NL8004592A - Inrichting voor het van een stapel afnemen van platte eenheden verpakkingsmateriaal. - Google Patents

Description

j VO 823

Inrichting· voor het van een stapel afnemen van platte eenheden verpakkingsmateriaal

De uitvinding betreft een inrichting voor het van een stapel af-nemen van, in stapels toegevoerde, platte eenheden verpakkingsmateriaal, met een stapeltoevoer, een stapelhefinrichting en een afzonderingsstation d.w.z. een station voor het stuk voor stuk afzonderen van die eenheden 5 van de stapel.

Bij golfkarton- of volkartonplano's, voor de vervaardiging van dozen of dergelijke, kunnen de plano's bestaan uit mm dik materiaal en een oppervlak hebben van bij voorbeeld 900 op 2000 mm.

Dergelijke plano's hebben dan een gewicht van ongeveer 2 kg.

10 Een stapel van 250 stuks, d.w.z. 1000 mm hoog, weegt dan dus 500 kg en is dienovereenkomstig onhandzaam bij het in gereedheid houden voor een verpakkingsmachine, welke bij voorbeeld op 5 stuks/min is ingesteld en aldus cm de 50 minuten een stapel verwerkt.

Doel van de uitvinding is nu een inrichting voor het hanteren met 15 dergelijke stapels, waarbij die stapel zonder zware lichaamlijke arbeid aan een ontstapelinrichting kan worden toegevoerd.

Volgens de uitvinding wordt dit, bij een ontstapelinrichting van de in de aanhef bedoelde soort, bereikt doordat daarbij de stapeltoevoer als draaginrichting met beweegbare draagmiddelen voor de stapel uitge-20 voerd is en de stapelhef inrichting een vork omvat, welke vork voor het onder de stapel grijpen onder de draagmiddelen wordt ingestoken en is voorzien van een hef aandrijving, ten einde die vork tot in een bovenste eindstand te heffen, waarbij voorts in de bovenste eindstand van de vork steunvingers aanwezig zijn, welke vanuit een ruststand verwijderd van 25 de stapel tot in een werkzame stand, waarin die vingers onder de stapel grijpen, verplaatsbaar zijn, én ten einde deze, bij neergelaten vork, verder aan het afzonderingsstation aan te bieden, en waarbij voorts het afzonderingsstation is voorzien van zuigheforganen voor het heffen van de telkens bovenste eenheid, en van een transportinrichting voor het 30 wegverplaatsen van de geheven eenheid.

Een uitvoeringsvoorbeeld overeenkomstig de uitvinding zal thans, onder verwijzing naar de tekening, nog nader worden toegelicht.

Fig. 1 is een aanzicht van een inrichting volgens de uitvinding p η n / e n o -2- met een. hele stapel geheven tot op de hoogte van. wegnemen door het afzonder ingsstation; fig. 2 is een soortgelijk aanzicht als fig. 1 met de stapel in de bovenste eindstand, van.de hef aandrijving en met in de uitsparing van de 5 heftafel ingébrachte steunvingers; fig. 3 is een soortgelijk aanzicht als fig. 2, doch met een nieuwe, complete stapel op de heftafel in de onderste eindstand van de hefaandrijving en met verwijderde zijwand bij het rollenbed; fig. 4 is een zijaanzicht van de inrichting volgens fig. 3 van 10 rechts uit gezien; en fig, 5 is een plattegrond van een rollenbed van de inrichting volgens de uitvinding met de hef aandrijving in een doorsnede in een horizontaal vlak.

Bij de weergegeven inrichting voor het ontstapelen van in stapels 15 toegevoerde stukken karton zijn alle beweegbare delen van· het afzonde-ringsstation schematisch weergegeven, in het bijzonder alle aandrijvingen voor de heen en weer beweegbare delen als hydraulische cilinders af geheeld. Zoals voor een deskundige bekend, zouden desgewenst ook mechanische aandrijvingen met nokkenschijven en nokkenschijv ent ast organen of 20 ook elektromagnetische of pneumatische aandrijfsystemen kunnen worden toegepast. Daarentegen zijn de middelen voor de in de tijd op elkaar af— gestemde bewegingsopeenvolging niet weergegeven, omdat ook deze middelen in de aandrijftechniek op zichzelf goed bekend zijn. Bovendien gaat het overeenkomstig de onderhavige uitvinding noch om de aandrijvingen zelf, 25 noch om de besturing daarvan, zodat voor deze middelen geen nauwkeurige afbeelding vereist is.

De draag inrichting 10 bestaat bij het weergegeven uitvoer ingsvoor-beeld uit een rollenbed, dat, zoals het duidelijkst uit fig. 5 blijkt, gevormd wordt door drie reeksen 10a, 10b, 10c vrij draaibaar gelegerde 30 walsen 11. De draailegers zijn in overeindstaande lijsten 12, 13, 1k, 15 en zijwanden 16, 17 ondergebracht. De éne zijwand, bij voorbeeld de in de figuur linker zijwand 16, draagt een hydraulische cilinder 18 met persstempel 18a, terwijl de tegenovergelegen zijwand 17 een centreerbalk 19 draagt. Deze middelen doen dienst voor het nauwkeurig richten van een 35 heftafel 1 - met streeplijnen in fig. 5 weergegeven - wat de stand van die heftafel ten opzichte van de hefaandrijving 20 betreft. Tussen de lijsten 12, 13, 1^, 15 is een tussenruimte gevormd, om er voor te zorgen, 800 4 5 92 I* * -3- dat de vork 21 onder het oplefvlak op liet rollenbed 10 kan worden neergelaten, zodat de heft af el 1 over de rollen 11 tot hoven de grijpers 21a gerold kan worden.

' De hef aandrijving 20 bestaat, op een op zichzelf bekende wijze, 5 uit een hydraulische aandrijving met een cilinder 22, een zuigerstang 23, een aan die zuigerstang vrij draaibaar gelegerde kabelschijf 2k en een kabel 25, van welke kabel het ene einde 25a is bevestigd aan een vaststaand deel van de hef aandrijving 20, en van welke kabel het tweede einde 25b is bevestigd aan de vork 21, waardoor de slagbeweging van de 10 zuigerstang 23 verdubbeld en de vork 21 met de dubbele slagbeweging van de hydraulische aandrijving geheven en neergelaten wordt. De vork 21 bestaat, zoals eveneens op zichzelf bekend, uit een vorkachterwand 21b en een tweetal daar loodrecht op staande, onderling evenwijdige vorhgrijp-organen 12a. De vorkachterwand 21b bevat twee geleidingsplaten 27, welke 15 op de achterzijde daarvan, d.w.z. op de van de vorkgrijporganen 21a af gekeerde zijde, ouderling evenwijdig in verticale stand aangebracht zijn.

Elk van deze geleidingsplaten 27 bevat een tweetal geleidingsrollen 28. Dienovereenkomstig zijn er dan twee U-vormige geleidingsrails 26 met naar elkaar toe gekeerde gr oef opening en, welke loodrecht op de bodemplaat 20 van het rollenbed staan.

In de’ bovenste eindstand van de heftafei 1 bevindt zich een vast-houdinrichting 30. Deze doet dienst voor het vasthouden van de rest van de stapel in de bovenste eindstand van de hefaandrijving 20, om er voor te zorgen, dat de heftafel 1 weer neergelaten kan worden, teneinde door 25 een heftaf el met nieuwe stapel te worden vervangen, zoals bij voorbeeld fig. 3 duidelijk laat zien. De vasthoudinrichting 30 bestaat uit twee symmetrisch opgebouwde en tevens symmetrisch werkende steunmiddelen, elk bestaande uit een aantal aan het raam 31 bevestigde steunvingers 33.

Het raam is met twee evenwijdig aangebrachte draaistangen 33a, 33b draai-30 baar gelegerd aan vaststaande legermiddelen 3b. Telkens één hydraulische cilinder 35 doet dienst voor de heen en weergaande beweging van het raam 31 en daardoor tevens van de steunvingers 32. Door toepassing van twee evenwijdige draaistangen 33a, 33b voor het overbrengen van de beweging van de hydraulische cilinder 35, behoeft het raam 31 niet te worden 35 geleid, omdat de verplaatsingsweg - als zijde van een parallellogram -steeds evenwijdig ligt aan de rechte verbindingslijn door de middens van de draailegers 3^+a, 3^-b van het legermiddel. In fig. 1 is de ruststand 800 45 92 van de steunvingers 32 weergegeven, waarin die steunvingers 32 van de hef taf el verwijderd staan, terwijl in de fig. 2 en 3 de steunvingers 32 inde werkzame stand, d.w.z. in ingrijping met de hef taf el 1 af geheeld zijn. Hiertoe bevinden zich in de heftafel 1 - zoals in fig. 2 met 5 streeplijnen weergegeven en in fig. 1* in bovenaanzicht duidelijk te zien - uitsparingen 6, welke een groefachtige verdieping in het heftafel-bovenvlak vormen en loodrecht op het zijvlak van de heftafel 1 aangebracht zijn.

Het afzonderingsstation 1*0 bestaat uit een viertal zuigheforganen 10 1*1 met vier zuignappen 1*2 en een hydraulische cilinder 1*3» voor het hef fen en neerlaten van de zuignappen, alsmede uit een transportinrichting 1*1* met een tweetal transportkettingen 1*5, welke elk over twee kerttingwielen 1*6, 1*T lopen, waarvan telkens het ene vrijlopend gelegerd is en het andere wordt aangedreven. Aan elke transportketting 1*5 is een meenemer 1*8 15 bevestigd, om de geheven eenheid 5 van de stapel 2 of 3 naar een van de stapel verwijderde plaats te transporteren. Verder behoren tot dit afzond erings station 1*0 nog een paar geleidingsrails 1*1, elk met een uit-richtrail 50 en een hydraulische cilinder 51, alsmede een hefboomarm 52.

De zich bij de hefaandrijving bevindende geleidings- en richtrails 1*3, 20 50 bevatten in het bereik van de vorkachterwand 21b in de tekening niet- weergegeven uitsparingen.

De werking van het afzonderingsstation 1*0 blijkt, gemakkelijk bij beschouwing van de fig. 1, 2 of 3 en 1*;

Bij de zuignappen 1*2 van de zuighef organen 1*1 wordt lucht door 25 de leidingen V af gezogen, zodat zich aldaar een onderdruk kan instellen, wanneer de zuignappen 1*2 een legger hebben op een gasdichte onderlaag 5· Deze onderlaag is, bij dit toepassingsvoorbeeld, een kartonnen plano 5· Doordat de zuignappen 1*2 door middel van veren 60 door de dwarsdrager 61 omlaag gedrukt worden en de zuignappen 1*2 door middel van buis stukken 62 30 de dwarsdrager 61 een geleiding hebben, kunnen de kartonnen plano's 5 in verschillende, betrekkelijk ver uit elkaar gelegen eindstandhoogten aangevat en op een uniforme hoogte geheven worden.

Hadat dan de kartonnen plano 5 is geheven, warden de hydraulische cilinders 51 in werking gesteld, waarvan de zuiger,, via de hefboomarm 52, 35 de geleidingsrails 1*9 tot onder de geheven kartonnen plano 5 schuift en tegelijkertijd de richtrail 50 tegen de stapel 3 resp. 2 drukt, teneinde althans enkele van de bovenste kartonnen plano's nauwkeurig te centreren.

800 4 5 92 «- * -5-

Hierna. wordt de zuigwerking in de zuignappen 42 opgeheven en valt de kartonnen plano- op de geleidingsrails. Hu wordt de aandrijving voor de transportinrichting 45, 46, 47, 48 gestart en drijven, de aangedreven kettingwielen, hij voorbeeld het kettingwielenpaar 47, de ketting 45 en 5 daardoor de meenemer 48 aan, zodat de kartonnen plano in de fig. 2 en 3 achterwaarts. van het vlak van de tekening uit en in fig. 4 naar links ' buitenwaarts verplaatst wordt. De aandrijving is niet weergegeven, doch het zal voor de vakman duidelijk zijn, dat een der gelijke aandrijving te realiseren is door een elektromotor, welke intermitterend in werking 10 gesteld wordt, zoals bij voorbeeld door· inschakeling bij het heffen van de zuighefinrichting 41 en uitschakeling, bij het· afleggen van een bepaald traject door een der meenemers 48.

In de gehele voorafgaande beschrijving van. een uitvoeringsvoor-beeld is de besturing in de tijd van de- afzonderlijke hydraulische cilin-15 ders 22, 35, 43 en 51 niet nauwkeurig beschreven, aangezien de besturing zélf niet rechtstreeks samenhangt met de uitvinding en bovendien voor elke vakman op het gebied van de aandrijftechniek begrijpelijk is.

Zo kan de hydraulische cilinder 22 met de hand bestuurd worden, of kan een tastinrichting de hoogte^ligging van de bovenste kartonnenplano 20 aftasten en de hydraulische cilinder door het signaal van die tastinrichting bestuurd worden. De hydraulische cilinder 43 kan hetzij automatisch, periodiek, in werking worden gesteld en door middel van tastorganen of -inrichtingen de hydraulische cilinder 51 en door deze op hun beurt de motor voor de transportinrichting in werking stellen, resp.

25 schakelen, of de hydraulische cilinder 43 kan door een daar achter geplaatste verwerkingsmachine in werking gesteld worden, om aldus de inrichting als geheel met de er achter opgestelde bewerkingsstraat te synchroniseren.

De werking van de uitgevonden inrichting is zeer eenvoudig te be-30 grijpen: een operateur brengt een stapel 2 kartonplano's op het rollen-bed en verplaatst die stapel dan naar de stapelhefinrichting 20 toe.

Hierop wordt de hydraulische cilinder 22 in werking gesteld, om de vork 21 van de stapelhef inrichting omhoog te bewegen, totdat de bovenste kartonnenplano in het grijpbereik van de zuighefinrichting 41 komt. Vervolgens 35 kan met de inrichting automatisch de ene kartonnen plano na de andere volgens bovenstaande beschrijving van het afzonderingsstation 40 van de stapel afgenomen en weggetransporteerd worden. Wanneer de stapelhef- 800 4 5 92 -6- inrichting 20 dan in de "bovenste eindstand komt - hetgeen eveneens door een tastorgaan kan worden vastgesteld - worden de hydraulische cilinders 35 in werking gesteld cm de steunvingers 32 onder de stapelrest 3 te schuiven, doordat deze in de uitsparingen 6 van de heftafel 1 inge-5 stoken worden. De stapelhefinrichting 20 kan dan met de geledigde hef-tafel 1 tezamen neergelaten warden waarna de. hef taf el over het rollen-"bed 10 weggetrokken kan worden.

Een nieuwe stapel ^ kan nu, volgens fig. 3, onder de rest van de stapel 3 gebracht worden en geheven worden tot de ondersteuning van de 10 stapelrest 3, waarop dan de steunvingers 32 kunnen worden uitgetrokken.

Om met het in het voorgaande genoemde voorbeeld te werken, zouden allereerst 250 stuks kartonnen plano’s in de eerste stapel 2 geheven zijn. Wanneer de stapel 2 ongeveer 15$» d.w.z., ten bedrage van 30 eenheden, verminderd was, kan een nieuwe stapel k toegevoerd worden. Met een arbeids-15 frequentie van 5 stuks/min.. zou de operateur zeker 5 minuten tijd hebben cm de nieuwe stapel k, onder de stapel 3 omhoog te brengen»

In plaats van het weergegeven en beschreven rollenbed kunnen uiteraard ook andere beweegbare draagmiddelen toegepast worden, zoals bij voorbeeld transportkettingen, die niet vrij beweegbaar zijn doch warden 20 aangedreven.

De toepassing van een heftafel 1 is echter voordelig cm stapels gevoelige kartonnen plano’s op een, het materiaal, ontziende wijze toe te voeren.

De beschreven inrichting kan ook bij stevige, ongevoelige karton-25 nen plano’s warden toegepast, welke zonder heftafel warden toegevoerd.

De steunvingers 32 met raam 31 kunnen in dat geval echter in een lagere stand 31', 32’ (fig. 2) aangebracht worden waarbij de persstempel 18a en de centreerbalk 19 direkt werkzaam zouden zijn op de stapel V en met streeppuntlijnen aangegeven afstandstukken 21’ de juiste stand van de 30 stapel 4' op de vorken 21 (fig. 3) zouden waarborgen.

Wanneer gêên heftafel 1 wordt toegepast, heffen de vorken 21 de onderzijde van de stapel k' tot iets boven de steunvingers 32'.

800 4 5 92

Claims (10)

1. Inrichting voor het van stapels afnsaen van in stapels toegevoerde, platte, eenheden verpakkingsmateriaal met een stapeltoevoerinrichting, een stapelhefinrichting en een station voor het stuk voor stuk afzonderen van die eenheden, met het kenmerk, dat de stapeltoevoerinrichting als 5 draaginrichting met beweegbare draagmiddelen voor de stapel uitgevoerd is en de stapelhef inrichting een vork omvat, welke vork voor het onder de stapel grijpen onder de draagmiddelen gestoken wordt en is voorzien van een hef aandrijving, teneinde de vork tot in een bovenste eindstand te heffen, waarbij voorts in de bovenste eindstand van de vork steun-TQ vingers aanwezig zijn, welke van een ruststand verwijderd van de stapel tot in een werkzame stand — waarin die steunvingers onder de stapel grijpen — verplaatsbaar zijn en; om die stapel, bij neergelaten vork, verder aan het station voor het stuk voor stuk afzonde:en aan te bieden, terwijl verder dit station is voorzien van zuigheforganen voor het hef-15 fen van de telkens bovenste eenheid en van een transportinrichting voor het weg verplaatsen van die geheven eenheid.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de beweegbare draagmiddelen worden gevormd door een uit een aantal rollen gevormd rollenbed.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat op het rollenbed ten minste tijdelijk een verder, beweegbaar draagmiddel als heftafel aangebracht is. k. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de draaginrichting is voorzien van een centreerinrichting, bestaande uit een aan-25 slaglijst en een op een tegenovergelegen zijde van de stapel inwerkende persinrichting.

5· Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de bovenste eindstand van de hef aandrijving zich op een hoogte boven de draaginrichting bevindt, welke groter is, dan de hoogte van. de nieuwe stapel, één 30 en ander zodanig, dat bij zich in de werkzame stand bevindende steunvingers een stapel op de draaginrichting over de vork van de stapelhef-inrichting verplaatst kan worden.

6. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de zuigheforganen verend vastgehouden worden, teneinde een hoogteverschil in de 35 stand van de telkens boven de eenheid tot een hoogte van een aantal 800 4 5 92 -8- eenh.ed.en te -vereffenen. Τ· Inrichting -volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het aantal ten minste twintig "bedraagt.

8. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de transport-5 inrichting bestaat uit. een railgeleiding voor de, met de zuighefinrichting geheven eenheid en uit een aandrijflaiddel voor de verplaatsingsbeveging.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de railgeleiding· bestaat uit twee evenwijdige hoekprofielrails welke aan tegenover-elkaar gelegen, evenwijdige zijden van de eenheid onder die eenheid 10 grijpen en stijf verbonden zijn met, eveneens evenwijdig aangebrachte richtrails in de vorm van platte staven, voor het richten van de stapel.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het ver-plaatsingsaandrijfmiddel ten minste één, over twee rollen lopende ketting met een, meenemer bevat, van welke rollen .ten minste de ene inter- 15 mitterend aangedreven wordt, teneinde de geheven eenheid telkens na het er onder grijpen met de hoekprofielrails van een stand boven de stapel naar een van de stapel verwijderde stand te verplaatsen.

11. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het rollen-bed uit ten minste drie reeksen vrijlopende walsen met twee smalle tus- 20 sengelegen, vrije ruimten gevormd is, welke tussenruimten dienst doen voor het opnemen van de vork bij het onder de stapel grijpen.

12. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de heftafel aan ten minste twee tegenover elkaar gelegen zijden is voorzien van loodrecht op de rand gerichte uitsparingen, welke uitsparingen als groef- 25 achtige verdiepingen in het tafelbovenvlak gevormd zijn. « , 800 4 5 92