NL8202875A - Draaischuifsluiting voor een smeltenhouder. - Google Patents

Description

. . 4.

Μ ·

V

X

* ^ _ _........ ... .... Λ Ρ Kon/HPJS/12 ss*.

Draaischuifsluitihg voor een smeltenhouder.

j i ' • De uitvinding betreft een draaischuifsluiting j ^ j voor een smeltenhouder van de soort zoals vermeld in de 1 * · kop van conclusie 1.

; ί Een bekende sluiting van deze soort (US- ! ! ! 5 octrooischrift 3.430.644) is zodanig uitgevoerd, dat de draaibare, vuurvaste ring met zijn glijvlak slechts tegen twee gescheiden, plaatsgebonden vuurvaste platen aanligt, | ‘ waarbij de ene plaat died© hetuitgietkanaal van de smelten-| | houder voortzettende doorvloeiopening omvat en de andere ; 10 diametriaal ertegenover ligt. Bij deze plaatsing ligt het grootste deel van het glijvlak van de draaibare ring voort-durend vrij, waardoor deze tegen inwerking van uitwendige . krachten, in het bijzonder door de draaiaandrijving, slechts ontoereikend afgesteund is. Bovendien is het moeilijk, de 15 beide plaatsgebonden vuurvaste platen in de grondplaat van de sluiting op een gemeenschappelijk draagvlak voor de ring precies uit te richten. De platen laten zich overigens slechts dan in eh uitbouwen, wanneer de direkt aan de buiten-mantel van de houder gemonteerde grondplaat van de houder 20 gescheiden wordt.

Het doel van de onderhavige uitvinding bestaat daarin, een draaischuifsluiting van de bovengenoemde soort op zodanige wijze om te voriaen, dat een storingvrije funktie, in het bijzonder de volledige afdichting, alsook een op 25 de praktijk gerichte behandeling gewaarborgd zijn.

Dit doel wordt met de karakteristieke kenmer-ken van conclusie 1 bereikt. Het draaibare sluitingsdeel krijgt daardoor een zekere, onveranderlijke belasting en afsteuning over zijn gehele glijvlak. Ook wordt het addi-30 tionele voordeel bereikt, dat op het glijvlak bijvoorbeeld door teerimpregner'ing van de vuurvaste delen ingebrachte fs. smeerstoffen beter verdeeld worden en langer werkzaam

XzJ blijven. Het vanuit het midden verspannen van de beide \ bordvormige rameri maakt het mog'elijk, deze tezamen met de 8202875 * -2- .

4 vuurvaste elementen als eenheid aan de smeltenhouder snel uit te wisselen en de sluitingseenheid los van de houder ; te monteren en te kontroleren.

De maatregel volgens conclusie 2 draagt met • 5 de scheiding van raam en grondplaat ertoe bij, het krom-; : trekken van de houderwand alsook bovenmatige hittebelasting- : . ! en te vermijden. Volgens conclusie 3 is het mogelijk, ! een naar keuze in beide draairichtingen werkend draaiwerk aan te brengen, enwel met betrekking tot de plaats van het ' i ;10i uitgietkanaal op een willekeurige plaats van de omtrek.

I j De conclusies 4 en 5 betreffen voordelige, verdere .uitvoe-. j ringsvormen met betrekking tot wederkerige centrering en i i axiale verspanning van het draaibare en van het plaatsge-bonden sluitingselement.

15 Verdere kenmerken en voordelen van de uit- vinding worden in de hierna volgende beschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld in samenhang met de tekening getoond.

Fig. 1 is een aanzicht, waarbij delen van het draaibare sluitingselement en zijn raam weggebroken 2P zijn, en . . Fig.2.is een vertikale snede door de aan de smeltenhouder aangebouwde sluiting in een vlak, dat door de draaias en het uitgietkanaal loopt.

De draaischuifsluiting volgens fig. 1 en 2 25 is aan een smeltenhouder (slechts in fig. 2 weergegeven) aangebouwd, bij voorkeur aan een tussenhouder in een strenggietinrichting. De houder omvatv zoals gebruikelijk een metalen mantel 1, welke van een vuurvaste bemetseling 2 is voorzien. In de bemetseling 2 en in een opening 6 30 in de metalen mantel 1 is een gatsteen 3 geplaatst, welke van een huls 4 is voorzien; gatsteen 3 en huls 4 vormen op in zich bekende wijze het uitgietkanaal 5 van de smeltenhouder.

De aan de metalen mantel 1 via een grondplaat :35 10 aangebouwde draaischuifsluiting omvat in essentie een ' statorelemerit en een rotorelement. Het statorelement bevat \als plaatsgeb'onden, vuurvast sluitingselement een ring 20, _______ welke met een boring 21 het uitgietkanaal 5 voortzet.

8202875 * ' > i 4 -3-

Deze'is middels een mortelvoeg IS tusSen huls 4 en ring 20 afgedicht. Hat rotorelement bevat als draaibaar, vuurvast sluitingselement een ring 30 met een veelvoud van boringen 31, in het onderhavige geval acht*. De draaibare ring 30 ligt 5 langs het vlakke, ringvormige glijvlak 40 tegen de plaats-gebonden ring 20 aan en is ten opzichte van deze axiaal | gespannen en gecentreerd, zoals hieronder verder nader 1 ! beschreven wordt. Bij voorkeur hebben de beide vuurvaste ; ringen 20 en 30 gelijke buitenmaten.

10 ; · De grondplaat 10 van de sluiting is met een:ringvor- -ι··|· I n&ge verhoging-il'in de opening 6 van de'metalen mantel gecen-- ^ treesdd en middels schroeven 12 aan de metalen mantel beves- ; tigd. Zij vormt de opleg voor de gatsteen 3 en dient als drager voor de sluitingseenheid; bij voorkeur kan aan haar 15 ook het draaiwerk of delen daarvan (drijfwerk) gemonteerd zijn,(niet weergegeven),

Elk van de beide vuurvaste ringen 20 en 30 wordt in een metalen raam 24 resp. 34 vastgehouden. Beide ramen hebben een schotelvormige vorm, met een bodem 25 20 resp. 35, waar de desbetreffendd"ring met zijn voorzijde opligt, en een rand 26 resp. 36, welke de ring omgeeft.

Elke ring is uitwisselbaar in het desbetreffende raam ge-plaatst en aan de buitenomtrek door de rand'van het raam alsook met de midden'opening langs een naaf 27. resp. 37 25 van het raam geleidt. De uit vuurvast materiaal bestaande ringen 20 en 30 worden bij voorkeur door een opgekrompen stalen band 22 resp. 32 omspannen. De draaistand van elke ring is in zijn raam gefixeerd door een spie 23 resp. 33, welke in de genoemde stalen band en.in een spiebaan aan de 30 binnenzijde van de desbetreffende rand 26 resp. 36 grijpt.

Het raam 24 van de plaatsgebonden ring 20 is .met behulp van vier spanklauwen 16 losmaakbaar aan de grondplaat 10 be-vestigd, waarbij de precieze ligging-fixering tussen raam en grondplaat door een indraaiing 14 aan de grondplaat -35 en een in deze laatste vastzittende geleide stift 15 wordt KaJ bereikt. Het raam 34 van de draaibare ring 30 omvat daar- % entegen een omtreksvertanding 39, in welke een drijftand- \ rad 49 ingrijpt. De ingrijping kan op een willekeurige 8202875 t * -4- plaats langs de omtrek (afhankelijk van de ligging van het uitgietkanaal) geschieden, en de aandrijving is afwisselend in beide draairichtingen mogelijk. In de bodem is voor elke boring 31 van een desbetreffende opening 38 voorzien.

• 5 De plaatsgebonden ring 20 kan behalve de ; ' ene boring 21 verdere boringen omvatten, zoals in fig. 2 | aangeduid (streeppuntlijnen rechts in de ringdwarsdoor- snede), waarbij natuurlijk overeenstemmende spiebanen voor t de spie 23 aangebracht zijn.

; 10 In de naaf 27 is een pasbout (centreerbout) 42 geperst, j welke de draaias voor het rotorelement vormt. In de naaf | ! 37 van het raam 34 is een van schroefdraad voorziene huls > 44 geschroefd. Zij vormt een axiaal instelbare schotel- fveer' voor het afsteunen van een verenpakket 45. Een 115 ‘ centreerhuls 46, welke de radiale geleiding van het raam 34 op de steunbout 42 vormt, is ten opzichte van het raam en de bout axiaal verschuifbaar, en bevindt zich echter door een borst in de aanslag aari de binnenzijde van de bodem 35; in deze stand staat zij onder een sterke, instel-20 bare voorspanning door het verenpakket 45. Een moer 34 . is via een schijf 47 tegen de huls 46 vastgetrokken en door de bout 42 tegen verdraaiing geborgd. De huls 46 steekt met een klein gedeelte ervan boven de buitenzijde van de bodem 35 uit, zodat tussen de bodem en de schijf 47 25 een zekere axiale speling bestaat. Bij de montage van de sluiting wordt de moer 34 met een voorafbepaalde, begrensd draaimoment tegen de huls 46 vastgetrokken, waarbij de sterke voorspanning van de veer 45 niet overschreden wordt.

Het genoemde draaimoment bepaalt zodoende de druk per :30 eenheid van oppervlak tussen de ringen 20 en 30 aan het glijvlak 40. De vereri 45 dienen ertoe, om de gedurende het bedrijf optredende warmteuitzetting vooral van de vuurvaste ringen 20 en 30 op te nemen, waarbij de veerweg echter tot-de beschreveri axiale speling tussen de schijf 47 en de i35 bodem 35 begrensd is.

\Voor het onderhoud van de draaisluiting, in het bijzonder voor het kontroleren resp. uitwisselen van ......... de vuurvaste ringen, kan de moer 34 van de bout 42 losge- 8202875 -Γ -5- maakt worden en het rotorelement hierna afgenomen worden, terwijl het statorelement met de grondplaat 10 verbonden : ; blijft;. Bij voorkeur wordt echter door het losmaken van de spanklauwen 16 telkens een gehele sluitingseenheid, 5 bestaande uit statorelement en rotorelement uitgewisseld.

' ; De sluitingseenheid kan los van de smeltenhouder gemakke-| lijk en betrouwbaar voorgemonteerd worden, en verloopt het ί uitwisselen met behulp van de spanklauwen 16 zeer snel, • i • waarbij enkel en alleen de mortelafdichting 18 telkens 110 vernielt moet worden i De grondplaat 10 the zamen met het ! I · aandrijfdeel) blijft normaliter aan de smeltenhouder vast-! zitten. Een beschenrifeap 50 tegen warmtestraling en metaal-! spatten van onder is in fig. 2 met streeppuntlijnen aange-duid.

:15 Het tijdens bedrijf openen en sluiten van de sluiting wordt op bekende wijze bereikt door het rotorelement te draaien, waarbij telkens een boring 31 met het uitgietkanaal in coincidentie resp. daartegen verplaatst wordt. De beschreven constructie, in het bijzonder de 20- precieze geleiding van het rotorelement over het statorelement resp. de beide vuurvaste sluitingsdelen 20 en 30 over elkaar, waarborgt een hoge zekerheid tegen doorbraak van de .'smelt en maakt ook een precieze uitrichting van de boringen 31 en 21 in de geopende positie mogelijk. Dit is 25 in een spoorgietinrichting aan een tussenhouder belangrijk voor het precies tegenhouden van de doorvloeimassa van de smelt. Indien na aanhoudende smeltddorvloei een boring 31 als gevolg van erosie opgeruimd geworden is, wordt door het draaien van de rotor een nieuwe boring 31 onder de 30, opening 21 gebracht; dankzij het veelvoud van de boringen 31 is daardoor een lange gebruiksduur zonder oponthoud van de sluiting gewaarborgd. Bij het gebruik van de sluiting komt het voor, dat het uitgietkanaal 5 middels eert zuurstoflans van onderaf uitgebrand moet worden, waarbij Θ35 beschadigingen van de doorvloeiboringen onvermijdelijk zijn. Voor dit doel kan echter door het draaien van het 1 rotorelement in omgekeerde draairichting een reeds ” - ·· | "verbruikte" boring 31 onder het gietkanaal gebracht worden, " bij“welke een dergelijke beschadiging om het even is.

8202875

Claims (4)

1. Draaischuifsluiting voor een smeltenhouder, met een in het verlengde van een uitgietkanaal aan de smeltenhouder : plaatsgebonden bevestigd, vuurvast sluitingselement en een draaibaar, vuurvast sluitingselement, welke als ring is uit-; 5' gevoerd, een veelvoud van doorvoeropeningen omvat en met een vlak glijvlak tegen het op de vaste plaats bevestigd slui-: tingselement aanligt, met het kenmerk, dat het plaatsgebonden sluitingselement (20) eveneens ringvormig is uitgevoerd en evenals het draaibare sluitingselement (30) in een schotel-:10 vormig metalen raam (24) wordt vastgehouden, en dat de beide schotelvormige ramen (24,34) middels een door de centrale opening van beide ringen (20,30) heen reikende, aan een van de ramen (24) verankerde boutbevestiging (42,43) ten opzichte van elkaar gecentreerd en axiaal gespannen zijn.

2. Draaischuifsluiting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het schotelvormige raam (24) van het plaatsgebonden sluitingselement (20) met een aan de smelthouder bevestig-de grondplaat (10) van de sluiting losmaakbaar verbonden is.

3. Draaischuifsluiting volgens een van de voorgaande 20 conclusies, met het kenmerk, dat het schotelvormige raam (34) van het draaibaar sluitingselement (30) een vertanding (39) aan zijn omtreksrand omvat voor de ingrijping van een aan-drijftandwiel (49). Draaischuifsluiting volgens §en van de voorgaande con-25 clusies, gekenmerkt door een langs een.tapeinde (42) en in een boring van het raam (34) van het draaibaar sluitingselement (30) geleide centreerhuls (46), welke met een axiale aanslag (47) aan de boutbevestiging samenwerkt en tegen het genoemde raam (34) door veermiddelen (45) axiaal voorgespannen 30 is.

5. Draaischuifsluiting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de veermiddelen (45) via een instelbare schotelveer (44)-tegen het genoemde raam afgesteund zijn en het raam voor de axiale aanslag (47) een zekere axiale speling heeft. 8202875 35