NL8101824A - Werkwijze voor het bevestigen van een magneetkopeenheid op een beweegbare drager van een magneetschijfgeheugeninrichting, alsmede beweegbare drager vervaardigd volgens de werkwijze. - Google Patents

Description

' f

EfiN 10.007 1 N.V. Philips’ Gloeilairpenfabrieken te Eindhoven "Werkwijze voor het bevestigen van een magneetkopeenheid op een beweegbare drager van een magneetschij fgeheugeninrichting, alsmede beweegbare drager vervaardigd volgens de werkwijze".

De uitvinding heeft betrekking qp een werkwijze voor het bevestigen van een magneetkopeenheid op een draagarm van een beweegbare drager inrichting van een magneetschijfgeheugeninr ichting voor het opslaan en reproduceren van gegevens in digitale vorm en met minstens een enkele 5 roterende starre magneetschijf/ over een oppervlak waarvan de magneetkop-eenheid ten behoeve van het opslaan en/of reproduceren van de gegevens in dicht bij elkaar liggende sporen wordt bewogen/ waarbij een lagerings-inrichting aanwezig is omvattende met de beweegbare drager inrichting verbonden/ respectievelijk met een stationair gestel van de magneetschijf-10 geheugeninrichting verbonden/ lageringsdelen voor het nauwkeurig geleiden van de bewegingen van de drager inrichting ten opzichte van het gestel en het daardoor in een nauwkeurig bepaald vlak geleiden van de bewegingen van de magneetkopeenheid over’het genoemde oppervlak van de genoemde magneetschijf.

15 Magneetschijfgeheugeninrichtingen met één, twee of meerdere starre magneetschijven, waarbij iedere magneetschijf aan minstens één zijde en meestal aan beide zijden dient voor het opslaan en reproduceren van gegevens in digitale vorm, warden op grote schaal gebruikt als randapparatuur bij gegevensverwerkende inrichtingen, zoals computers.

20 De magneetschijven draaien met grote snelheid en de magneetkoppen, welke aan de uiteinden van de drager inrichtingen zijn bevestigd, worden over de oppervlakten van de magneetschijven bewogen naar van te voren door de gegevensverwerkende inrichting bepaalde plaatsen cm aldus in een bepaald spoor op de magneetschijf gegevens op te slaan ofwel gegevens daaruit 25 te reproduceren. Er wordt gestreefd naar een zo snel mogelijk bewegen van de magneetkoppen over de magneetschijven, teneinde de tijd benodigd voor het vinden van het juiste spoor en het opslaan of reproduceren van de gegevens zo veel mogelijk te verkleinen. De magneetschijven worden met een uitermate grote vlakheid vervaardigd, de magneetkoppen zweven op 30 een zeer dunne luchtlaag vlak boven de magneetschijven. Iedere magneet-kop is bevestigd op een elastisch verend magneetkopgestel teneinde de magneetkop de voor het zweven op de luchtlaag vereiste beweeglijkheid te geven en deze met een nauwkeurig bepaalde aandrukkracht verend te belas- ____Λ 8101824 * % l PHN 10.007 2 ten. Uit een streven cm magneetschijfgeheugeninrichtingen met 20 klein mogelijke buitenafmetingen te kunnen leveren volgt, dat de verschillende fabrikanten trachten de magneetschijven zo dicht mogelijk bij elkaar te plaatsen. De dragerinrichtingen, vooral wanneer deze zich tussen twee 5 magneetschijven begeven, moeten dus zo plat mogelijk zijn en zich zo dicht als mogelijk is bij het oppervlak van de magneetschijf bewegen. Daarbij mag uiteraard de draagarm nimmer het magneetschijf oppervlak raken aangezien dit onherroepelijk tot een onbruikbaar worden van de magneetschijf aanleiding zou geven. Uit het voorgaande volgt dat beweegbare 10 dragerinrichtingen voor magneetschijfgeheugeninrichtingen met de nodige precisie vervaardigd dienen te zijn.

De uitvinding verschaft een werkwijze met behulp waarvan een beweegbare drager inrichting voor een magneetschijfgeheugeninrichting kan worden verkregen die, vooral voor wat de positie betreft van de mag-15 neetkopeenheid ten opzichte van het vlak van beweging van de beweegbare drager inrichting, kan worden vervaardigd binnen de vereiste toleranties, maar welke werkwijze het voordeel bezit, dat ten aanzien van de precisie van de vervaardiging van een’ deel van de beweegbare drager inrichting minder hoge eisen worden gesteld. Deze kan zodoende met eenvoudiger mid-20 delen en goedkoper vervaardigd worden. De werkwijze volgens de uitvinding heeft tot kenmerk, dat de werkwijze de volgende stappen in de aangegeven volgorde omvat: a. het vervaardigen van een bevestigingsonderdeel voor de magneet-kopeenheid, voorzien van pasvlakken, uitsparingen, nokken, openingen, 25 etc., al naar gelang vereist voor een latere positionering en bevestiging van een magneetkopeenheid, b. het plaatsen van de genoemde draagarm alsmede van het bevestigingsonderdeel op een montagehulpstuk voorzien van eerste positioneer-middelen voor het positioneren van de draagarm ten opzichte van het mon- 30 tagehulpstuk alsmede van tweede positioneermiddelen voor het positioneren van het bevestigingsonderdeel ten opzichte van het montagehulpstuk, waarbij de draagarm en het bevestigingsonderdeel op het montagehulpstuk een onderlinge positie innemen die binnen vereiste positietoleranties van het gerede produkt is gelegen maar waarbij een zekere ruimte aanwezig 35 is tussen het bevestigingsonderdeel en de draagarm, c. het, althans ten dele, opvullen van de genoemde ruimte met een bindmiddel in vloeibare vorm, zoals een lijm of soldeer, d. het laten verharden van het bindmiddel en 8101824 Γ β ΡΗΝ 10.007 3 e. het bevestigen van de magneetkopeenheid op het bevestiings- onderdeel.

De uitvinding berust op het inzicht dat vooral de positie van het gedeelte van de beweegbare drager inrichting waarop de magneetkop-5 eenheid wordt bevestigd van belang is. De nauwkeurigheid van een beweegbare drager inrichting vervaardigd volgens de werkwijze van de uitvinding is dan ook niet zo zeer te herleiden tot nauwkeurigheid in het genoemde gedeelte van de beweegbare drager inrichting alswel tot de nauwkeurigheid van vervaardiging van het bevestigingsonderdeel en tot de 10 nauwkeurigheid van het montagehulpstuk. De bevestigingsonderdelen kunnen gemakkelijk in massa met de vereiste nauwkeurigheid vervaardigd worden en ieder montagehulpstuk kan dienen voor het vervaardigen van een groot aantal produkten. In het bijzonder worden aan de vorm en de afmetingen van de dr aagarmen,de grootste onderdelen van drager inrichtingen, minder 15 hoge nauwkeurigheidseisen gesteld.

Een uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding die met het oog cp een goede hechting tussen het bevestigingsonderdeel en de draagarm voordelen biedt wordt daardoor gekenmerkt, dat het bevestigingsonderdeel wordt voorzien van een gleuf waar de draagarm met 20 ruimte inpast en dat de overblijvende spleten tussen de draagarm en de wanden van de gleuf met bindmiddel in vloeibare vorm worden gevuld.

Maattoleranties van de lagerrings inrichting hebben minder invloed op de nauwkeurigheid van het gerede product bij toepassing van een uitvoeringsvorm van de uitvinding die tot kenmerk heeft, dat 25 het montagehulpstuk is voorzien van eerste pos itioneermiddelen voor het positioneren van de met de draagarm verbonden lageringsdelen ten opzichte van het montagehulpstuk en dat de draagarm eerst van de genoemde lager ingsdelen wordt voorzien alvorens op het montagehulpstuk te worden geplaatst. De eerste pos it ioneermiddelen kunnen gelijkenis vertonen met 30 de met het staionaire gestel van het magneetschijfgeheugeninrichting verbonden lageringsdelen, zodat de draagarm op het hulpstuk wordt gelagerd op in hoofdzaak dezelfde wijze als in de magneetschijfgeheugen-inrichting.

In vele gevallen worden magneetkopeenheden toegepast welke door 35 gespecialiseerde firma's als complete eenheden worden toegeleverd. Een werkwijze volgens de uitvinding die geschikt is voor de montage van magneetkopeenheden van bekende soort waarbij deze zijn voorzien van een felshus die met speling in een opening wordt gestoken, waarna voor de

______A

8101824 EHN 10.007 4 -bevestiging van een magneetkopeenhieid een kogel met een zékere overmaat door de felsbus wordt gedrukt waardoor de* speling tussen de felsbus en de wand van de opening wordt opgeheven, heeft tot kenmerk, dat het bevestigingsonderdeel wordt voorzien van een doorgaande opening voor de 5 felsbus en dat de tweede positioneermiddelen een positioneerpen omvatten welke met speling in de. genoemde doorgaande opening wordt gestoken alsmede een aanslag, welke de beweging van het bevestigingsonderdeel in de lengterichting qp de positioneerpen begrenst.

Een uitvoeringsvorm van de uitvinding zal worden toegelicht 10 aan de hand van de tekening, waarin

Figuur 1 een perspectivisch aanzicht is op een enkelvoudige zwenkbare drager inrichting met een roterende draagarm en een magneetkop-eenheid,

Figuur 2 een perspectivisch aanzicht is van de in figuur 1 15 toegepaste dragerinrichting,

Figuur 3 een dwarsdoorsnede is over de lageringsinrichting en een stator van de dragerinrichting volgens figuur 1,

Figuur 4 in perspectief en op vergrote schaal een bevestigings-inrichting toont voor een dragerinrichting volgens de. figuren 1 en 2, als-20 mede van een bekende magneetkopeenheid en

Figuur 5 een perspectivisch aanzicht is van een montagehulpstuk met een daarop aangebracht bevestigingsonderdeel, waarbij gestippeld de buitenomtrek van een aangebrachte draagarm is aangegeven.

Figuur 1 toont een deel van een magneetschijfgeheugen ten be-25 hoeve van toepassing in camputerrandapparatuur. Het omvat een starre geheugenschijf Λ, die in de figuur slechts gedeeltelijk is getoond en gedeeltelijk is weggebroken, alsmede een electrisch bestuurbare dragerinrichting 2. Deze bezit een aluminium draagarm 3, men zie ook figuur 2, in de vorm van een tweearmige hefboom die zwenkbaar is om een zwenkas 4 30 tussen de beide uiteinden 5 en 10. Nabij het uiteinde 5 bevindt zich een magneetkopeenheid §_ met een magneetkop 7 en een verende magneetkopdrager 8 die vast met de draagarm 3 is verbonden. Tijdens stilstand rust de magneetkop op het oppervlak van. de geheugenschijf 1_, welke op de bekende wijze is voorzien van een magnetiseerbare gladde oppervlaktelaag. Wanneer 35 de geheugenschijf met zijn bedrijfstoerental draait, zweeft de magneetkop 7 op een dunne luchtfilm die gevormd wordt door de grenslaag ter plaatse van de door de magneetkop beroerde lucht. De hoogteverandering die de magneetkop 6 zodoende ten opzichte van het oppervlak van de geheugenschijf 8101824 , r EHN 10.007 5 ondergaat doet de verende magneetkopdrager 8 enigszins tuigen waarbij deze een kracht van een vereiste grootte levert die de magneetkop op de luchtfilm drukt. De magneetkopeenheid is aangebracht op een bevestigingsonder-deel 9/ dat volgens de nog nader te bespreken werkwijze van de uitvinding 5 vast met de arm 3 is verbonden.

Aan het andere uiteinde 10 van de draagarm 3 is een aandrijf-spoel 11 bevestigd. Deze behoort tot electronagnetische, electrisch bestuurbare, aandrij froiddelen J_2 waarmee de draagarm 3 een zwenkbeweging om de zwenkas 4 kan worden meegedeeld teneinde de magneetkop 7 in min 10 of meer radiale richting over de géheugenschijf 1_ te kunnen bewegen. Behalve de aandrijf spoel 11 omvatten deze aandr ij fmiddelen een stator 13.

Deze bezit een tweetal permanente magneten 14 en 15 welke door lijmen zijn aangebracht in een tweetal aluminium draagplaten 16 en 17.

Zoals uit figuur 2 blijkt zijn de windingen van de aandrijf- -15 spoel 11 gelegen in een denkbeeldig plat vlak in hoofdzaak loodrecht op de zwenkas 4 en heeft de aandrijf spoel in zijn geheel een in hoofdzaak vlakke vorm met een dikte die geringer is dan zijn overige afmetingen. De magneten 14 en 15 van de stator 13 zijn vlakke, in de richting van de zwenkas 4 gemagnetiseerde, permanente magneten die met behulp van 20 een achttal afstandsbusjes 18 op zodanige afstand axiaal ter weerszijden van de aandrijfspoel 11 staan opgesteld dat tussen de aandrijfspoel en iedere permanente magneet een geringe luchtspleet aanwezig is. De magnetisatie van de magneten 14 en 15 is zodanig, dat de benen 11a en 11b van de spoel 11 zich bevinden in magnetische velden van onderling tegenge-25 stelde polariteit. Op de van de aandrijfspoel 11 afgekeerde zijde van iedere permanente magneet zijn vlakke weekijzeren sluitplaten 19 en 20 aangebracht, die aan de axiale zijden het magnetische circuit van de stator 13 sluiten. Men zie ook figuur 3.

De aandrijfspoel 11 en de draagarm 3 zijn gezamenlijk in hoofd-30 zaak gelegen in het zelfde platte vlak loodrecht op de zwenkas 4. De draagarm 3 is opgebouwd uit twee uit aluminiumplaat vervaardigde delen 3a en 3b die, bijvoorbeeld door lijmen, vast met elkaar zijn verbonden.

De aandrijfspoel 11 is een stijf geheel. De windingen van de spoel zijn gewikkeld op een kunststof spoeldrager 21 en zijn met de spoeldrager en 35 ook onderling met behulp van een kunsthars tot een enkele structurele eenheid verbonden. Het geheel is bij het tweede uiteinde 10 van de draagarm 3 tussen de beide delen 3a en 3b bevestigd, zowel door klemnen als door lijmen.

--- 8101824 ΕΉΝ 10.007 6 V v

De stuurspanning voor het besturen van de positie van de draag-arm 3 ten opzichte van de geheugenschijf 1 en dus van de positie van de magneetkop 7 ten opzichte van de geheugenschijf wordt toegevoerd via een tweetal spoeluitlopers 22 en 23. Een bladveer 24, gedeeltelijk in figuur 5 1 aangegeven, werkt met zijn vrije uiteinde samen met een nok 25 welke zich nabij de zwenkas 4 op de draagarm 3 bevindt. Het andere, niet getoonde, uiteinde van de bladveer 24 is vast met vaste delen van het schijf geheugen verbonden zodat de bladveer voortdurend een druk op de nok 25 uitoefent. Deze druk resulteert in èen moment om de zwenkas 4 dat er 10 voortdurend naar streeft de draagarm 3 in zijn uitgangspositie te doen zwenken, dat wil zeggen die positie, waarbij de magneetkop 6 zich op de grootste radius bevindt op de magnetische geheugenschijf 1. De bladveer 24 dient tevens voor het drager van de spoeluitlopers 22 en 23 en aldus voor het verbinden van de aandrijfspoel 11 met een electronisch besturings-15 circuit voor de besturing van de dragerinrichting.

Een aantal draden voor het toevoeren van signalen aan en voor het afvoeren van signalen van de magneetkop is verenigd tot een flexibel kabeltje 26 . Een vrij-uiteinde van het kabeltje is ter plaatse van een klemblokje 27 vast met de draagarm 3 verbonden. De afzonderlijke draden, 20 waarvan er in figuur 1 slechts een drietal te zien zijn, zijn verbonden met een op de draagarm 3 geplakt aansluitstripje 28. De verbindingen tussen het aansluitstrip je 28 en de magneetkop zijn eenvoudigheidshalve in de figuur niet getekend.

Figuur 3 toont in doorsnede de lagering van de dragerinrich-25 ting volgens figuur 1. De draagarm 3 is voorzien van een naaf 33. Deze is door middel van inpersen en eventueel lijmen met de draagarm 3 ver bonsden. Een centrale spil 34 bezit een verjongd gedeelte 35 waarop de draagarm is bevestigd met behulp van een moer 36 die op een draadeinde 37 aan het uiteinde van het verjongde gedeelte 35 is geschroefd. De spil 34 is 30 gelagerd in een tweetal kogellagers 31 en 32 met binnenringen en buitenringen respectievelijk 31a, b en 32a, b en zijn aangebracht in een lagerhuis 38. Het kogellager 31_ is met behulp van een geeigende kleefstof met de binnenzijde van het lagerhuis 38 vast verbonden. Het kogellager 32 wordt door middel van een schroef gewonden drukveer 39 naar een der vrije 35 uiteinden van de spil 34 gedrukt en is qp de spil 34 geklemd met behulp van een sluitplaat 40 en een bout 41 die in de spil 34 is geschroefd.

Het lagerhuis 38 bezit een flens 42 ter bevestiging van het lagerhuis tegen de onderzijde van een gestelplaat 30 van een magneetschijfgeheugen.

8101824 H3N 10.007 7 «

De bevestiging kan bijvoorbeeld plaatsvinden met bouten 43.

Het montagehulpstuk volgens figuur 5 bestaat in boofdzaak uit een stevige basisplaat 44 waarop een bus 45 en een pos itioneerpen 46 vast zijn bevestigd. Voorts is een glijblok 47 aanwezig met een gleuf 5 48 waarin de positioneerpen 46 past. Het glijblok 47 is beweegbaar over een bovenqppervlak van de basisplaat 44. De bus 45 bezit een boring 49 waarin de buitenringen 31b en 32b van de kogellagers 31 en 32 glijdend passen. Het bevestigingsbLokje 9, zie vooral figuur 4, is voorzien van een doorgaande opening 50. De magneetkopeenheid _6 is van een bekend 10 en alom verkrijgbaar type en cmvat een magneetkop 7/ een verende magneet-kqpdrager 8 en een bevestigingsplaatje 51 net een felsbus 52. De verende magneetkopdrager 8 heeft een wat gekromde vorm. Bij de montage van de drager inrichting wordt de magneetkop 7 tegen de verende kracht van de magneetkopdrager 8 enigszins opgetild en op de magneetschijf gelegd.

15 Hierdoor ontstaat de vereiste aandrukkracht voor de magneetkop 7, welke een orde van grootte van 10 gram bezit. De magneetkopeenheid 6 kan op het bevestigingsonderdeel 9 worden bevestigd door een kogel met een zekere overmaat door de felsbus 52 te drukken waarbij de speling tussen de felsbus en de wand van de opening 50 wordt opgeheven.

20 De werkwijze volgens de uitvinding voor het bevestigen van de magneetkopeenheid £ op de draagarm 3 is als volgt.

Het bevestigingsonderdeel 9 wordt van te voren vervaardigd en voorzien van een pasvlak 51 alsmede van de doorgaande boring 50. De draagarm 3 wordt compleet met de daarop door middel van de spil 34 en de bout 25 41 gemonteerde kogellagers 31 en 32 op het montagehulpstuk 53 volgens figuur 5 geplaatst. Deze is voorzien van eerste positioneerroiddelen in de vorm van de bus 45 voor het positioneren van de met de drager 3 verbonden buitenringen 31b en 32b van de lagers 31 en 32 die glijdend in de bus 45 passen. De bus 45 bezit een, in figuur 5 niet zichtbare, ringvormige 30 aanslag voor de buitenring 32b van het kogellager 32. Na aanbrengen in de bus 45 valt de rotatieas 4 van de draagarm 3 samen met een centrale as 55 van de opening 49 in de bus 45. Door de eerder genoemde aanslag bezit voorts de draagarm een gedefinieerde hoogte boven de basisplaat 44 van het montagehulpstuk. De draagarm 3 is zodoende boven de basisplaat 44 op nauw-35 keurig bepaalde hoogte om de as 55 verzwenkbaar. Het montagehulpstuk 53 bezit tweede pcsitioneermiddelen, in de vorm van de positioneerpen 46 en het glijblok 47, voor het positioneren van het bevestigingsonderdeel 9 ten opzichte van de basisplaat 44. De positioneerpen 46 past glijdend in 8101824 _ Λ i EHN 10.007 8 de doorgaande opening 50 vèn het bevestigingsonderdeel 9. Het glijblok 47 werkt met een bewerkt vlak 56 samen met het pasvlak 51 van het bevestigingsonderdeel 9 en dient als een aanslag die de beweging van het bevestigingsonderdeel 9 in de lengterichting qp de positioneerpen 46 5 begrenst. Het glijblokje 47 is glijdbaar over een bodem 57 van een gleuf 58 in de basisplaat 44 en werkt aan zijn vóórkant 59 samen met een aanlegvlak 60 van het bevestigingsonderdeel 9, zie ook figuur 6. Het bevestigingsonderdeel 9 is voorzien van een gleuf 61 waar de draagarm 3 met ruimte inpast. Na het positioneren van het bevestigingsonderdeel 9 10 met behulp van de positioneerpen 46 en het glijblokje 47 wordt de op het montagehulpstuk aangebrachte draagarm 3 cm de as 55 met behulp van zijn lageringsinrichting verzwenkt totdat een achterwand 62 van de gleuf 61 is bereikt. De kogellagers 31 en 32 en het bevestigingsonderdeel 9 nemen op het montagehulpstuk 53 een onderlinge positie in die binnen de 15 bereis te positietoleranties van het gerede produkt is gelegen. Tussen het bevestigingsonderdeel 9 en de drager 3 is een zékere ruimte aanwezig, zie vooral figuur 6. In deze figuur is het deel 3b van de draagarm 3 overdreven scheef en met overdreven grote speling in de gleuf 61 van het bevestigingsonderdeel 9 getekend. De ruimte tussen het gedeelte 3b 20 van de draagarm 3 en de beide wanden van de gleuf 61 van het bevestigingsonderdeel 9 wordt met behulp van een geschikt gereedschap 63 cpge-vuld met een geschikt bindmiddel 64, bijvoorbeeld met een geschikte tweeccmponentenlijm. Doordat een gleuf 61 is toegepast ontstaan lagen van bindmiddel 64 aan beide zijden van het gedeelte 3b van de draagarm 3, 25 zodat een uitstekende hechting van het bevestigingsonderdeel 9 op de draagarm 3 kan worden verkregen. Na het verharden van het bindmiddel wordt de draagarm met het daarop bevestigde bevestigingsonderdeel 9 van het montagehulpstuk 53 af genomen, waarna de magneetkopeenheid 6_ op de eerder aangegeven wijze op het pasvlak 51 van het bevestigingsonderdeel 30 9 kan worden bevestigd. ·

Hoewel in het voorgaande de werkwijze volgens de uitvinding is toegelicht aan de hand van een toepassing op een zwenkbare drager inrichting voor een magneetschijfgeheugen, kan de uitvinding ook met voordeel worden toegepast bij dragerinrichtingen die een draagarm bezit-35 ten die niet een zwenkende maar een translerende beweging uitvoert. In een dergelijk geval zullen andere eerste positioneermiddelen toegepast worden die bijvoorbeeld aangepast kunnen zijn aan de toegepaste lagerings-middelen en die, net als de bus 45 in het besproken voorbeeld, gelijkenis 8101824 « PHN 10.007 9 kunnen vertonen met de in het magneetschijfgeheugen aanwezige met het stationaire gestel verhanden delen van de lageringsinrichting. Per draagarm kunnen meerdere bevestigingsonderdelen voor meerdere magneet-kopeenheden worden aangebracht.

5 10 15 20 25 30 35

_____A

8101824

Claims (3)

1. 2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het beves tigingsonderdeel (9) wordt voorzien van een gleuf (61) waar de draagarm (3) met ruimte inpast en dat de overblijvende spleten tussen de draagarm 81018 2 4 ESN 10.007 11 en de wanden van de gleuf met bindmiddel in vloeibare vorm worden gevuld.
2. 3. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het monta-gehulpstuk (53) is voorzien van eerste positioneermiddelen (45) voor het positioneren van de met de draagarm (5) verbonden lageringsdelen (31, 5 32) ten opzichte van het montagehulpstuk en dat de draagarm eerst van de genoemde lager ingsdelen (31 #32) wordt voorzien alvorens op het montagehulpstuk te worden geplaatst.
3. 4. Werkwijze volgens conclusie 1, geschikt voor de montage van magneetkopeenheden (6) van de bekende soort waarbij deze zijn voorzien 10 van een felsbus (52) die met speling in een opening (50) wordt gestoken, waarna voor de bevestiging van de magneetkopeenheid een kogel met een zekere overmaat door de felsbus wordt gedrukt waardoor de speling tussen de felsbus en de wand van de opening wordt opgeheven, met het kenmerk, dat het fcevestigingsonderdeel (9) wordt voorzien van een doorgaande opening 15 (50) voor de felsbus (52) en dat de tweede positioneermiddelen een po- sitioneerpen (46) omvatten welke met speling in de genoemde doorgaande opening (50) wordt gestoken alsmede een aanslag (47), welke de beweging van het bevestigingsonderdeel (9) in de lengterichting op de positioneer-• pen (46) begrensd. 20 25 30 1 _ Λ 8101824