NL8201701A

NL8201701A - Afdichting.

Info

Publication number: NL8201701A
Application number: NL8201701A
Authority: NL
Original assignee: Forsheda Gummifabrik Ab
Priority date: 1981-04-23
Filing date: 1982-04-23
Publication date: 1982-11-16
Also published as: DK179582A; FI821408A0; SE444358B; FI73509C; FR2504636A1; IT8248273A0; GB2101696A; NL191636C; GB2101696B; NO157270C; DK155553B; IT1148539B; DE3213949A1; DE3213949C2; DK155553C; CA1179389A; NO821272L; FI73509B; SE8102578L; NL191636B

Description

V

II ' *

\ ' I

Λ \ * VO 3297 Afdichting.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een -werkwijze, voor het afdichten van de ruimte tussen' twee in wezen coaxiale af te dichten vlakken, die in elkaar kunnen worden geschoven, alsmede op een' afdichtinrichting voor het uitvoeren van de werkwijze, 5 De ruimte tussen de mof en het insteekeinde van een pijpverfain— ding wordt gewoonlijk afgedicht door middel van een afdichtring, bestaan-· de uit een rollende of glijiende ring. De onderhavige üitvinding Beeft betrekking op een inrichting voor het afdichtèn van de ruimte tussen de af te dichten vlakken door middel van een schuivende ring, d,w-.z.

10 een afdichtring, welke geschikt is voor het uitvoeren'van een schuivende beweging tussen de afdichtring en een van de af te dichten vlakken en/of tussen twee schuifvlakken van de afdichtring tijdens het in elkaar schuiven van de af te dichten vlakken. Teneinde te verzekeren, dat het verschuiven zonder al te grote wrijvingskrachten plaatsvindt, is het nood-15 zakelijk, dat de over elkaar schuivende oppervlakken van een smeermiddel worden voorzien. Het smeermiddel kan bij het eigenlijke vormen van de verbinding plaatsvinden, waarbij de afdichtring gewoonlijk op het insteek— einde wordt geperst-, waarna het smeermiddel wordt aangebracht' alvorens de af' te dichten vlakken in elkaar worden geschoven. Het is ook mogelijk 20 de afdichtringen met reeds toegevoegd smeermiddel op het werk af te leveren. In het laatste geval is het uiteraard noodzakelijk de afdicht— ring op een geschikte manier te verpakken, zodat het smeermiddel tijdens het vervoer niet verdwijnt of wordt verontreinigd. De tot nu toe Bekende afdichtringen van de soort, waarbij het verschuiven plaatsvindt tusaen 25 twee schuifvlakken binnenin de afdichtring, bezit het nadeel, dat ze duur zijn en moeilijk te vervaardigen.

Het doel van de onderhavige uitvinding is een verbeterde werkwijze te verschaffen voor het afdichten van de ruimte tussen'twee in wezen coaxiale vlakken, die in elkaar kunnaaworden geschoven onder gebruik— 30 making van een verschuivende afdichtring.

De uitvinding verschaft een werkwijze voorhet af-dichten van de ruimte tussen twee in wezen coaxiale af te dichten, vlakken, die in elkaar kunnen worden geschoven, in het bijzonder voor het afdichten van de ruimte tussen de mof en het insteekeinde van een bijverbinding, waarbij 35 een afdichtring reeds voor het ineen schuiven is verbonden met een van de af te dichten vlakken eh waarbij de afdichtring tijdens het ineenschui- 8201701 * -2·<· ven is samengedrukt, welke werkwijze volgens de uitvinding het kenmerk "bezit, dat de afdichtring is voorzien van of: opgesloten in een afdek^ king, welke een smeermiddel "bevat en dat het in elkaar schuiven van de af te dichten oppervlakken wordt vergemakkelijkt, doordat de afdekking 5 bij het ineenschuiven wordt verbroken, zodat het smeermiddel vrijkomt en/of doordat een gedeelte van de afdekking tussen de afdichting en het (de)af te dichten oppervlak (ken) verschuift.

Bij het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding kan de afdichtring een eenvoudige dwarsdoorsnede hebben, waardoor het vervaar— 10 digen van de afdichtring minder kostbaar is.

Bij een uitvoe-ringsvorm van de uitvinding wordt de afdichtring op een af te dichten vlak van het insteekeinde van een pijp geperst, terwijl de afdichtring is opgesloten in de het smeermiddel bevattende afdekking, terwijl het smeermiddel bereikbaar wordt ter vermindering van 15 de. wrijving tussen de afdichtring en het af te dichten vlak van de pijp— mof, doordat de afdekking bij het ineenschuiven van de af te dichten vlakken van de mof en het insteekeinde wordt verbroken.

Volgens de uitvinding is het ook mogelijk de afdichtring en het smeermiddel op te nemen in een afdekking, bestaande uit een uitspa— 20 ring in een wand, die een van de af te dichten vlakken vormt en een" deze uitsparing afsluitend element, welk element onmiddellijk voor of in samenhang met het ineenschuiven van de af te dichten vlakken wordt verwijderd.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een afdichtinrichting 25 voor het afdichten van de ruimte tussen twee in wezen coaxiale afdicht— vlakken, die in elkaar kunnen worden geschoven, in het bijzonder voor het afdichten van de ruimte tussen de mof en het insteekeinde van een pijp— verbinding. De afdichtinrichting volgens de uitvinding is voorzien van een in een een'smeermiddel bevattende afdekking opgesloten afdichtring 30 en wordt gekenmerkt doordat de afdichtring met een van de af te dichten vlakken is of kan worden verbonden en dat de afdekking bij het ineenschuiven van de af te dichten vlakken kan worden verbroken, teneinde het daarin opgenomen smeermiddel toegankelijk te maken.

Bij een voorkeursuitvoeringsvorm bestaat de afdichtring volgens 35 de uitvinding uit een buis, bij voorkeur een buis vervaardigd uit dun plastisch materiaal met elkaar overlappende eindgedeelten,

De uitvinding zal in het volgende nader worden verduidelijkt aan 820 1 70 1 t, -3- de hand van de hijgevoegde tekeningen. Hierin is: figuur 1 een aanzicht in perspectief’ van een afdichtinrichting voor het uitvoeren van de -werkwijze volgens de uitvinding; figuur 2 een gedeeltelijke dwarsdoorsnede van de afdichtinrich-5 ting uit figuur 1, volgens de lijn II-II; de figuren 3 en b geven het resultaat weer van de werkwijze-voor het afdichten van de ruimte tussen de mof en het insteekeinde van een tijdverbinding.

De figuren 5 en 6 tonen een andere uitvoeringsvorm van een 10 werkwijze voor het- afdichten van de ruimte tussen de mof en' het' insteek— einde van een pijpverbinding,

De figuren 7 en 8 tonen nog een andere uitvoeringsvorm van een werkwijze voor hetafdichten van de ruimte tussen een mof en een insteek— einde van een pijpverbinding.

15 De figuren t en 2 tonen een uitvoeringsvorm van een afdichtin richting volgens de uitvinding. De inrichting is: geschikt voor het af-;, dichten van de ruimte tussen twee in wezen coaxiale af te dichten'vlakken, die in elkaar kunnen worden geschoven, in het bijzonder voor het’ afdichten van de ruimte, tussen de mof en het insteekeinde van een pijpverbinding, 20 De afdichtinrichting bezit een afdichtring; 2, waarvan de dwarsdoorsnede in hoofdzaak de vorm heeft van een halve pijlpunt. De afdichtring heeft een schuin geplaatst vlak b en een schouder 6, welke een uitsteeksel 8 vormen. De afdichtring 2 bezit ook een steungedeelte 10,. dat is verbonden met de schouder 6.

25 De afdichtinrichting volgens de uitvinding bezit eveneens een afdekking 12, die bestaat uit een dunwandige buis·, die bij voorkeur is vervaardigd uit een plastisch materiaal. De afdekking 12 omsluit de afV dichtring 2 en bezit eindgedeelten 1 h·. en 16, welke' zo ten opzichte van elkaar zijn geplaatst, dat het eindgedeelte ver' genoeg in het eindge— 30 deelte 16 steekt om mogelijk te maken, dat de afdichtinrichting kan uitzetten zonder dat de afdichtring 2 ter plaatse van de verbinding van de eindgedeelten 1 h- en 16 komt bloot te liggen,

In de afdekking 12 bevindt zich een smeermiddel, waarvan de bedoeling is, dat het verschuiven van de afdichtinrichting tegen een af 35 te dichten vlak wordt vergemakkelijkt.

De figuren 3 en b tonen het gebruik, van de afdichtinrichting volgens de uitvinding voor het afdichten van de ruimte tussen een vaar-!·· 8201701 *

-W

einde 20 en een moereinde 22. Het vaareinde 20 is aan de voorkant trap-vormig uitgevoerd en omvat een in hoofdzaak cylindrisch of iets conisch vlak 2b en een in wezen plat ringvormig steunvlak 26. Het moereinde 22 dat op het vaareinde 20 zal worden geplaatst, bezit aan de kopzijde een 5 plat ringvormig vlak 28, een in hoofdzaak cylindrisch of licht conisch vlak 30 en een in wezen plat ringvormig vlak 32.

Bij het uitvoeren van de werkwijze voor het af dichten van de ruimte tussen de af te dichten vlakken 2k en 30 van de pijpeinden 20 , en 22 door middel van een afdichtinrichting volgens de uitvinding wordt 10 de afdichtinrichting, bestaande uit de afdichtring 2 en de bedekking 20 met daarin het smeermiddel, op het af te dichten vlak 2U- van het vaareinde 20 geperst, waarbij het onderste kopvlak van de afdichtinrichting, gevormd door het steungedeelte 10 en het daarop aansluitende gedeelte van de bedekking 12 in aanraking komen met het steunvlak 26 van het vaar-15 einde 20. Deze fase van het vormen van de pijpverbinding is weergegeven in figuur 3- Als. het moereinde 22 naar beneden toe wordt bewogen in de richting van de afdichtinrichting wordt de binnenrand van het vlak 28 van het moereinde geleid tegen het gedeelte van de afdekking 12, gelegen naast het schuine vlak k van de afdichtring 2. Bij de verdere neerwaartse 20 beweging van het moereinde 22 wordt de afdekking 12 eveneens door het moereinde 22 naar beneden toe verplaatst, tot binnen het gebied waar het moereinde 22 met de afdekking in aanraking kamt, waarbij de afdekking-over het schuine vlak b van de afdichtring 2 schuift. Het verschuiven van de afdekking 12 ten opzichte van het schuine vlak b wordt vergemakke-25 lijkt door het in de afdekking 12 opgenomen smeermiddel 18. Het schuiven van de afdekking 12 over het schuine vlak k gaat door totdat de afdekking 12 in aanraking komt met het boveneinde van de afdichtring 2, waardoor de afdekking wordt verbroken, zodat het schuine vlak b van de afdichtring 2 gedeeltelijk bloot komt te liggen. Als het moereinde 22 ver— 30 der naar beneden toe beweegt, komt het af te dichten vlak 20 in aanraking met de afdekking 12 alsmede met het onbedekte schuine vlak b van de afdichtring 2, waarbij het verschuiven wordt vergemakkelijkt door het smeermiddel 18, dat ter plaatse van de genoemde vlakken bereikbaar is.

De constructie van de afdekking 12 zal tenminste gedeeltelijk de 35 gang van zaken bepalen als de pijpeinden met elkaar worden verbonden, waarbij het stukgaan van de afdekking 12 gedeeltelijk wordt bepaald door de maat van de omtrek van de afdekking en gedeeltelijk door de dikte ervan.

8201701

. * V

v -5-

Bij voorkeur is. de omtreksmaat van de afdekking zodanig gekozen, dat de afdekking op zeer korte afstand van het buitenvlak van de afdichtring 2 ligt, terwijl de afdekking 12 een wanddikte bezit van 0,03-0,2 mm bijv. ongeveer 0,07 ma.

5 De figuren 5 en 6 tonen een verdere uitvoeringsvorm van een af dicht inrichting voor het uit voer en van. de werkwijze volgens de uitvin— ding. De figuren 5 en 6 tonen een afdichtinrichting volgens de uitvinding in samenhang met een mof 3U, waarbij het eindgedeelte van een wand 36 van de mof 3b in axiale doorsnede is weergegèvèn. In de wand '36' van 10 de mof 3^ bevindt zich een afdichtinrichting 38' volgens de uitvinding.

De afdichtinrichting 38 bezit een afdichtring met een hoöfdgedeelte b2 en een lip De afdichtring Uo is. opgesloten in een afdekking b6 welke bestaat uit verhoudingsgewijs dunvandig plastisch materiaal, dat . de afdichtring Uo geheel omhult.. Aan de binnenomtrek is de afdekking to 15 voorzien van.· een wandelement ^8, dat met de. overige wanden van de afdekking h6 is verbonden via door kerven 50 verzwakte zones.

De afdekking b6 bevat eveneens een smeermiddel 52. De afdichtinrichting 38 kan op verschillende wijzen in de wand 36' van de mof 3¼ worden’ aange— bracht. De afdichtinrichting 38 kan bijv. op een doom worden gepérst, 20 waarna vervolgens de pijpwancL 36 om de afdichtinrichting 38 heen wordt gevormd* welke aldus met de pijpwand wordt verbonden. Set is uiteraard eveneens mogelijk de afdichtinrichting 38 op conventionele'wijze' in een in de wand 38 gevormde groef aan te bréngen.

Op een verder naar binnen gelegen punt ten opzichte van de 25 afdichtinrichting 38 is de mof 3b inwendig voorzien van een omtreksgroef 5b en een naar binnen toe uitstekende aanslagrand 56.

Bij het in elkaar zetten van een pijpverhinding volgens* de uitvinding wordt het insteekeinde 58 van een pijp in de mof 3^ geschoven.

De diameter van het insteekeinde 58 is zodanig, dat het kopvlak 6Ό ervan 30 in aanraking zal komen met het wandelement U8 van de afdichtingsinrich— ting 38, en wel ter plaatse van een buitenrand daarvan- 'Vanwege de aanwezigheid van de ringkervingen 50 zal het wandelement H8 daardoor afbreken van de overige wanden van de afdekking k6 en zal h.et wandelement b3 voorde kopzijde van het insteekeinde 58 uit in de mof 3b worden geduwd. Sier— 35 door wordt de afdichtring to blootgelegd, zodat de lip bb daarvan in aanraking zal komen met h.et omtreksvlak van het insteekeinde. Omdat tegelijkertijd het in de afdekking b6 aanwezige smeermiddel vrijkomt, kan het 8201701 \ in elkaar zetten gemakkelijk plaatsvinden .door uitoefening van een betrek— kelijk geringe axiale kracht, daar de wrijving tussen de af dicht ring lQ en het omtreksvlak van het insteekeinde 58 aanzienlijk wordt verminderd, Zoals uit figuur 6 blijkt, zal het wandelement 18 voor het· in— 5 steekeinde 58 uit worden geschoven, totdat het element 18 in de uitsparing 5l in de waad 36 van de mof 3l is terechtgekomen en het kopvlak 6q van het insteekeinde 58 in aanraking komt met de aanslagrichel 56, ; Bij een gewijzigde uitvoeringsvorm van de in figuur 5 weergegeven inrichting kan de afdichtring lQ rechtstreeks in een' in de wand 10 36 van de mof 3l gevormde groef worden geplaatst, zonder gebruikmaking van- enigerlei afdekking, waarna de groef' wordt voorzien van smeermiddel en wordt gesloten door middel van een' element van dezelfde soort als het wandelement h-8 van de in figuur- 5 weergegeven uitvoeringsvorm,

In de figuren 7 en 8 wordt een verdere gewijzigde uitvoerings— -.--1-5 vorm van de af dicht inrichting volgens de uitvinding: weergegeven, 2ï.de wand 62 van een mof 61 is een groef gevormd voor het 'opnemen van een af— dichtinrichting 66 volgens de uitvinding. De afdichtinrichting 66- omvat een afdichtring 68 met een lip 70 en een afdekking, bestaande uit een. gedeelte 72, dat op de bodem van de in de wand 62 gevormde groef rust. en een 20 gedeelte 7l, dat met het gedeelte 72 is verbonden' en zich aan het bin— nenombreksvlak van de afdekking bevindt. Het gedeelte J2 is dikker dan het gedeelte 7I, dat uit een relatièf dunne folie van plastisch materiaal bestaat. In de uit de gedeelten 72 en 7l bestaande afdekking bevindt zich smeermiddel 76. Evenals bij de uitvoeringsvorm volgens de figuren 5 25 en 6 kan de afdichtinrichting 66 op verschillende wij zen met de mof 61 worden verbonden, De mof 61 kan bijv. rondom de afdichtinrichting 66 worden gevormd, als deze zich bevindt op een doorn, ofwel kan de afdichtinrichting 66 in een in de mof 6k gevormde groef worden' aangebracht.

Als een insteekeinde 78 in de mof 6b wordt ges-choven, komt het 30 kopvlak. 80 daarvan in aanraking met het gedeelte 7l van de afdekking.

Omdat het gedeelte 7l betrekkelijk zwak is, zal dit worden afgescheurd, waardoor· de lip 70 van de afdichtring 68 wordt blootgelegd, zodat deze lip in aanraking kan komen met het buitenomtreksvlak van het insteekeinde 78. Als het gedeelte 7l van de afdekking verbroken is, komt ook. het in de 35 afdekking aanwezige smeermiddel vrij, zodat de voor het in de mof 61 schuiven van het insteekeinde 68 benodigde kracht zal worden gereduceerd doordat het smeermiddel de wrijving tussen de afdichtring 68- en het in— 820 1 70 1 ~7~

Pw~ ~’ — _ steekeinde j8 vermindert. Het insteekeinde 78 wordt zover in de mof 6b geschoven, dat het kopvlak 80 in aanraking komt met een richel 82 in de mof.

De uitvinding kan binnen het kader van de hierna volgende 5 conclusies worden gewijzigd.

Het is bijv. mogelijk de afdekking van de af dicht inrichting met de hand te verbreken alvorens de af te dichten vlakken in elkaar worden geschoven, in plaats van het verbreken van de afdekking te bewerkstelligen door aanraking met de af te dichten vlakken.

10 Het ook mogelijk de doorsnede van de de afdichtring omsluitende afdekking zo groot te kiezen in vergelijking met de doorsnede van de afdichtring, dat de afdekking tussen de afdichtring en het (de), af te dcihten oppervlak (ken) gedurende de gehele insteekbewèging kan verschuiven zonder dat er zodanige krachten optreden, dat' de afdekking wordt 15 verbroken- 8201701

Claims

1. Werkwijze voor het afdichten wan de ruimte tussen twee in wezen coaxiale af te dichten vlakken, die in elkaar kunnen worden geschoven,in het bijzonder voor het afdichten van de ruimte tussen de mof 5 en het insteekeinde van een pijpverbinding, waarbij een afdichtring reeds voor het ineenschuiven is verbonden met een van de af te dichten vlakken en waarbij de afdichtring tijdens het ineenschuiven· is samengedrukt, met het kenmerk, dat de afdichtring is voorzien van of opgesloten in een afdekking, welke een smeermiddel bevat, en dat het in elkaar schuiven van 10 de af te dichten oppervlakken wordt vergemakkelijkt, doordat de afdekking bij het ineenschuiven wordt verbroken, zodat het smeermiddel vrijkomt en/of doordat een gedeelte van de afdekking tussen de afdichtring en het (de) af te dichten oppervlak(ken) verschuift.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk,' dat de af- 1-5 dichtring, indien deze is opgesloten in een smeermiddel bevattende afdekking, op een af te dichten oppervlak van het insteekeinde van een pijp wordt geperst en dat de afdekking wordt verbroken door het inschuiven van het genoemde af te dichten oppervlak in het af te dichten oppervlak van een mof, waarbij het smeermiddel vrijkomt ter vermindering van 20 de wrijving tussen de afdichtring en het af te dichten oppervlak van de mof' tijdens het ineenschuiven van de af te dichten oppervlakken.

3. Werkwijze volgens conclusie 1, met het fenmerk, dat de af— dichtring en het smeermiddel zijn opgenomen in een afdekking, bestaande uit een uitsparing in een wand, welke een van de af te dichten opper-25 vlakken, en een element voorhet afsluiten van uitsparing en dat het die uitsparing afsluitende element wordt verwijderd onmiddellijk voor, of in samenhang met het ineenschuiven van de af te dichten oppervlakken. b. Werkwijze volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het de uitsparing af dekkende element bestaat uit een in wezen stijf materiaal 30 en wordt verwijderd doordat het bij het in elkaar schuiven van de af te dichten oppervlakken wordt weggeduwd.

5. Werkwijze volgens conclusies 3-^, methet kenmerk, dat de uitsparing in de een van de af te dichten oppervlakken vormende wand is tot stand gebracht door de wand om de afdichtring heen of om een 35 de ring omsluitend element, dat deel uitmaakt van een afdekking heen wordt gevormd.

6. Afdichtinrichting voor het afdichten van de ruimte tussen een 8201701 -9- mof en een insteekeinde van een pijpverbinding met een afdiehtring, die wordt omsloten door een afdekking, welke een smeermiddel bevat, met bet kenmerk, dat de door de afdekking omsloten afdiehtring wordt of kan worden verbonden met een van de af te dichten vlakken, en dat de afdekking 5 kan worden verbroken bij het in elkaar schuiven van de af te dichten vlakken. T. Af dicht inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de afdekking uit een buis bestaat.

8. Afdichtinrichting volgens conclusie 7, met hetkenmerk, dat 10 de buis bestaat uit dun plastisch materiaal en elkaar overlappende eindgedeelten bezit.

9. Afdichtinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk,, dat de afdiehtring wordt omsloten dóór een afdekking, die wordt gevormd door een in de wand, die een van de af te dichten oppervlakken vormt, ge- 15 vormde uitsparing; en een deze uitsparing afsluitend element. 8201701