NL8004830A

NL8004830A - Sproeiinrichting.

Info

Publication number: NL8004830A
Application number: NL8004830A
Authority: NL
Original assignee: Tada Tetsuya
Priority date: 1977-03-02
Filing date: 1980-08-27
Publication date: 1980-11-28
Also published as: GB1565125A; HK44582A; NL8004831A; FR2382274A1; US4815663A; CA1060397A; NL183705C; FR2382274B1; NL163729C; ES463270A1; DE2746517C3; DE2746517B2; IT1090511B; DE2746517A1; US4153203A; DE2759593C2; NL7711345A; NL183705B; AU2963277A; AU513452B2

Description

f * i + -1- 21492/CV/tl

Aanvrager: Tetsuya Tada, Tokyo ,Japan,

Korte Aanduiding: Sproeiinrichting. " Afsplitsing van Nederlandse octrooi aanvrage 7711345, gebaseerd op de afsplitsingsbeschikking d.d. 6 maart 1980.” 5 De uitvinding heeft betrekking op een sproeiinrichting van een trekkertype voorzien van een op een vloeistof bevattende houder aangebracht sproeilichaam,dat is uitgerust met een cilinder waarin een zuiger verschuifbaar is,waarbij op het sproeilichaam een trekker tegen de werking van een veer draaibaar is aangebracht ter verplaatsing van de 10 zuiger voor het via een in het sproeilichaam aangebracht, van een afvoergat voorzien mondstuk verdringen van vloeistof.

Met de uitvinding wordt beoogd een sproeiinrichting van bovengenoemd type te verkrijgen,waarbij met behulp van eenvoudige middelen een tegendruk kan worden uitgeoefend op de met behulp van de zuiger verplaat-15 ste vloeistof, zodanig dat deze vloeistof op effectieve wijze onder een voldoend grote druk via het afvoergat wordt verspreid .

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat de sproeiinrichting verder is voorzien van een uit een stuk uit kunsthars vervaardigd en in het mondstuk opgesloten afsluitsamenstel,dat is voorzien 20 van een klep voor het afsluiten van de verbinding tussen een doortocht waardoor door de zuiger vaplaatste vloeistof vloeit en het afvoergat van het mondstuk,van een drukstuk en van een tussen de klep en het drukstuk aangebrachte drukveer.

Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan een 25 sproeiinrichting worden verkregen,welke een eenvoudige uit weinig afzonderlijke onderdelen bestaande opbouw heeft,zodat de sproeiinrichting tevens geraakkelijk te vervaardigen en samen te stellen is.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in hijgaande figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de 30 sproeiinrichting volgens de uitvinding.

fig.1 toont een langsdoorsnede over een sproeiinrichting volgens de uitvinding, fig. 2a toont een achteraanzicht op een trekker van de sproeiinrichting , fiig. 2b toont een doorsnede over fig. 2a gezien volgens de lijn Ilb-35 ΙΙ-b in fig. 2a, 8004830 -2- 21492/CV/ts * fig. 3 toont een zijaanzicht op een zuiger van het sproeipistool, fig. 4a toont een zijaanzicht van een afsluitersamenstel, fig, 4b toont een vooraanzicht op een drukstuk van het afsluiter-saroenstel, 5 fig. 4o toont een doorsnede over fig. 4af gezien volgens lijn IVc- IVc in fig. 4a, fig. 5a toont een doorsnede over een deel van een andere uitvoeringsvorm van een mondstuk, fig. 5b toont een doorsnede over een verdere gewijzigde uitvoerings-10 vorm van het mondstuk, fig. 5c toont op grotere schaal een doorsnede over een deel van een afsluitdeksel voor het mondstuk, fig. 6 toont een doorsnede over een deel van het sproeilichaam, fig. 7 toont een zijaanzicht op het mondstuk van de sproeiinrichting 15 volgens fig. 1, fig. 8 toont een gedeeltelijk opengewerkt zijaanzicht van de sproeiinrichting volgens fig. 1 fig. 9 toont in perspectief een aanzicht op een uitvoeringsvorm von een U-vormige veer.

20 In fig. 1 is een sproeiinrichting 10 volgens de uitvinding weerge geven voorzien van een houder 12 gevuld met een vloeistof en voorzien van een sproeierlichaam 14 -dat aan de houder 12 i3 bevestigd. Een boorgat 15 aangebracht in het sproeierlichaam 14 neemt een öilindrisch klephuis 16 op. Het buitenste langs de omtrek gelegen oppervlak van het onderste deel 25 van het klephuis 16 is voorzien van een aantal evenwijdige halfgolfvortnige schroefgangen 17. Dit maakt het mogelijk het cilindrische klephuis 16 gemakkelijk aan te brengen in het boorgat 15 terwijl het huis slohts zeer moeilijk daaruit kan worden getrokken. Daardoor kan het cilindrische klephuis 16 stevig op zijn plaats worden bevestigd. Een draineer-30 gat 17a is aangebracht beneden de onderste gang 17. Daardoor wordt vloeistof, die toevallig weglekt door de gangen 17 teruggebracht in de houder 12 via draineergat 17a. In het cilindrisch klephuis 16 is verder een aanzulgpijp 18 aangebracht om de vloeistof uit de houder 12 aan te zuigen. Beide eind-gedeelten van het cilindrische klephuis 16 zijn trompetvormig. Het bovenste 35 trompetvormige gedeelte wordt toegepast als zitting voor een klep 20. Het onderste trompetvormige gedeelte werkt samen met een pakking 22 van een elastisch materiaal zoals polyethyleen. Een wartel 24 is met schroefdraad bevestigd op de houder 12 waarbij het cilindrische klephuis en de pakking S Π Λ -3- 21492 /CV/ts 22 op het bovenste uiteinde van houder 12 zijn bevestigd.

Een zuigerliohaam 28 is schuifbaar opgenomen in een cilinder 26 die èen geheel vormt met sproeierlichaam 14. Een trekker, of hefboom 30 is draaibaar bevestigd aan sproeilichaam 14. Een ingrijpingsorgaan 32 gelijktijdig 5 bewegend met de hefboom 30 via een snap ingrijping houdt het zuigerliohaam 28 vast. Het ingrijpingsorgaan 32 en het zuigerliohaam 28 vormen samen een zuiger. Op de basis van de cilinder 26 is een ringvormig uitsteeksel 34 gevormd, dat losneembaar kan aangrijpen op een afdinhtrand 33 van zulger-lichaam 28. Wanneer de zuiger in de cilinder 26 wordt gédrukt, ontstaat zo 10 geen dode ruimte in cilinder 26 waardoor de vorming van luchtbellen wordt voorkomen. Een doorgang 35 strekt zich uit door het ringvormige uitsteeksel 34 voor het naar binnen stromen van de vloeistof in cilinder 26 en het daaruit wegstromen. Een groef 36 die in de lengte van het cilinderisch /klaphuis 16 verloopt is uitgesneden in een gedeelte van de buitenomtrek van het 15 bovenste gedeelte van huis 16 en staat in verbinding met doorgang 35. Een drukstaaf 38 steekt uit ten opzichte van het ingrijpingsorgaan 32. Wanneer hefboom 30 in de richting van pijl A wordt gedraaid, wordt de drukstaaf 38 via een gat 38a bewogen in de richting van de elastische pakking 22 waardoor het bovenste einde van pakking 22 gedeeltelijk wordt gescheiden van 20 de binnenwand van Het cilindrisch klephuis 16 zodat lucht naar binnen kan stromen om zo de vorming van onderdruk in houder .12 te voorkomen.

Zoals weergegeven in figuren 2a en 2b is een kerf 39a aangebracht in de voorkant 39 van hefboom 30. De zijwanden 40 van hefboom 30 zijn vorkvormig. Cilindrische nokken 31 vormen een geheel aan de buitenkant van de 25 bovenste gedeelten van de zijwanden 40. Vlakke platen 44 die op een onderlinge afstand evenwijdig verlopen met de zijwanden 40 van hefboom 30, voor heb opvangen van de einden van een paar armen van een U-vormige draad veer 42 (fig. 1) vormen een geheel met de buitenkant van het tussengelegen gedeelte van de zijwanden 40 van hefboom 30. Hefboom 30 wordt normaal in de rich-30 ting van pijl B gedrukt ( zie fig. 1) door de voor3panning in de draad-veer 32. Als een geheel gevormd zijn in die gedeelten van de binnenste zij- _ wanden van hefboom 30 die vrijwel dezelfde positie innnemen als de uitste- kende vlakke platen 44 een paar wederzijds tegenover elkaar gelegen convexe gedeelten 48 ieder voorzien van een groef die loodrecht verloopt op de as 35 van hefboom 30 en waarin de cilindrische nok 32a ( fig. 3) van de zuiger kan worden opgenomen. Een stoporgaan of uitstekend geleidingsorgaan 50 voor het beperken van het insteken van de cilindrische nok 32a is integraal gevormd op de binnenkant van voorkant 39 van hefboom 30. De wederzijds tegen- -4- 2in92/cv/ts over elkaar liggende convexe gedeelten 48 zijn ieder voorzien van een hellend vlak 49 om het aanbrengen van cilindrische nok 32a te vergemakkelijken.

Zoals weergegeven in fig. J is de sproeier voorzien van een uit een stuk met het sproeierlichaam vervaardigde cilindrische houder 58 voor een 5 mondstuk 56. Een afsluitdeksel 54 voor het mondstuk 56 is uit een stuk vervaardigd met en via een scharnier 52 aangesloten op het mondstuk 56. De cilindrische mondstukhouder 58, die boven de cilinder 26 is gelegen, vormt een doorgang waardoor een onder druk gebrachte vloeistof van cilinder 26 ’ naar mondstuk 56 kan stromen. Mondstuk 56 bevat een afëhitersamenstel 60, 10 dat , zoals weergegeven in fig. 4a, is voorzien van een drukstuk 62, een cilindrische klep 64 en een drukveer 66, die is gelegen tussen het drukstuk 62 en de klep 64. Deze drie organen zijn uit een 3tuk gevormd door injectie-vormgeving uit een synthetisch hars 2oals polypropyleen. De drukveer 66 wordt bij voorkeur uitgevoerd in een golfvorm in verband met de mechanische sterk-15 te en de gemakkelijke bewerking van een voor de vervaardiging van een dergelijk samenstel geschikte vorm. Het integraal vormen van het drukstuk, de klep en de drukveer verlaagt het aantal delen van de sproeiinrichting en maakt de montage daarvan eenvoudiger. De voorspanning van de drukveer 66 druk het stukstuk 62 naar het uiteinde van het mondstuk 56 waarin een afvoer-20 gat 68 is aangebraoht en de klep 64 naar een ringvormige klepzitting 70 aangebracht op de basis van de houder 58. De klep 64 omvat zoals weergegeven in fig. 4a t/m 4c bij voorkeur een gedeeltelijk bolVormig gedeelte 72 dat kan rusten tegen de overeenkomende klepzitting 70, waarbij de diameter van het deèl 72 kleiner is dan de diameter van het resterende cilindrische deel 74 25van de klep 64. Het buitenoppervlak van deel 74 is voorzien van axiaal verlopende groeven 73· Het aantal ( volgens de weergegeven uitvoeringsvorm -2) groeven 73 wordt bepaald op grond van de te verwachten hoeveelheid vloeistof die moet worden versproeid bij een bepaalde toepassing van de sproeier en in verband met de aard van de toegepaste vloeistof. Soortgelijke groeven 30 zijn aangebracht in drukstuk 62 ( fig. 4b).

Wanneer de klep 64 is vervaardigd zaals hierboven beschreven, kan een onder druk gebrachte vloeistof die bij indrukking van zuiger 28 In de houder 58 wordt geperst, gemakkelijk en snel naar het mondstuk 56 stromen via de ruimte begrensd door de groeven 73 zodra de klep 64 is losgemaakt van 35 klepzitting 70 zodat men dan een zeer goede versproeiïng verkrijgt via afvoergat 68.

Het mondstukdeksel of het afdichtingsorgaan 54 dat met sbharnier 52 en het mondstuk 56 uit een stuk is vervaardigd is vergrendeld op het mondig λ ‘f ry ! » '"•i *!, y ;Ϋ -5- 21492'CV/ts stuk wanneer de sproeiinriohting 10 niet wordt gebruikt waarbij het afvoergat 68 vloeistofdicht wordt afgedicht. Wanneer de sproeiinriohting wordt gebruikt, wordt het raondstukdeksel 54 vergrendeld aan het bovenoppervlak van sproeierlichaam 14 zodat de vloeistof via het afvoergat 68 kan 5 worden versproeid. Meer in detail omvat het mondstukdeksel 54 een centraal afcihtingsgedeelte 76 dat verdraaibaar is om scharnier 52 in de richting van pijl C om het afvoergat 58 van het mondstuk 56 vloeistofdicht af te dichten en een ringvormige flens 78 welke in de sluitstand ter verbetering van de afdichting om het uiteinde van het mondstuk i3 geklemd. Het 10 mondstukdeksel 54 bezit verder een eerste vergrendelingsorgaan 80 om het raondstukdeksel 54 aan mondstuk 56 te vergrendelen door ingrijping met de binnenwand van een uitstekend· grijporgaan 86 gevormd op mondstuk 56 en een tweede vergrendelorgaan 84 om het mondstukdeksel 54 te vergrendelen aan het sproeierlichaam 14 door ingrijpen van orgaan 84 in een gat 82, 15 aangebracht in de bovenkant van sproeierlichaam 14. Het tweede vergrendelorgaan 84 is L-vormig. De basis van vgrgrendelorggan 84 werkt als een hefboom 85 bij verdraaiing van het mondstukdeksel 54. Wanneer hefboom 85 wordt verdraaid in de richting van pijl D wordt het mondstukdeksel 54 losgemaakt van mondstuk 56.

20 Wanneer de sprc^ier 10 niet wordt gebruikt, bijvoorbeeld tijdens ver pakken, transport of tentoonstellen, is het mondstukdeksel 54 met het eerste vergrendelgedeelte 80 en met het corresponderende gedeelte 86 van mondstuk 56 vastgezet in de afsluitstand. Wanneer de sproeier 10 moet worden gebruikt, wordt het mondstukdeksel 54 losgemaakt van mondstuk 56 door het draaien van 25 hefboom 85 in de richting D en op sproeierlichaam 14 vastgezet door het tweede vergrendelorgaan 84 in ingrijping te brengen met het corresponderende gat 82 in het sproeierlichaam 84. Na gebruik van de sproeier 10 kan het mondstukdeksel 54 weer gedraaid worden om scharnier 52 in richting C en eerste vergrendelorgaan 80 weer in ingrijping gebracht worden met het correspon-30 derende gedeelte 86 van mondstuk 56 ter vergrendeling van het mondstukdeksel 54 aan mondstuk 56 in de afsluitstand.

De sproeier volgens de uitvinding is niet beperkt tot het type zoals weergegeven in fig. 1, maar kan in vele andere modificaties geschikt zijn met een andere vorm mondstukdeksel zonder dat men buiten de inventieve gedachte 35 komt. Zoals weergegeven in fig. 5a is het mogelijk een eerste vergrendelingsorgaan 180 van het mondstukdeksel 54 in ingrijping te brengen met de buitenrand van een corresponderend ingrijpingsgedeelte van mondstuk 56 en is het raogelijk een hefboomgedeelte 185 naar beneden te laten uitsteken ten op- _ J -.U-U ^ t- _ ____J___________> _____Λ Ολ ^ ...L —T 1 Λ —__ C*.

-6- 21492 /cv/ts lijk hefboomgedeelte 185 als zodanig te gebruiken wanneer het mondstukdek-sel 84 wordt loggeroaakt hetzij van mondstuk 56 of van sproeierlichaam 14.

Het hefboomgedeelte 185 is ook als zodanig bruikbaar- zoals weergegeven in •fig. 5b wanneer het eerste vergrendelorgaan 180 ingrijpt op de binnenrand van 5 het ingrijpingsorgaan 86 van mondstuk 56.

Wanneer,zoals weergegeven in fig. 5c, een gat 88 is aangebracht in het centrum van het mondstukdeksel 54 en een half bolvormige afdichting 176 van een elastisch materiaal zoals rubber is aangebracht in het gat 88, kan het afvoergat 68 eveneens betrouwbaar worden afgedicht.

10 Zoals hierboven aangegeven maakt het uit een stuk vervaardigen van het mondstukdeksel of afdiohtingscrgaan 54 met mondstuk 56 het mogelijk het aantal onderdelen van de sproeiinrichting te verkleinen waardoor de sproeiinrichting gemakkelijker kan worden gemonteerd.

Een paar langsgroeven 90 voor het opnemen van de nokken 41 ( fig. 2a) 15 van de trekker 30 zijn aangebracht, zoals weergegeven in fig. 6, in de zijwanden 14a van het sproeierlichaam 14. Een hellend' vlak 92 is gevormd voor ieder van de paarsgewijze aangebrachte groeven 90 om het ingrijpen van een nok 41 met een groef 90 te vergemakkelijken. Het bovenste gedeelte van de zijwand 40 van hefboom 30 is elastisch ten gevolge van een keif 39a die is 20 uitgesneden in het bovenste éindgedeelte van voorkant 39 van hefboom 30. Wanneer dan ook nok 41 moet worden aangebracht in de groef 90, kan het bovenste gedeelte van hefboom 30 naar binnen toe woeden gebogen, zodat de hefboom 30 gemakkelijk kan worden gekoppeld aan het 3proellichaam 14. De nokken 41 waarom·hefboom 30 draait, kunnen gemakkelijk loskomen van de groeven 90 25 tijdens het draaien van de hefboom 30 omdat de elasticiteit daarvan een tegengesteld effect uittoefent. Om het losroaken van de nokken 41 uit de groeven 90 te voorkomen is mondstuk 56 voorzien van een paar stoporganen bijvoorbeeld vlakke platen 94 ( fig. 7) die langs de as van mondstuk 56 verlopen. Zoals weergegeven met stippèllijnen in fig. 2a loopt ieder van de 30 stopplaten 94 door kerf 39a van de voorkant 39 van hefboom 30 en stoot aan tegen de binnenzijde van het bovenste gedeelte van de zijwand 40 van hefboom 30 waarbij wordt voorkomen dat het bovenste gedeelte naar binnen wordt gebogen en dientengevolge wordt voorkomen dat hefboom 30 loskomt vanuit sproeief·-lichaam 14.

35 Nu wordt het monteren en assembleren van de sproeiinrichting 10 vol gens de uitvinding beschreven. De hieronder genoemde achtereenvolgende stappen voor het monteren zijn alleen bij wijze van toelichting opgenomen. De delen van de sproeier'10 kunnen uiteraard ook in andere volgorde worden gemonteerd.

ρ -7- 2l493OV/ts »

Eerst wordt in boorgat 15 van sproeierlichaam 14 het cilindrisch klephuis 16 aangebracht waarin de primaire klep 20 is opgenomen in het bovenste trompetvormige gedeelte van huis 16 en de bevestig-ingsring 24 wordt bevestigd aan de flens van het onderste trompetvormige gedeelte. De drukpak-5 king 22 wordt bevestigd aan het onderste trompetvormige gedeelte van klephuie 16 en de aanzuigpijp 18 wordt daarin aangebracht.

Het zuigerlichaam 28 wordt aangebracht in orgaan 32. Nok 32a van orgaan 32 wordt gebracht in groef 46 die kruisgewijs verloop ten opzichte van de hefboom 30 doordat deze over het hellende vlak 49 glijdt. Wanneer 10 de zuiger is aangebracht in cilinder 26 worden de nokken 41 van hefboom 30 in ingrijping gebracht met de groeven 90 door ze te schuiven over de corresponderende hellnde vlakken 92. De U-vortnige draadveer 42 wordt aangebracht in sproeierlichaam 14 met de uiteinden van de armen van de veer 42 in de uitstekende vlakke platen 44 van hefboom 30. Het mondstuk 56 met het 15 afsluitersamenstel 60 wordt aangebracht in de cilindrische mondstukhouder 58, ten einde zo het monteren van de sproeier te voltooien. Sproeiinrich-ting 10 wordt wanneer deze geheel is gemonteerd, aangebracht op de vloei-stofhouder 12 met behulp van de wartel 24 .

De trekker wordt aangebracht in het sproeierlichaam door ervoor 20 te zorgen, dat de nokken gevormd op de buitenkant van de bovenste gedeelten van de vorkvormige zijwanden van de hefboom ineengrijpen met groeven die zijn uitgesneden aan de binnenzijde van de zijwanden van het sproeierlichaam. Het mondstuk steekt uit tussen de vorkvormige zijwanden van de hefboom. Aangezien het vorkvormige gedeelte van de bovenste zijwanden van de 25 hefboom groot is, bezitten de bovenste zijwanden een grote elasticiteit, zodat de sproeier snel en gemakkelijk kan worden gemonteerd. Verder bezit het mondstuk , dat loopt tussen de vorkvormige zijwanden van de hefboom integrale stopplaten om te voorkomen dat de bovenste zijwanden van de hefboom naar binnen toe worden gebogen. Daardoor komt de hefboom niet uit 30 de groeven alhoewel de bovenste zijwanden van de hefboom zeer elastisch zijn. Verder zijn de paarsgewijze nokken aangebracht op de zuiger opgenomen in de groeven die zijn aangebracht in de zijwanden van Me hefboom. Het cilindrisch klephuis is stevig geperst in het sproeierlichaam. Daardoor kunnen vrijwel alle delen van de sproeiinrichting goed worden samengevoegd door 35 ineengrijping of door insteken onder druk. In dit geval kunnen de groeven van het type met blinde uitsparingen of van het type met doordringingsgaten zijn.

Zoals weergegeven in fig. 8 zijn de gebogen uiteinden 96 van de

5 r* P i. **» ^ f5 i'* ii Ij -·. -3 U

-8- 21492/ CV/t3 armgedeeltën 95 van de draadveer 42 opgenomen in de uitstekende vlakke platen 44 van hefboom 30. Het sohoudergedeelte 98 van de draadveer 32 waaraan de armgedeelten 95 zijn verbonden is aangebracht in een. horizontale groef 100 die is uitgesneden in de binnenwand van het achterste gedeelte van sproèier-5 lichaam 14. De gebogen wanden van de platen 44 en de horizontale groef 100 bezitten een dusdanige kromming, dat de deformatie van de draadveer 42 wordt bevorderd. ,0m de draadveer 32 volledig af te sluiten van de buitenkant door de zijwanden 14a van sproeierlichaam 14 verdient het de voorkeur dat de draadveer 42 een dusdanige vorm heeft, dat de gedeelten liggend naa3t de 10 gebogen uiteinden 96 stijgende gedeelten 95a vormen zoals weergegeven in fig. 9.

-CONCLUSIES- \ <*\ 8004330

Claims

1. Sproeiinrichting van een trekkertype voorzien van een op een vloeistof bevattende houder aangebracht sproeilichaam,dat is uitgerust met een cilinder waarin een zuiger verschuifbaar is,waarbij op het sproeilichaam een trekker tegen de werking van een veer draaibaar is 5 aangebracht ter verplaatsing van de zuiger voor het via een in het sproèilichaam aangebracht,van een afvoergat voorzien mondstuk verdringen van vloeistof, met het kenmerk,dat de sproeiinrichting verder is voorzien van een uit een stuk uit kunststof vervaardigd en in het mondstuk opgenomen afsluitsamenstel,dat is voorzien van een klep voor het afslui-10 ten van de verbinding tussen een doortocht waardoor door de zuiger verplaatste vloeistof vloeit en het afvoergat van het mondstuk,van een drukstuk en een tussen de klep en het drukstuk aangebrachte drukveer.

2. Sproeiinrichting volgens conclusie l,met het kenmerk,dat de drukveer wordt gevormd door een golfvormige plaatveer.

3. Sproeiinrichting volgens conclusie 1 of 2, toet het kenmerk,dat de klep van het samenstel is voorzien van een bolvormig uiteinde,dat samenwerkt met een desbetreffende klepzitting.en van een cilindrisch deel met een diameter,welke groter is dan de diameter van het bolvormige uiteinde, terwijl dit cilindrische deel aan de omtrek is voorzien van althans een 20 zich axiaal uitstrekkende groef.

4. Sproeiinrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat het drukstuk aan zijn omtrek is voorzien van althans een zich axiaal uitstrekkende groef.

5. Sproeiinrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het' 25 kenmerk,dat het afsluitersamenstel althans grotendeel is opgenomen in een buisvormig mondstuk,dat aan een uiteinde is voorzien van de afvoer-opening,terwijl het andere uiteinde van het mondstuk is gestoken in een houder waarin de met de klejyfeamenwerkende klepzittig is aangebracht. -.· Λ ' ft mJ β -“·» -* i 'Jf c » V# C· 30