NL8003731A - Inrichting voor het afmeten van korrel- of poeder- vormig materiaal. - Google Patents

Description

* - • v -1- 21378/CV/tl

Aanvrager: Matsushita Industry Co.,Limited te Tokyo,Japan.

Korte Aanduiding: Inrichting voor het afmeten van korrel- of pjeder- vormig materiaal.

5 De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het kwanti tatief afmeten van korrel-of poedervormig materiaal, zoals poeders en de'eltjes van sythetische harsen voor gebruik als uitgangsmaterialen, pigmenten,cement, kunstmeststoffen en voedingsmaterialen.

Er is een inrichting van bovengenoemde soort bekend voorzien van 10 een hoofdlichaam met een aantal onafhankelijke afmeetcompartimenten, die zijn voorzien van open boven en ondereinden,die radiaal om een hartlijn zijn opgesteld,terwijl bovenste en onderste eindplaten zijn aangepast om de bovenste en onderste open einden van de compartimenten af te dekken,waartoe de eindplaten om de hartlijn draaibaar zijn. De 15 bovenste eindplaat is voorzien van een gat,dat is aangepast om in lijn te worden gebracht met een bovenste open einde' vsn ieder compartiment tijdens de draaiing van de eindplaat,terwijl de onderste eindplaat is-voorzien van een gat,dat zodanig is opgesteld,dat het niet in lijn is gelegen met het gat van de bovenste eindplaat,terwijl dit gat in de ón-20 derste eindplaat is aangepast om in lijn te worden gebracht met het onderste open einde van ieder compartiment tijdens de draaiing van deze onderste eindplaat,zodanig dat Uj draaiing van-de beide eindplaten een af te meten materiaal opeenvolgend in de compartimenten wordt toegevoerd door het gat in de bovenste eindplaat en het zich in de compartimenten 25 bevindende afgemeten materiaal wordt toegestaan om weg te stromen door het gat van de onderste eindplaat en wel uit het ene compartiment naar het andere. Een dergelijke bekende afmeetinrichting heeft echter het nadeel,dat op het tijdstip van de afvoer van het afgemeten korrelvormige materiaal uit het compartiment enig materiaal in het compartiment achter-30 blijft.

Met de uitvinding wordt beoogd een verbeterde inrichting voor het kwantitatief afmeten van poeders en korrelvorraige materialen te verkrijgen, welke inrichting in staat is om een complete afvoer van het afgemeten materiaal uit de desbetreffende afmeetcompartimenten te bewerkstel-35 ligen.

800 37 31 r « -2- 21378/CV/tl

De huidige uitvinding voorziet in een inrichting voor het kwantitatief afmeten van poeder- en korrelvormig materiaal voorzien van een hoofdlichaam met een aantal onafhankelijke afmeetcompartimenten,die zijn voorzien van bovenste en onderste einden en radiaal rondom een draaiings-5 as staan opgesteld,van een bovenste en een onderste eindplaat,aangepast voor het afdekken van het bovenste resp. onderste open einde van de compartimenten en draaibaar om de draaiingsas.waarbij de bovenste plaat is'voorzien van een gat aangepast om in lijn te worden gebracht met het bovenste open einde van ieder compartiment tijdens de draaiing van de 10 plaat en de onderste eindplaat is voorzien van een gat,dat zodanig is opgesteld,dat het niet in lijn is gelegen met het gat van de bovenste eindplaat en is aangepast om in lijn te worden gebracht met het onderste open einde van ieder compartiment tijdens de draaiing van de onderste eindplaat,zodanig dat met de draaiing van deze eindplaten een af te me-15 ten materiaal in het ene compartiment na het andere compartiment wordt toegevoerd door het gat van de bovenste eindplaat en het zich in de compartimenten bevindende afgemeten materiaal wordt toegestaan om uit het ene compartiment na het andere compartiment door het gat in de onderste eindplaat te stromen.waarbij volgens de uitvinding de bovenste eindplaat 20 op een plaats overeenkomend met de opstelling van het gat van de onderste eindplaat is voorzien van een mondstuk voor het inbrengen van een onder druk staand fluïdum in het ene compartiment na het andere compartiment tijdens de draaiing van de bovenste eindplaat.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand 25 van een in bijgaande figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont schematisch een zijaanzicht op een afmeetinrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont schematisch een bovenaanzicht op de in fig.l afgeheeld* 30 inrichting.

Fig. 3 toont schematisch een doorsnede over fig.l,gezien volgens de lijn III- III in fig.l.

Fig. 4 toont schematisch een doorsnede over fig.2,gezien volgens de lijn IV- IV in fig.2,waarbij bepaalde delen in zijaanzicht zijn 35 afgebeeld en andere delen zijn weggelaten.

8003731

-3- 21.378/CV/tL

Γ *

De inrichting is voorzien van een cilindrisch lichaam 11,dat aan zijn uiteinden is voorzien van flenzen 12 en 13. Een centrale holle cilinder 14 is bij het centrale deel van het lichaam 11 opgesteld. Een aantal scheidingswanden 15 zijn zodanig aangebracht dat zij zich 5 radiaal uitstrekken tussen het lichaam 11 en de centrale holle cilinder 14 waarbij zij met behulp van geschikte bevestigingsmiddelen,bijvoorbeeld lasVerbindingen zijn bevestigd aan het lichaam voor het verkrijgen van een aantal onafhankelijke afmeetcompartimenten 16,die aan de tegenover elkaar gelegen uiteinden open zijn.

10 De desbetreffende afmeetcompartimenten zijn zowel aan het bovenste open einde als aan het onderste open einde afgedekt met behulp van een bovenste eindplaat 17 resp. een onderste eindplaat 18. De eindplaten 17 en 18 zijn draaibaar op het lichaam 11 aangebracht in ringvormige groeven 19 resp.20, die in de flenzen 12 resp. 13 zijn aangebracht. De bovenste 15 en onderste eindvlakken van de desbetreffende scheidingswanden 15 zijn in nauw aanliggend contact met de eindplaten 17 resp. 18, op zodanige wijze,dat deze eindvlakken niet in conflikt komen met de regelmatige verdraaiing van de eindplaten.

In de centrale holle cilinder 14 is verder een as 21 aangëbracht, 20 die wordt gesteund door legers 22 , 22' en 23, die zijn bevestigd aan de binnenzijde van de centrale holle cilinder. De eindplaten 17 en 18 zijn zodanig op de as 21 aangebracht,dat zij aan de as 21 zijn bevestigd met behulp van schroefbouten en niet nader weergegeven wiggen op de desbetreffende eindgedeelten van de as. De eindplaten 17 en 18 25 zijn voorzien van gaten 24 en 25,een voor iedere eindplaat. Deze twee gaten zijn zodanig aangebracht,dat zij in lijn te brengen zijn met de eindopeningen van de verschillende afmeetcompartimenten. Meer in het bijzonder zijn de gaten 24 en 25 op zodanige wijze in de bovenste eindplaat 17 resp. de onderste eindplaat 18 aangebracht.dat, in het geval 3Ö dat het gat 24 van de bovenste eindplaat 17 in lijn is gelegen met een bovenste opening van een bepaald afmeetcompartiment het gat 25 van de onderste eindplaat in lijn is gelegen met de aderste opening van een ander afvoercompartiment ,dat over een hoek van ongeveer 180° verdraaid staat opgesteld ten opzichte van het eerstgenoemde afmeetcompartiment.

35 In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld hebben de gaten 24 en 25 de vorm van een cirkelsector waarvan het hart ligt op de draaiingsas 800 3 7 31 é -4- 21378/CV/tl van de as 21 terwijl iedere opening daarbij een zodanige afmeting heeft, dat deze althans een afmeetcompartiment overlapt.

Het af te meten materiaal,dat bijvoorbeeld uit een poeder of uit deeltjes kan bestaan kan worden aangebracht in een bunker 27,die met 5 behulp van bouten onder tussenplaatsing van een pakking 26 aan de flens 12 van het lichaam 11 is bevestigd. Dit poeder- of korrelvormig materiaal kan door het gat 24 van de bovenste eindplaat 17 in het compartiment stromen. Deze materiaalstroming gaat door indien de plaat 17 in de richting volgens pijl A wordt verdraaid totdat zowel de voorlopende rand 10 24a als de achterlopende rand 24b van het gat 24 het desbetreffende com partiment is gepasseerd. Het af te meten materiaal is zo dus ingebracht in een afmeetcompartiment gedurende de periode waarin zowel de voorlopende rand 24a als de achterlopende rand 24b van het gat 24 bewegen over de bovenste opening van dat compartiment. Op deze wijze wordt het materiaal 15 in de’ verschillende opeenvolgende afmeetcompartimenten aangebracht tijdens de draaiing van de eindplaten over 180°. Indien de platen over 180° zijn gedraaid wordt het gat 25 van de onderste eindplaat 18 in lijn ge-bracht met het eerst met het materiaal gevulde compartiment. Daardoor kan het afgemeten materiaal uit de inrichting stromen door het gat 25 20 in een leiding 29,welke onder tussoplaatsing van een pakking 28 aan de onderste flens 13 met behulp van bouten is bevestigd. Nadat dus de eindplaten vanaf het begin van het vullen over 180° zijn verdraaid en bij verdere verdraaiing wordt het vullen en afvoeren van het materiaal gelijktijdig uitgevoerd in compartimenten,die over een hoek van 180° ver-25 draaid ten opzichte van elkaar staan opgesteld en wel opeenvolgend van het ene compartiment na het andere compartiment.

De afmeetinrichting volgens de uitvinding is voorzien van middelen 30 voor het waarborgen van een regelmatige afvoer van een afgemeten materiaal uit het afmeetcompartiment. Deze middelen omvatten mondstukken 30 31,die zijn aangebracht op de bovenste eindplaat 17. De mondstukken 31 zijn aangebracht in de bovenste eindplaat 17 op plaatsen overeenkomend met de ligging van het gat 25 van de onderste eindplaat 18. De desbetreffende mondstukken 31 zijn gekoppeld met een verzamelbuis 32 op zodanige wijze, dat de desbetreffende fluidumdoortoch ten van de mondstukken in verbinding 35 staan met een enkele fluidumbaan van de verzamelbuis 32, Anderzijds is een T-vormig verloopstuk 33 met zijn ene einde bevestigd aan een op de

V

-5- 21378/CV/tl eindplaat 17 aangebrachte blinde plug 34. De verzamelbuis 32 is met het T-stuk verbonden via een koppeling 35,nippels 36 en 37 en een elleboog 38. Een ander einde van het T-stuk 33 is verbonden met een nippel 34, welke op zijn beurt is verbonden met een draaibare pijpverbinding 42 5 via een koppeling 40. De draaibare pijpverbinding 42 bestaat uit twee pijpdelen,die relatief ten opzichte van elkaar verdraaibaar zijn. De koppeling 40 is met een van deze twee pijpdelen verbonden. Een leiding 43 -is met zijn ene einde met het andere pijpdeel van de draaibare pijp-verbinding* .42 verbonden. Het andere niet nader weergegeven einde van 10 de leiding 43 staat in verbinding met de luchtinlaat van een toevoer van onder druk staand fluidum,zoals een luchtcompressor. Een onder druk staand fluüum wordt in'de verzamelbuis 32 ingebracht door een fluidum-baan,welke de leiding 43 ,de draaibare pijpkoppeling 40, de nippel 39, het T-stuk 33, de nippel 37, de elleboog 38, de nippel 36 en de koppeling 15 38 omvat en het onder druk gebrachte fluidum treedt normaal ten alle tij de in stralen naar buiten uit de mondstukken 31.

Zoals hierboven beschreven strekken de mondsrukken 31 zich door de * bovenste eindplaat 17 uit op een plaats overeenkomend met de ligging van het gat 25 van de onderste eindplaat 18. Dientengevolge zal bij de 20 draaiing van de onderste eindplaat 18 door de mondstukken 31 een onder druk staand fluidum worden geïnjecteerd in een afmeetcompartiment op het tijdstip,dat het gat 25 van de onderste eindplaat 18 in lijn is gelegen met de onderste opening van het desbetreffende afmeetcompartiment.

Het in het desbetreffende compartiment ingebrachte afgemetei poeder-25 of korrelvormige materiaal wordt zodoende snel en volledig afgevoerd door het gat 25 ten gevolge van de natuurlijke neerwaartse val van het materiaal onder invloed van zijn eigen gewicht en met assistentie van de straalstromen van het onder druk staand fluidum,die \anuit de mondstukken in het compartiment intreden.

30 In de afmeetinrichting zijn de mondstukken zodanig opgesteld,dat zij stralen van onder druk staand fluidum uitstoten langs de wanden,welke de desbetreffende afmeetcompartimenten begrenzen. Dat wil zeggen dat een van de mondstukken 31 is opgesteld voor het uitstoten van een straal van onder druk staand fluidum langs het binnenoppervlak van de wand van het 35 hoofdlichaam 11 en een ander mondstuk is opgesteld om een verdere straal van onder druk staand fluidum uit te stoten langs het buitenoppervlak 800 3731 r

V

-6- 21378/CV/tl * van de wand van de centrale holle cilinder 14, een verder mondstuk is opgesteld ten einde nog een verdere stroom van onder druk staand flui-dum uit te stoten tussen de bovengenoemde twee stromen. Ten gevolge van deze opstelling van mondstukken worden stralen van onder druk staand 5 fluidum in het afmeetcompartiment op zodanige wijze ingebracht,dat een van de stralen is gericht op de massa van het poeder- of korrelvormige materiaal',een andere straal is gericht tussen de massa en het binnenste wdndoppervlak van het hoofdlichaam 11 en een derde straal is gericht tussen deze massa en het buitenste wandoppervlak van de centrale holle 10 cilinder 14. Zodoende wordt voorkomen,dat het afgemeten poeder-of korrelvormige maternal in het compartiment achterblijft door hechting aan de wandoppervlakken van het hoofdlichaam en.de centrale holle cilinder. Een dergelijke opstelling van mondstukken is bruikbaar en effectief in het bijzonder in het geval dat het af te meten materiaal wordt gevormd 15 door een poeder ,dat zich gemakkelijk hecht aan een wandoppervlak,zoals bijvoorbeeld ureum, calcium carbonaat of geactiveerd korrelvormig cokes of olie cokes,dat vocht heeft geabsorbeerd.

In de afmeetinrichting volgens de huidige uitvinding zijn verder middelen aangebracht om te voorkomen,dat indien een af te meten materiaal 20 in een compartiment wordt gebracht dit materiaal indringt in een nauwe ruimte welke is gevormd tussen de achterlopende rand van het gat of het onderoppervlak van de bovenste eindplaat gelegen nabij de achterlopende rand van het gat en het bovenste eindvlak van een scheidingswand welke naburige afmeetcompartimenten begrenst ter vermijding van een verstoring 25 van de regelmatige verdraaiing van de eindplaten. Hiertoe is bij voorkeur op het onderste oppervlak van de bovenste eindplaat 17,een oor 45 aangebracht. Dit oor 45 is zodanig opgesteld,dat het kan uitsteken voorbij de achterlopende rand 24b naar de voorlopende rand 24a van het gat 24 ter begrenzing van het oppervlak van dit gat. Dit oor komt bij 30 de scheidingswand 15 aan voor de achterlopende rand van het gat 24 daar aankomt tijdens de draaiing van de eindplaten. Dienovereenkomstig buigt dit oor de richting van de neerwaartse stroming van let materiaal naar een andere naburige scheidingswand,die juist voor de eerst ontmoette scheidingswand is gelegen,af en voorkomt dat het materiaal stroomt 35 langs deze eerst ontmoette scheidingswand,die juist onder de achterlopende rand van het gat is gelegen. Het oor 25 voorkomt zodoende met succes de 8003731 -7- 21378/CV/tl * intrede van het materiaal in de ruimte gevormd tussen de achterlopende rand of het onderoppervlak van de bovenste eindplaat gelegen nabij deze achterlopende rand,en het boveneinde van de scheidingswand. Verder is volgens de huidige uitvinding dit oor zodanig opgestéü,dat het 5 schuivend kan worden bewogen vanaf de achterlopende rand naar de voorlopende rand van het gat 24 tot aan een gewenste stand om daarin te worden vastgehouden ter begrenzing van de afmeting van het gat 24 op de gewenste wijze. Dienovereenkomstig kan de afmeting van het gat op gewenste wijze worden gevarieerd om daarbij het volume van het materiaal, IQ dat in de desbetreffende afmeetcompartimenten wordt ingebracht,te variëren. Het oor 45 is van een zodanige sectorvorm,dat het oor het gat 24 geheel kan sluiten. Boutgaten 46 zijn op regelmatige afstanden van elkaar in het oor 45 aangebracht en vormen een boogvormig patroon om de draai-ingsas van de as 21. In de bovenste eindplaat 17 zijn op regelmatige 15 afstand van elkaar van schroefdraad voorziene gaten aangebracht op plaatsen, die overeenkomen met de boutgaten in het oor 45. Met behulp van een bout 47,die door de gaten 46 kan worden gestoken en in de van schroefdraad voorziene gaten kan worden gedraaid kan het oor 45 aan de bovenste eindplaat 17 worden vastgezet. Door het kiezen van een geschikt 20 van schroefdraad voorzien gat wordt dan ook het oor met behulp van de bout vastgezet op zodanige wijze,dat gewaarborgd is,dat het oor 45 zich over een gewenste afstand voorbij de achterlopende rand van het gat 24 van de bovenste eindplaat 17 naar de voorlopende rand van dit gat uitstrekt zodat de afmeting van het gat 24 op de gewenste zal zijn beperkt.

25 Zo kan dus het intreden van materiaal in de nauwe ruimte tussen het onderste gedeelte van de bovenste eindplaat nabij de achterlopende rand van het gat 24 en de bovenste eindrand van de scheidingswand van een compartiment worden voorkomen.

De opstelling van de eindplaten en de as waaraan de eindplaten 30 zijn bevestigd kan op verschillende wijzen worden uitgevoerd. In-het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld zijn de eindplaten zodanig opgesteld, dat zij draaibaar zijn om een vaste as met behulp van een buiten de inrichting opgestelde motor. Meer in het bijzonder is tussen het lichaam 11 en het centrale holle cilindrische deel 14 een buitenste hol orgaan 35 51 opgesteld,dat zowel aan het lichaam 11 als aan het orgaan 14 is bevestigd en zich uitstrekt door een afmeetcompartiment waaraan het 8003731 -8- 21378/CV/tl * * .· holle orgaan eveneens is bevestigd. Binnen het buitenste holle orgaan 51 is een binnenste hol orgaan 52 nauwsluitend opgenomen. Een aan het binnenste holle orgaan 52 bevestigde flens is met behulp van bouten bevestigd aan een omtreksflens van het buitenste holle orgaan 51,zodat 5 een draaiing van het binnenste holle orgaan is voorkomen. Binnen het binnenste holle orgaan 52 zijn legers 53 en 54 aangebracht voor het ondersteunen van een as 55. Een conisch tandwiel 56,dat aan het binneneinde van de as 55 is bevestigd,is gelegen binnen het centrale holle cilindrische orgaan 14. Een verder conisch tandwiel 57 is bevestigd aan 10 de as 21 en in ingrijping met het etnische tandwiel 56. Het buiteneinde van de as 55 is gekoppeld met ds^itgaande as van een niet nader weergegeven motor,bijvoorbeeld met behulp van een eveneens niet weergegeven kettingoverbrenging. Indien de motor draait wordt de as 55 en de as 21 samen met de bovenste en onderste eindplaten 17 en 18 in draaiing ge-15 bracht.

800 3 731

Claims (3)

1. Inrichting voor het kwantitatief afmeten van poeder- of korrelvormig materiaal,zoals poeders en deeltjes van synthetisch hars voor gebruik als uitgangsmateriaal,pigmenten,cement, kunstmeststoffen en voedings-materialen ,voorzien van een hoofdlichaam met een aantal onafhankelijke 5 afmeetcompartimenten,die bovenste en onderste open einden bezitten en radiaal om een draaiingsas staan opgesteld,en van bovenste en onderste eindplateii,die zijn aangepast voor het afdekken van de bovenste en onderste open einden van de compartimentm en die om de draaiingsas draaibaar zijn,waarbij de bovenste plaat is voorzien van een gat aangepast 10 om in lijn te worden gebracht met het bovenste open einde van ieder compartiment bij draaiing van de eindplaat en de onderste eindplaat is voorzien van een gat,dat zodanig is opgesteld,dat het niet in lijn is gelegen met het gat van de bovenste eindplaat is en is aangepast om in liji te worden gebracht met het onderste open einde van ieder comparti-15 ment bij draaiing van de onderste eindplaat zodanig dat met de draaiing van de eindplaten een af te meten materiaal in het ene compartiment na het andere compartiment wordt ingevoerd door het gat van de bovenste eindplaat en het afgemeten materiaal,dat zich in de compartimenten bevindt,wordt toegestaan om weg te stromen door het gat van de onderste 20 eindplaat vanuit het ene compartiment na het andere compartiment,met het kenmerk,dat de bovenste eindplaat op een plaats overeenkomend met de ligging van het gat van de onderste eindplaat is voorzien van althans-een mondstuk voor het inbrengen van een straal van onder 'druk staand fluïdum in het ene compartiment na het andere compartiment tijdens de 25 draaiing van deze eindplaat.

2. Inrichting volgens conclusie l,met het kenmerk,dat meerdere mondstukken zijn aangebracht,waarvan een deel zodanig is opgesteld,dat een straal van onder druk staand fluïdum wordt uitgestoten langs de de desbetreffende afmeetcompartimenten begrenzende wanden tijdens de draaiing 30 van de eindplaten,

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2,met het kenmerk,dat op de bovenste eindplaat een uitstekend oor is aangebracht,dat zich voorbij de achterlopende rand van het gat in de eindplaat in de richting van de voorlopende rand van het gat uitstrekt ter begrenzing van de grootte van 35 het oppervlak van dit gat,waarbij het oor verschuifbaar en in iedere gewenste mate van uitsteking vast te zetten is. 800 3 731