NL8304083A - Transportband. - Google Patents

Description

* % .

P & C - W 4869-4 Ned.dB/LdB Korte aanduiding: Transportband.

Uit het Zweedse octrooischrift 381241 is een transportband bekend die is ingericht als band zonder einde over een 5 deel van zijn lengte een baan te volgen, bestaande uit een aantal boven elkaar gelegen schroeflijnvormige windingen, welke transportband ver-bindingsorganen of schalmen heeft, die scharnierend met elkaar zijn verbonden en ten opzichte van elkaar instelbaar zijn en bestaan uit een onderste deel en uit afstandsorganen, aangebracht aan de langsranden 10 van dit onderste deel, welke de beide zijden van de band vormen, welke afstandsorganen zijn ingericht can met hun bovenranddelen aan te liggen tegen de onderranddelen van de bovenliggende winding van de transportband, waardoor deze de onderliggende bandwinding kan dragen, waarbij tenminste een deel van de afstandsorganen zijn ingericht om met hun 15 bovenranddelen in aanraking te zijn met schouders aan de onderranddelen van de afstandsorganen aan tenminste één zijde van de bovenliggende winding van de transportband, waardoor zijwaartse verplaatsing van de bandwindingen wordt voorkomen.

De onderhavige uitvinding is een verdere ontwikkeling van 20 deze transportband, die is gekenmerkt doordat de afstandsorganen over een deel van hun lengte vast zijn verbonden met de langsranden van het onderste deel, terwijl het overige deel beweegbaar is ten opzichte van het onderste deel en voorzien van een flens, die naar omlaag en naar binnen helt, welke flenzen de schouders vormen, waarmee de bovenranddelen 25 van de afstandsorganen in aanraking kunnen komen, teneinde zijwaartse verplaatsing van de bandwindingen te voorkomen.

Met deze uitvinding is een doelmatige mogelijkheid verschaft zijwaartse verplaatsing van de bandwindingen te voorkomen, daar de flens redelijkerwijs zijn plaats niet kan verlaten tijdens het op elkaar 30 stapelen van de bandwindingen. Daarbij komt dat de flenzen aan weerszijden van de transportband de afstandsorganen van de onderliggende winding naar buiten drukken, waardoor wordt voorkomen dat het onderste deel buigt ten gevolge van de er op rustende last.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de 35 hand van de bijgaande tekeningen die een uitvoeringsvoorbeeld van de transportband volgens de uitvinding weergeven en waarin:

Fig. 1 een dwarsdoorsnede is door twee op elkaar geplaatste transportbanddelen;

Fig. 2 een bovenaanzicht van een deel van de transportband is; 40 Fig. 3 op grotere schaal de randdelen toont van de transportband- 8 3 0 4*0 8 3 delen volgens fig. 1; - 2 -

Fig. 4 een aanzicht in perspectief is van de afstandsorganen, aangebracht aan de langsranden van de transportband; en

Fig. 5 een aanzicht in perspectief is van een deel van de 5 transportband met zijn beide zijden.

De transportband 1 is ingericht om als band zonder einde over een deel van zijn lengte een baan te volgen, bestaande uit een aantal boven elkaar liggende, schroeflijnvormige windingen.

Voor dit doel is de band zodanig geconstrueerd, dat deze zowel recht als 10 in bochten kan bewegen. Bij de weergegeven uitvoeringsvorm heeft de transportband 1 een onderste deel 2 en schalmen 3, aangebracht aan de langsranden van het onderste deel en de beide zijden van de band vormend, welke schalmen instelbaar zijn ten opzichte van de in dwarsrichting verlopende staafvormige organen die in het onderste deel 2 zijn aangebracht.

15 De schalmen 3 zijn bedoeld als afstandsorganen die zijn ingericht om met hun bovenranddelen aan te liggen tegen de onderranddelen van de bovenliggende winding van de transportband 1, teneinde het mogelijk te maken dat deze de onderliggende bandwinding draagt. In een andere uitvoeringsvorm kan het onderste deel 2 van de trasnportband 1 zijn voorzien van een centraal 20 gelegen ketting, die de kracht overbrengt tussen de dwars verlopende staafvormige delen van het onderste deel 2. Bij deze uitvoeringsvorm hebben de organen 3, aangebracht aan de langsranden van het onderste deel 2, slechts de functie van afstandsorganen daar zij op geen enkele wijze zijn bedoeld als schalmen.

25 Tenminste sommige van de afstandsorganen 3 zijn ingericht om met hun bovenranddelen 4 aan te liggen tegen schouders aan de onderste randdelen van de afstandsorganen 3 aan tenminste een zijde en bij voorkeur aan weerszijden van de bovenliggende winding van de transportband 1, waardoor zijwaartse verplaatsing van de bandwindingen wordt voorkomen.

30 Volgens de uitvinding zijn de afstandsorganen 2 over een deel 8 van hun lengte vast verbonden met de langsranden van het onderste deel 2, terwijl het overige deel 5 beweegbaar is ten opzichte van het onderste deel 2 en voorzien van een flens 6 die naar omlaag en naar binnen helt, welke flenzen 6 de schouders vormen waarmee de bovenranddelen 4 van de 35 afstandsorganen 3 kunnen samenwerken voor het beletten van zijwaartse verplaatsirig van de bandwindingen. De afstandsorganen 3 zijn vast verbonden met twee aangrenzende staafvormige onderdelen, aangebracht in het onderste deel, terwijl het deel 5 beweging toelaat van de staafvormige delen ten opzichte van zichzelf. Dit is mogelijk door een langwerpig gat 40 7. Het deel 5 behoeft zélfs niet het staafvormige onderdeel met een 8304033 * ...........-· ï - 3 - langwerpig gat of dergelijk element te omgeven.

Dat gedeelte 5 van de afstandsorganen 3 dat beweegbaar is ten opzichte van het onderste deel 2 is zijwaarts iets verplaatst ten opzichte van het deel 8f dat vast is verbonden met het onderste deel 5 2. Het deel 5 kan aan de binnenzijde het deel 8 van aangrenzende afstands organen 3 overlappen. Door deze opstelling in de vorm van visschubben vormen de op elkaar gestapelde bandwindingen een stabiele stapel.

Het gedeelte 8 van de afstandsorganen 3 is aan zijn onderzijde voorzien van een deel 9 dat recht naar buiten is gebogen en waardoor de 10 afstandsorganen 3 kunnen rusten op de afstandsorganen 3 van de onderliggende winding.

Uit de rechterzijde van de transportband 1 volgens fig. blijkt duidelijk dat de afstand tussen de delen 5 van aangrenzende afstandsorganen 3 kleiner is dan de lengte van de flens 6 die naar omlaag en 15 naar binnen helt. Deze flens 6 zal daardoor steeds samenwerken met de binnenzijde van de delen 5 van de afstandsorganen 3, waardoor een breed draagvlak voor het deel 9 is gewaarborgd. Dit deel 9 rust dus stevig op de bovenzijde van het deel 8 daar de bocht van het deel 9 kan zijn gelegen boven de bovenzijde van het deel 5.

20 Aan de overgang 10 tussen de delen 5 en 8 is een gebogen vorm gegeven aan de rechterzijde van fig. 5. Dit is on het buigen aan het onderste deel 2 te vergemakkelijken terwijl tegelijk het deel 8 aan de bovenzijde niet een te grote afmeting moet hebben. Het bovendeel van de overgang 10 is recht. Dit is gedaan om het mogelijk te maken de 25 zelfde buiggereedschappen te gebruiken wanneer men afstandsorganen 3 van verschillende hoogte vervaardigt.

Bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 5 is het slechts nodig dat de afstandsorganen 3 aan de linkerzijde ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn wanneer de band door een bocht beweegt en daardoor 30 zijn de afstandsorganen 3 hier voorzien van langwerpige gaten 7. De afstandsorganen 3 aan de rechterzijde moeten bewegen in een buitenbocht en daarom zijn zij voorzien van cirkelvormige gaten 11.

Bij beweging door bochten naderen de afstandsorganen 3 elkaar aan de linkerzijde zo ver, dat de afstand tussen aangrenzende de-35 len 5 geen problemen veroorzaakt.

3 3 0 4 ö 8 3 40

Claims (4)

1. Transportband die als band zonder einde over een deel van zijn lengte een baan kan volgen, bestaande uit een aantal boven elkaar gelegen schroeflijnvormige windingen, welke transportband schalmen heeft die scharnierend met elkaar zijn verbonden en ten opzichte 5 van elkaar instelbaar zijn, welke schalmen bestaan uit een onderste deel en uit afstandsorganen, aangebracht aan de langsranden van het onderste deel, welke de beide zijden van de band vormen, welke afstandsorganen zijn ingericht om met hun bovenranddelen aan te liggen tegen de onder-randdelen van de bovenliggende winding van de transportband, waardoor de-10 zede onderliggende bandwinding kan dragen, waarbij tenminste een deel van de afstandsorganen is ingericht om met hun bovenranddelen aan te liggen tegen schouders aan de onderranddelen van de afstandsorganen aan tenminste één zijde van de bovenliggende winding van de transportband, waardoor zijwaartse verplaatsing van de bandwindingen wordt voorkomen, 15 met het kenmerk, dat de afstandsorganen (3) over een deel (8) van hun lengte vast zijn verbonden met de langsranden van het onderste deel (2), terwijl het overige deel (5) beweegbaar is ten opzichte van het onderste deel (2) en voorzien van een flens'(6) die naar omlaag en naar binnen helt, welke flenzen (6) de schouders vormen 'waartegende bovenranddelen 20 (4) van de afstandsorganen (3) kunnen aanliggen, waardoor zijwaartse verplaatsing van de bandwindingen wordt voorkomen.

2. Transportband volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het gedeelte (5) van de afstandsorganen (3) dat beweegbaar is ten opzichte van het onderste deel (2), iets zijwaarts is verplaatst ten opzichte 25 van het deel (8) dat vast is verbonden met het onderste deel(2j. terwijl dat gedeelte (5), dat beweegbaar is ten opzichte van het onderste deel (2), is ingericht om met de binnenzijde het gedeelte (8) te overlappen van aangrenzende afstandsorganen (3), welk gedeelte vast is verbonden met het onderste deel (2).

3. Transportband volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het gedeelte (8) van de afstandsorganen (3), dat vast is verbonden met het onderste deel (2), aan zijn onderzijde is voorzien van een deel (9), dat recht daarvan naar buiten is gebogen en waardoor de afstandsorganen (3) kunnen rusten op de afstandsorganen (3) van de onderliggende 35 winding.

4. Transportband volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de afstand tussen de delen (5) van aangrenzende afstandsorganen (3), welke 8304083 ' ' . _ «s ♦ - 5 - beweegbaar zijn ten opzichte van het onderste deel (2), kleiner is dan de lengte van de naar omlaag en naar binnen hellende flens (6), die daaraan is aangebracht, zodat deze flens (6) altijd samenwerkt met de binnenzijde van de delen (5) van de afstandsorganen (3) in de onderlig-5 gende winding, welke beweegbaar zijn ten opzichte van het onderste deel (2). 10 S3 040 3 3