, gehouden gedurende de gehele heen en weer gaande beweging van de plunjerkop. Dezelfde wijze van beluchten wordt verwezenlijkt zoals beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage die hierboven genoemd is, 40 aangezien beluchtingsmantel 44 binnen de beluchtingskamer werkt samen 8401813 f * t 8 met en in reactie op het heen en weer bewegen van de plunjerkop. Naast de beluchtingsfucntie dient beluchtingsmantel 44 echter eveneens als element voor het in lijn brengen samen met de opsaluitrand 36 voor het tegenhouden, welke respectievelijk langs inwendig oppervlak 46 en het 5 inwendige oppervlak van kraag 37 glijden. Bijgevolg wordt de plunjerkop in staat gesteld axiaal heen en weer te bewegen tussen aanslaggrenzen, terwijl deze met de as daarvan congruent gehouden wordt met de as van het pomplichaam, in het bijzonder kraag 37, de beluchtingsdoorgang en de stilstaande zuigerdelen omvattende. Met deze zijdelingse axiale re-10 geling kan de plunjerkop verscheidene niet-axiale krachten ondergaan zonder dat de as daarvan scheef geraakt, of op andere wijze axiale con-gruentheid verliest. Daarom wordt het overbrengen van enige schuine- of tegenhoudkracht naar de plunjer door het verkeerd opbrengen van zijdelingse of excentrische krachten op de plunjerkop tijdens het heen en 15 weer bewegen belet. Bijgevolg is de plunjer, die als de uitlaatafsluiter en het terug regulerende element werkt, vrij om te zweven tussen de veerkracht daaronder en hydraulische kracht daarboven en wordt niet belemmerd in beweging in reactie op deze krachten.

Een voorbeeld van het effect van zijdelingse of excentrische 20 krachten op de plunjerkop is de werking waarbij de zijdelingse of excentrische krachten daarop een wrijvingsbelasting opwekken tussen de plunjer en de afsluiterelementen daarvan, hetgeen de plunjer in staat kan stellen momentaan opengehouden te worden bij het einde van de neerwaartse slag van de plunjer waarbij een kleine hoeveelheid produkt in 25 de uitlaatbaan blijft. Wanneer de bedieningskracht op de kop weggenomen wordt, zelfs in geringe mate, wordt de op wrijving berustende vasthoud-kracht of remwerking weggenomen. Dit is er dan de oorzaak van dat de veer de plunjer direct in de gesloten stand daarvan verplaatst. Bijger volg wordt de kleine hoeveelheid produkt die in de uitlaatbaan bij het 30 einde van de uitlaatslag van de plunjer overbleef, nu direct verwijderd bij het begin van de inlaatslag van de plunjer wanneer de plunjer sluit in reactie op de veerdruk. Dit onverwacht verwijderen bij het begin van de slag voor het opnieuw laden is ten minste ongemakkelijk en moet vermeden worden. In overeenstemming met de uitvinding zal de plunjer, aan-35 gezien deze niet geheel of gedeeltelijk belemmerd kan worden door aan-grijping door wrijving door tegenover gerichte krachtmomenten of zijdelingse druk, gelijkmatig en direct op de beoogde wijze van werken reageren in evenwicht tussen de hydraulische druk en de tegengesteld werkende veerkracht.

40 Het pompsamenstel 10A, afgebeeld in fig. 2 is in de meeste opzichr 8401813 i 9 ten hetzelfde als het pompsamenstel 10 zodat overeenkomstige elementen door dezelfde verwijzingscijfers aangegeven worden. In deze uitvoering is plunjer/accumulator 26<a echter zodanig uitgevoerd dat behalve het kenmerk van vrij zweven daarvan, welke deze in staat stelt zelf opnieuw 5 onder de plunjerkop te gaan liggen bij het einde van de neerwaartse plunjerslag en voor de volgende plunjerslag voor het opnieuw laden om een uitlaatstraal nadat het opnieuw laden begint te vermijden, verzekerd wordt dat het produkt uit de accumulatiekamer verwijderd wordt voor het begin van de slag voor het opnieuw laden. Hiertoe is een ge-* 10 vormd grensvlakoppervlak 43a voor het verplaatsen van lucht gelijk aan oppervlak 43 uit fig. 1, bij het boveneinde van de plunjer aangebracht als een daarmee een geheel vormend deel. Dit oppervlak omvat een afdek-wand die enigszins op afstand ligt, zoals bij 51, van de onderzijde van dé plunjerkop en ten minste een doorgaande opening 52 omvat voor het 15 handhaven van de open verbinding tussen de pompkamer en de accumulatie-kamer. Bijgevolg raakt bij het neerdrukken van de plunjerkop, het gevormde oppervlak 43a met de bodem tegen de stilstaande zuiger en kogel-terugslagafsluiter vöbr de plunjerkop het einde van de uitlaatslag daarvan bereikt. De hydraulische druk in de accumulatiekamer bij het 20 neerdrukken van de plunjerkop houdt de kop enigszins op afstand van de plunjer tijdens de neerwaartse slag van de kop, zodat wanneer deze neerwaartse slag verder gaat de kop naar beneden gedreven wordt tegen de hydraulische druk door voortgaande vingerkracht waardoor het produkt boven de plunjer weggedreven wordt als deel van de normale uitlaatslag.

25 Bijgevolg wordt "nasproeien" vermeden door het mechanisch ondersteunen van de sluitwerking van de plunjer bij het einde van de uitlaatslag om zo enig nadruppelen van produkt door het uitlaatorgaan bij het einde van de uitlaatslag te vermijden.

Anderzijds steekt, met het gevormde oppervlak 43 gedragen aan de 30 onderkant van de plunjerkop zoals in fig. 1, deze grensvlakomtrek van de kop in het open boveneinde van de plunjer zodat het inwendige van de kop aan de onderkant tegen het boveneinde van de stilstaande zuiger en de kogelterugslagorganen bij het einde van uitlaatslag ligt. Bijgevolg is het mogelijk om de uitlaatslag met een snelheid uit te voeren die 35 een pompomvang voortbrengt die groter is dan het uitlaatvermogen van de opening 41 bij de ontworpen regeldruk. De scheidingsvlakomtrek kan bijgevolg de bodem van de uitlaatslag bereiken terwijl de plunjer zich nog in een toestand van ontladen met open afsluiter bevindt, verplaatst van de zitting van de kop, en het ontladen voortzet bij ontwerpdruk, waar-40 door het geaccumuleerde produkt uitgedreven wordt wanneer de veerkracht 8401813 ·* 10 % % I. , de accumulator in de stand met gesloten op de zitting liggende afsluiter tegen het inwendige van de kop terug brengt. Dit doorgaand ontladen wanneer de afsluiter sluit wordt hierboven aangegeven als "nasproeien".

5 In de uitvoering van fig. 2 wordt het plunjerorgaan zonder beluch- tingsmantel en met de integrale grensvlakvorm voor de verplaatsing van lucht een vrij zwevend orgaan dat op de tegenwerkende hydraulische en veerkrachten alsmede de normale wrijvingsfactoren reageert. De plunjer-kop draagt ringvormige beluchtingsmantel 44 met een beluchtingsafdich-10 ting 45 die inwendig oppervlak 46 van de beluchtingskamer aangrijpt als een afsluitorgaan voor de beluchting, en die eveneens dient als geleiding voor het in lijn brengen, die samenwerkt met de opsluitrand 36 voor het tegenhouden van de kop als lagerorganen axiaal op afstand liggend om weerstand te bieden aan zijdelingse of excentrische krachten op 15 de plunjerkop, en om dergelijke krachten van de plunjer/accumulator te scheiden. Bijgevolg wordt elk orgaan van het pompsamenstel, dat glijdt ten opzichte van het daarnaar gerichte orgaan, met de as daarvan congruent gehouden met alle andere samenwerkende organen, om zo nadelige het produktief zijn tegen werkende momenten te vermijden, die de op-20 brengst van het samenstel in een wezenlijke mate kunnen beperken.

Pompsamenstel 10B uit fig. 3 is overeenkomstig aan dat van samenstel 10A uit fig. 2 doordat het gevormde oppervlak 43b, met ten minste een doorgaande opening 52 daarin, aangebracht is bij het boveneinde van plunjer 26jb als een één geheel vormend deel daarvan. Deze plunjer heeft 25 een ringvormige uLtlaatflens 53 met een boveneinde dat iets boven de uitlaatdoorgang 39 ligt om deze langzamer tijdens onderlinge heen en weer gaande beweging tussen de plunjer en de zuiger te doen openen, evenals in fig. 1 van bovengenoemde octrooiaanvrage. Bovendien werkt 26Jd, met het als grensvlak dienende gevormde oppervlak 431> daarvan, 30 hetzelfde en verwezenlijkt dezelfde resultaten als plunjer 26a_ en het gevormde oppervlak beschreven aan de hand van fig. 2.

In fig. 3 omvat de plunjerkop een beluchtingsmantel 44b, die een verlenging van plunjermantel 35 vormt, teneinde samen een enkele mantel te begrenzen, die opsluitrand 36 voor het tegenhouden draagt alsmede 35 beluchtingsafdichting 45, die respectievelijk glijden langs het inwendige oppervlak van kraag 37 en langs inwendig oppervlak 46. Opsluitrand 36 en beluchtingsafdichting 45 dienen eveneens als op afstand liggende lagerorganen om aan zijdelingse of excentrische krachten op de plunjerkop weerstand te bieden, zoals gedetailleerd beschreven aan de hand van 40 fig. 1 en 2.

8401813 % 11 -“k -.

φ· »

Als een verdere variant is het pompsamenstel IOC uit fig. 4 hetzelfde als 108 uit fig. 3 behalve dat de opsluitrand 38 voor het tegenhouden, in tegenstelling tot opsluitrand 36, als lagerorgaan dient aangezien het geleid wordt langs het buitenoppervlak van mantel 35 tijdens 5 het heen en weer bewegen van de plunjer. Met een dergelijke inrichting blijkt dat bij het naar binnen bewegen van de plunjer de scheiding van de lagers tussen 38 en 45 toeneemt waardoor de stabiliteit van de plun-jerkop wordt vergroot.

Plunjerkop 10D uit fig. 5 is in hoofdzaak hetzelfde als beschreven 10 in bovengenoemde Nederlandse octrooiaanvrage, zodat beluchtingsmantél 44d zich uitstrekt van plunjer 26<i voor het uitoefenen van de beluch-tingswerking die daar beschreven is. Het gevormde oppervlak 43d, gelijk aan oppervlak 43a uit fig. 2, is echter aangebracht bij het boveneinde van plunjer 26d als een daarmee één geheel vormend deel en werkt op een 15 gelijke wijze zoals beschreven aan de hand van fig. 2.

Pompsamenstel 10E uit fig. 6 is in hoofdzaak hetzelfde als samenstel 10D, behalve dat de opsluitrand 38- voor het tegenhouden langs het uitwendige oppervlak van mantel 35 glijdt om zo op dezelfde wijze zoals beschreven aan de hand van fig. 4 te werken. Een gevormd oppervlak 43& 20 is aangebracht bij het boveneinde van plunjer 26je als daarmee één geheel vormend en werkt op dezelfde wijze als hierboven beschreven aan de hand van fig. 2, behalve dat een in het midden liggend gevormd deel 43e^ dat paart met de kogelterugslagafsluiter, aan de onderkant van de plunjerkop aangebracht is.

25 Er moet op gewezen worden dat ondanks het naar buiten ombuigen van de bovenkant naar de onderkant van het inwendige oppervlak 46 van de beluchtingsdoorgang, de beluchtingsmantél op de plunjer bij de uitvoeringen volgens de fig. 1 en 2, niettemin door dit oppervlak geleid wordt vanwege de beschreven doeleinden, aangezien de tapsheid zo gering 30 is dat deze werking niet beïnvloed wordt. Eveneens kan in plaats van een omgezet oppervlak 46 in de beluchtingskamer, een langwerpige beluchting so pening aanwezig zijn, of kan oppervlak 46 een vergrote diameter hebben tussen tegenover liggende einden, of een verlengde verticale ribbe samen met een beluchtingsopening hetgeen voldoende zou zijn voor 35 het regelen van het openen en sluiten van de beluchtingsdoorgang wanneer de beluchtingsafdichting geleid wordt langs wand 16.

Uit het bovenstaande blijkt dat een extra constructieve inrichting verschaft is voor afgeefpompen van het druk-accumulatietype, welke dient om enig nadruppelen van produkt uit de uitlaat bij het einde van 40 de uitlaatslag van de plunjer te voorkomen, door het nemen van eenvou- 8401813

> V

% r 12 dige maar toch zeer werkzame maatregelen. De plunjer/ accumulator is ontwikkeld als vrij zwevend en/of met het boveneinde daarvan met een grensvlakomtrek voor luchtverplaatsing voor het verzekeren van doorgaande en snelle reactie op de beoogde wijze van werken en voor het 5 mechanische verwezenlijken van een ondersteuning voor het sluiten van een uitlaatafsluiter bij het einde van de uitlaatslag van de plunjer.

Uitdrukkingen met betrekking tot oriëntatie, zoals "opstaande", "boven", "beneden", "bovenwaarts" en "afhangende”, worden gebruikt om duidelijkheid te geven aan de oriëntatie met betrekking tot de tekenin-10 gen. Deze uitdrukkingen zijn daarom niet bedoeld om het bereik van de uitvinding te beperken of een overeenkomstige constructie uit te sluiten.

Natuurlijk kunnen vele andere wijzigingen en veranderingen aan de onderhavige uitvinding uitgevoerd worden binnen het kader van het hier-15 boven getoonde en beschrevene. Daarom moet begrepen worden dat dergelijke wijzigingen uitgevoerd kunnen worden zonder buiten dit kader te geraken.

8401813

Claims

1. Afgeef poiap, met het kenmerk, dat deze omvat: een pomp lichaam geschikt voor fluïdumdichte verbinding met de opening van een houder met stromend produkt dat afgegeven moet «orden, waarbij het pomplichaam 5 een stilstaande opstaande zuiger omvat, een beluchtingsopening voor de houder en een kraag die de zuiger omgeeft, een ringvormige plunjer aangebracht voor heen en «eer bewegen op de zuiger om daarmee een pompkamer met variabel volume te begrenzen, waarbij de zuiger een inlaatdoor-gang heeft die door een afsluiter bestuurd wordt, een plunjerkop die 10 verschuifbaar aangebracht is op de plunjer voor het heen en weer bewegen en die middelen heeft die een accumulatiekamer met variabel volume in open verbinding met de pompkamer begrenzen, middelen die de plunjer veerkrachtig naar een volledig geheven stand boven het pomplichaam dringen, waarbij de kop een uitlaatopening heeft geschikt om geopend en 15 gesloten te worden door de plunjer bij beweging in reactie op een verandering in druk binnen de pompkamer, opsluitranden op de plunjerkop en op de kraag voor het tegenhouden van de plunjerkop in een bepaalde naar boven gebrachte stand, waarin de plunjer de uitlaatopening sluit, waarbij de opeluitranden zich zijdelings uitstrekken resp. naar naar elkaar 20 toe gerichte oppevlakken van de kraag en de plunjerkop, waarbij een van de opeluitranden een eerste ringvormig lagerorgaan begrenst, dat in glijdende aangrijping is met een van de naar elkaar toe gerichte oppervlakken tijdens het heen en weer bewegen van de plunjerkop, waarbij bet pomplichaam verder omvat een verticale ringvormige wand, op afstand 25 liggend van de zuiger en daarmee een beluchtingskamer begrenzend, welke de beluchtingsopening omvat alsmede een beluchtingsmantel die zich uitstrekt van de plunjerkop en die een ringvormige beluchtingsafdichting heeft, die een tweede lagerorgaan begrenst, dat verschuifbaar geleid is langs de wand tijdens het op en neer bewegen van de plunjerkop, waarbij 30 de beluchtingskamer geschikt is om gesloten te worden door de beluchtingsafdichting in de volledig naar boven gebrachte stand van de plunjer en om geopend te worden door de beluchtingsafdichting tijdens het op en neer bewegen van de plunjer, en waarbij de lagerorganen op afstand van elkaar liggen en dienen om aan enige zijdelingse of excentri-35 sche krachten, uitgeoefend op de kop tijdens het op en neer bewegen daarvan, weerstand te bieden om zo die krachten te scheiden van de plunjer om deze zonder belemmering in staat te stellen tijdens de beweging te reageren op het openen en sluiten van de uitlaatdoorgang.

2. Afgeefpomp volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een plun-40 jermantel zich van de kop uitstrekt concentrisch met de beluchtingsmanr 8401813 * ' 14 «1 tel, en waarbij de eerste en tweede lagerorganen op de respectievelijke mantels aangebracht zijn.

3. Af geef pomp volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de plun-jermantel zich van de kop concentrisch met de beluchtlngsmantel uit- 5 strekt, en waarbij de eerste en tweede lagerorganen respectievelijk aangebracht zijn op de kraag en op de beluchtingsmantel.

4. Afgeefpomp volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de plun- jerkop een plunjermantel omvat, die zich met de beluchtingsmantel daar-vanaf uitstrekt, waarbij de eerste en tweede lagermiddelen aangebracht 10 zijn op de respectievelijke mantels.

5. Afgeefpomp volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de plun-jerkop een plunjermantel omvat met de beluchtingsmantel daarvanaf uitstrekt, waarbij de eerste en tweede lagerorganen respectievelijk aangebracht zijn op de kraag en op de beluchtingsmantel.

6. Afgeefpomp volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het boven einde van de plunjer wandmiddelen daarop heeft, complementair gevormd ten opzichte van en gericht naar het boveneinde van de zuiger, waarbij de wandmiddelen ten minste een opening daarin hebben om de open verbinding tussen de kamers te handhaven, waardoor de pompkamer op werkzame 20 wijze voor het eerst gevuld kan worden bij het indrukken van de kop, en waardoor na het eerste vullen van de pomp het gevormde wandmiddel tegen het boveneinde van de zuiger rust bij het einde van de neerwaartse slag van de plunjer, terwijl de uitlaatdoorgang open blijft om het verder indrukken van de kop mogelijk te maken, zodat de plunjerkop produkt 25 naar buiten blijft drijven door de uitlaatdoorgang bij het verder neerdrukken voordat de plunjer in de sluitstand van de uitlaat daarvan beweegt.

7. Afgeefpomp, met het kenmerk, dat deze omvat een pomplichaam afdichtend aangebracht op een houder met stromend produkt dat afgegeven 30 moet worden, waarbij het lichaam een beluchtingsopening voor de houder daarin heeft alsmede een stilstaande opstaande zuiger daarop, een ringvormige plunjer, verend gedrongen naar een volledig naar boven gebrachte stand en aangebracht voor heen en weer bewegen op de zuiger cm daarmee een pompkamer met variabel volume te begrenzen, een inlaatdoorgang 35 die door een afsluiter bestuurd wordt en in de zuiger is aangebracht, een plunjerkop verschuifbaar aangebracht op de plunjer voor het heen en weer bewegen en met middelen die een accumulatiekamer met variabel volume begrenzen in open verbinding met de pompkamer, waarbij de kop eveneens een uitlaatdoorgang heeft, geschikt om geopend en gesloten te 40 worden door de plunjer bij beweging in reactie op een verandering in 8401813 Μ * 15 druk binnen de pompkamer, waarbij het pomplichaam verder omvat een be-luchtingskamer, die de beluchtingsopening omvat, en een beluchting sman-tel op de plunjer, geschikt voor het sluiten van de beluchtingskamer in de naar boven gebrachte stand van de plunjer en voor het openen van de 5 beluchtingskamer tijdens een eerste en verdere benedenwaartse stand van de plunjer, wandopeningsmiddelen bij een boveneinde van de plunjer die tegenover het boveneinde van de zuiger liggen en complementair daaraan gevormd zijn, waardoor de pompkamer werkzaam een eerste maal gevuld kan worden bij het neerdrukken van de kop, en waardoor na het voor de eer-10 ste maal vullen van de pomp de wandmiddelen tegen het boveneinde van de zuiger rusten bij het einde van de neerwaarste slag van de plunjer terwijl de uitlaatdoorgang open blijft waardoor het verder neerdrukken van de kop mogelijk is, zodat de plunjer kop produkt naar buiten zal blijven drijven door de uitlaatdoorgang bij het verder neerdrukken voordat de 15 plunjer in de sluitstand van het uitlaatorgaan daarvan beweegt.

8. Afgeefpomp volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het wand-middel een afdekwand omvat, op korte afstand liggend van het onderop-pervlak van de kop in de sluitstand van het uitlaatorgaan van de plunr jer.

9. Af geef pomp volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het wand- middel een afdekwand omvat op korte afstand liggend van het onderopper-vlak van de kop in de sluitstand van het uitlaatorgaan van de plunjer, waarbij de afdekwand daarin openingen heeft voor het handhaven van de open verbinding tussen de kamers.

10. Afgeef pomp van het druk-accumulerende type, met het kenmerk, dat deze een pomplichaam omvat, geschikt om op een vloeistofdichte wijze over de opening van een houder met produkt dat afgegeven moet worden, bevestigd te worden, waarbij het pomplichaam beluchtingsopening voor het beluchten van een houder daarin heeft en een stilstaande naar 30 boven gerichte zuiger daarop, een ringvormige plunjer, verend gedrongen naar een volledig naar boven gebrachte stand boven het lichaam en aangebracht voor het heen en weer bewegen op de zuiger om daarmee een pompkamer met variabel volume te begrenzen, een inlaatdoorgang in de zuiger die door een afsluiter bestuurd wordt, een plunjerkop met een 35 naar beneden gerichte blinde huls die verschuifbaar aangebracht is op de plunjer en daarmee een accumulatiekamer met variabel volume begrenst tussen de plunjer en het blinde einde van de huls, die in open verbinding staat met de pompkamer, waarbij de plunjerkop een uitlaatdoorgang heeft geschikt om geopend en gesloten te worden door onderlinge bewe-40 ging tussen de zuiger en de plunjerkop, middelen voor het beperken van 8401813 * »* de naar boven gerichte beweging van de plunjerkop op een bepaalde plaats waarin de plunjer in de volledig naar boven gebrachte stand daarvan gedrongen wordt in de huls om als een afsluiter te werken voor het sluiten van de doorgang, wandmiddelen bij het boveneinde van de 5 plunjer die een gevormd oppervlak begrenzen dat gericht is naar het boveneinde van de zuiger, waarbij de wandmiddelen ten minste een opening daarin hebben voor het handhaven van de open verbinding tussen de kar mers, waarbij het boveneinde van de zuiger complementair gevormd is, waardoor de pompkamer op werkzame wijze voor de eerste maal gevuld kan 10 worden bij het neerdrukken van de kop, en waardoor nadat de pomp voor de eerste maal gevuld is het gevormde oppervlak tegen het boveneinde van de zuiger rust bij het einde van de neerwaartse slag van de plunjer, terwijl de uitlaatdoorgang open blijft, waardoor het verder inr drukken van de kop mogelijk is, welke verder gaat om produkt door de 15 uitlaatdoorgang naar buiten te drijven uit de accumulatiekamer voordat de plunjer in de huls gedreven wordt voor het sluiten van de doorgang.

11. Afgeefpomp volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het wandmiddel dat het gevormde oppervlak begrenst een afdekwand omvat, op een geringe afstand liggend van het benedenoppervlak van de plunjerkop 20 op die bepaalde plaats van de plunjer.

12. Afgeefpomp van het druk-accumulerende type, met het kenmerk, dat deze een pomplichaam omvat, geschikt om af dichtend aangebracht te worden op een houder met vloeibaar produkt dat afgegeven moet worden, waarbij het lichaam een beluchtingsopening voor de houder daarin omvat 25 en een stilstaande opstaande zuiger daarop, een ringvormige plunjer, verend naar een volledig naar boven gebrachte stand boven het pomplichaam gedrongen en aangebracht voor het heen en weer bewegen op de zuiger om daarmee een pompkamer met variabel volume te begrenzen, een in-laatdoorgang in de zuiger die door een afsluiter geregeld wordt, een 30 plunjerkop met een naar beneden gerichte blinde huls verschuifbaar aangebracht op de plunjer en daarmee een accumulatiekamer met variabel volume begrenzend tussen de plunjer en het blinde einde van de huls, en in open verbinding zijnde met de pompkamer, waarbij de plunjerkop een uitlaatdoorgang heeft geschikt om geopend en gesloten te worden door 35 onderlinge beweging tussen de plunjer en de plunjerkop, een kraag op het pomplichaam voor het geleiden van de plunjerkop tijdens het heen en weer bewegen, middelen op de plunjerkop en de kraag voor het beperken van de naar boven gerichte beweging van de plunjerkop op een bepaalde plaats waarin de plunjer in die volleding naar boven gebrachte stand 40 daarvan in de huls gedrongen wordt teneinde als een afsluiter te werken 8401813 + <s * π * on de doorgang af te sluiten, middelen op het pomplichaam die een be-* luchtingskamer voor een houder begrenzen voor het verwezenlijken van verbinding tussen de buitenkant van het pomplichaam en het inwendige van de houder via de beluchtingsopening, waarbij die middelen een ring-5 vormige wand omvatten, op afstand liggend van de zuiger en deze omger-vend, een beluchtingsmantel zich uitstrekkend vanaf de plunjerkop en met een ringvormige beluchtingsafdichting in aangrijping met een inwendig oppervlak van de ringvormige wand voor het verder geleiden van de plunjerkop tijdens het heen en weer bewegen en voor het sluiten van de 10 beluchtingskamer terwijl de plunjer zich in de volledig naar boven gebrachte stand bevindt en tijdens een eerste deel van de naar beneden gerichte beweging ervan, waarbij de beluchtingsmantel geschikt is om de beluchtingskamer te openen bij een verdere naar beneden gerichte beweging van de plunjer, waarbij de ringvormige wand en hetzij de kraag 15 hetzij de plunjerkop dienen om de plunjerkop te geleiden langs een as concentrisch met de hartlijn van het pomplichaam tijdens het op en neer bewegen van de plunjerkop om zo de plunjer te isoleren van enige zijder-lingse of excentrische uitwendige krachten die op de plunjerkop werken waardoor de plunjerkop tijdens het op en neer bewegen daarvan vrij 20 zweeft zonder door die uitwendige krachten belemmerd te worden.

13. Afgeefpomp volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de be-grenzingsmiddelea axiaal op afstand aangebracht zijn van de beluchr tingsafdichting.

14. Afgeefpomp volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het bo-25 veneinde van de plunjer in wandmiddelen eindigt, die een gevormd oppervlak begrenzen dat gericht is naar het boveneinde van de zuiger, waarbij de wandmiddelen openingen daarin hebben die de open verbinding tussen de pomp en de accunulatiekamers handhaven, waarbij het boveneinde van de zuiger complementair gevormd is, waardoor de pompkamer op werk- 30 zame wijze voor de eerste maal gevuld kan worden door het indrukken van de kop, en waardoor na het voor de eerste maal vullen van de pomp het gevormde oppervlak aanligt tegen het boveneinde van de zuiger bij het einde van de neerwaartse plunjerslag terwijl de uitlaatdoorgang open blijft waardoor het verder indrukken van de kop mogelijk is, die pro-35 dukt naar buiten blijft drijven door de uitlaatdoorgang voordat de plunjer in de huls gedreven wordt voor het sluiten van de doorgang.

15. Afgeefpomp volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat het wandmiddel dat het gevormde oppervlak begrenst een afdekwand omvat met een uitwendig oppervlak dat enigszins op afstand ligt van het onderop- 40 pervlak van de plunjerkop in die bepaalde stand van de plunjer. 84 0 1 8 1 3 H-H-l ΙΊΊ H-