NL8003666A

NL8003666A - Inrichting voor het kwantitatief afmeten van poeder- of korrelvormig materiaal.

Info

Publication number: NL8003666A
Application number: NL8003666A
Authority: NL
Original assignee: Matsushita Ind Co Ltd
Priority date: 1979-07-02
Filing date: 1980-06-25
Publication date: 1981-01-06
Also published as: JPS592027Y2; AU5975880A; NL186876C; GB2055759B; US4326651A; DE3025049C2; AU532213B2; DE3025049A1; JPS5610433U; NL186876B; GB2055759A; FR2461239B1; FR2461239A1; CA1133861A

Description

*- . -1- 21365/CV/jl

P

Aanvrager: Matsushita Industry Co., Ltd., Tokio, Japan.

Korte aanduiding: Inrichting voor het kwantitatief afmeten van poeder- of korrelvormig materiaal.

5

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het kwantitatief afmeten van poeder- of korrelvormig materiaal, zoals poeders en deeltjes van synthetische harsen, die worden gebruikt als uitgangsmateriaal, van pigmenten, van cement, van kunstmest en van voedingsstoffen.

10 Er is een inrichting bekend voorzien van een hoofdlichaam met een aantal onafhankelijke afmeetcompartimenten, die bovenste en onderste open einden bezitten en radiaal rondom een draaiingsas staan opgesteld, terwijl de inrichting verder is voorzien van bovenste en onderste eind-platen, die zijn aangepast om de bovenste en onderste open einden van de 15 compartimenten af te dekken en die draaibaar zijn om de draaiingsas. Daarbij heeft de bovenste eindplaat een gat, dat is aangepast om in lijn te worden gebracht met het bovenste open einde van ieder compartiment tijdens de verdraaiing van deze eindplaat. Verder heeft de onderste eindplaat een gat, dat zodanig is opgesteld, dat dit gat niet in lijn is gelegen met het 20 gat van de bovenste eindplaat, terwijl dit gat in de onderste eindplaat is aangepast om in lijn te worden gebracht met het onderste open einde van ieder compartiment Indien deze eindplaat wordt verdraaid, zodat met de draaiing van de beide eindplaten een af te meten materiaal opeenvolgend in de compartimenten wordt toegevoerd door het gat van de bovenste eind-25 plaat en het afgemeten materiaal, dat zich in de compartimenten bevindt, kan wegvloeien door het gat in de onderste eindplaat vanuit het ene compartiment naar het andere compartiment. Deze bekende afmeetinrichting heeft echter het nadeel, dat het af te meten korrelvormige materiaal binnen dringt in een kleine ruimte, welke is gevormd tussen de achterlopende 30 rand van het gat van de bovenste eindplaat, waardoor het materiaal wordt toegevoerd in het afmeètcompartiment, en de bovenste rand van de wand van een scheidingswand, welke tussen naburige afmeetcompartimenten is gelegen, hetgeen resulteert in een nadelig beïnvloeden van de vlotte draaiing van de eindplaten.

35 Met de uitvinding wordt beoogd een verbeterde afmeetinrichting te verkrijgen, waarbij kan worden voorkomen, dat het af te meten korrel-of poedervormig materiaal binnentreedt in een smalle ruimte, welke is gevormd tussen de achterlopende rand van het gat van de bovenste eindplaat, 800 3 6 66

V

-2- 21365/CV/jl waardoor het materiaal wordt toegevoerd in een compartiment en de bovenste wandrand van een scheidingswand, welke naburige compartimenten begrenst, om zodoende altijd een vlotte draaiing van de eindplaten te waarborgen, terwijl het verder met de inrichting mogelijk is om het volume van het af 5 te meten materiaal in de desbetreffende compartimenten in te stellen.

Hiertoe voorziet de uitvinding in een inrichting voor de kwantitatieve afmeting van poeder- of korrelvormig materiaal, zoals poeders en deeltjes van synthetische harsen, die als uitgangsmaterialen worden gebruikt, van pigmenten, van cementen, van kunstmest en van voedingsstoffen, voor-10 zien van een hoofdlichaam met een aantal onafhankelijke afmeetcompartimen-ten met bovenste en onderste open einden, die radiaal om een draaiingsas staan opgesteld, van bovenste en onderste eindplaten, die zijn aangepast voor het bedekken van xle bovenste en onderste open einden van de compartimenten en die om de draaiingsas draaibaar zijn, waarbij de bovenste eind-15 plaat is voorzien van een gat, dat is aangepast om in lijn te worden gebracht met het bovenste open einde van ieder conpartiraent tijdens de draaiing van deze eindplaat, terwijl de onderste eindplaat is voorzien van een gat, dat zodanig is opgesteld, dat het niet in lijn is gelegen mét het gat van de bovenste eindplaat en aangepast is om in lijn te worden 20 gebracht met het onderste open einde van ieder compartiment bij de draaiing van deze eindplaat, zodat bij de draaiing van de beide eindplaten een af te meten materiaal wordt toegevoerd in een compartiment door het gat van de bovenste eindplaat en het zich in een compartiment bevindende afgemeten materiaal kan wegstromen door het gat van de bovenste -eindplaat 25 tijdens de verdraaiing van de eindplaten, waarbij volgens de uitvinding een uitsteekbaar oor is aangebracht op de bovenste eindplaat, zodanig dat deze schuifbaar uitsteekt,voorbij de achterlopende rand van het gat naar de voorlopende rand van dit gat ter begrenzing van de grootte van het oppervlak van dit gat, terwijl middelen aanwezig zijn om het oor vast te hou-30 den bij iedere gewenste mate van uitsteking.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande figuren.

Fig. 1 toont schematisch een bovenaanzicht van een afmeetinrich-ting volgens de uitvinding.

35 Fig. 2 toont schematisch een zijaanzicht op de afmeëtinrichting volgens de uitvinding.

Fig. 3 toont schematisch een doorsnede over de afmeëtinrichting, gezien volgens de lijn III-III in fig. 1.

8003666 jfr -3- 21365/CV/jl

Fig. 4 toont schematisch een doorsnede over de afmeetinrichting, gezien volgens de lijn IV-IV in fig. 2.

Fig. 5 toont schematisch op grotere schaal een deel van de afmeetinrichting volgens de uitvinding in doorsnede gezien volgens de lijn 5 V-V in fig. 1.in de stand dat de eindplaten en het oor zijn opgesteld in de voorgrond van een scheidingswand.

De inrichting omvat een cilindrisch lichaam 1 aan de tegenover elkaar gelegen einden waarvan flenzen 12 en 13 zijn aangebracht.Een centrale holle cilinder 14 is bij het centrale deel van het lichaam 11 opge-10 steld. Een aantal scheidingswanden 15 zijn zodanig aangebracht, dat zij zich radiaal uitstrekken tussen het lichaam 11 en de centrale holle cilinder J4,waarbij zij aan het lichaam zijn bevestigd met behulp van geschikte middelen, zoals 1asverbindingen, ter verkrijging van een aantal onafhankelijk van elkaar zijnde afmeetcompartimenten 16, die tegenover elkaar 15 gelegen open uiteinden bezitten.

De verschillende afmeetcompartimenten 16 zijn zowel aan het open boveneinde als aan het open ondereinde afgedekt met behulp van-een bovenste eindplaat 17, respectievelijk een onderste eindplaat 18. De eindpla-• ten 17 en 18 zijn draaibaar in ringvormige groeven 19, respectievelijk 20,__ 20 die in de flenzen 12, respectievelijk 13 zijn aangebracht, met het lichaam 11 verbonden. De bovenste en onderste eindvlakken van de verschillende scheidingswanden 15 zijn in nauw contact met de eindplaten 17, respectievelijk 18, op zodanige wijze, dat deze eindvlakken een gelijkmatige vlotte draaiing van deze eindplaten niet verhinderen.

25 Verder is in de centrale holle cilinder 14 een as 21 aangebracht.

Deze as 21 wordt ondersteund door legers 22, 22' en 23, die zijn bevestigd aan de binnenzijde van de centrale holle cilinder. De eindplaten 17 en 18 worden gefixeerd op de as 21 met behulp van schroeven en bouten en passende ineengrijping op de respectievelijke eindgedeelten van 30 de as. De eindplaat 17 is verder voorzien van een enkel gat 24 en de eindplaat 18 is voorzien van een enkel gat 25. Deze twee gaten zijn zodanig opgesteld, dat zij met de eindopeningen van de verschillende afmeetcompartimenten in lijn kunnen worden gebracht. Daarbij zijn gaten 24 en 25 zodanig in de bovenste eindplaat 17 respectievelijk de onderste eindplaat 18 35 aangebracht, dat in het geval dat het gat 24 van de bovenste eindplaat 17 in lijn is gelegen met een bovenste opening van een bepaald afmeetcom-partiment het gat 25 in de onderste eindplaat 18 in lijn is gelegen met een ander afmeetcompartiment, dat over ^en hoek van 18D° vnrdrnaid ton op- 300 3 6 66 -4- 21365/CV/jl zichte van het eerstgenoemde afmeetcompartiment is gelegen. In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld zijn de gaten 24 en 25 sectorvormig uitgevoerd, waarbij de middelpunten van deze sectorvormige openingen op de draaiingsas of hartlijn van de as 21 zijn gelegen, terwijl de openingen 5 verder een zodanige afmeting hebben, dat zij althans een afraeetcomparti-ment overlappen.

Indien de inrichting op boven omschreven wijze is uitgevoerd, kan af te meten korrel- of poedervormig materiaal worden gestort in een bunker 27, die met behulp van bouten en onder tussenplaatsing van een pak-10 king 26 is bevestigd aan de flens 12 van het lichaam 11. Het materiaal kan nu in het compartiment stromen via het gat 24 van de bovenste eind-plaat 17. Deze stroming van materiaal gaat door indien de eindplaat 17 wordt gedraaid in de richting van pijl A, totdat zowel de voorlopende rand 24a als de achterlopende rand 24b van het gat 24 dit compartiment 15 zijn gepasseerd. Het af te meten materiaal wordt dus in een afmeetcompar-timent toegevoerd gedurende een periode waarin zowel de voorlopende rand 24a als de achterlopende rand 24b van het gat 24 over de bovenste opening van het compartiment bewegen. Op deze wijze wordt het materiaal opeenvolgend ingevoerd in de desbetreffende naburige afmeetcompartimenten tijdens 20 de draaiing van de eindplaten over 180°. Indien de platen over 180° zijn verdraaid, is het gat 25 van de onderste eindplaat 18 in lijn gebracht met het aldus met het materiaal gevulde compartiment. Zodoende wordt het afgemeten materiaal in de gelegenheid gesteld, om uit de inrichting via het gat 15 te stromen in een leiding 29, welke onder tussenplaatsing van een 25 pakking 28 met behulp van bouten is bevestigd aan de onderste flens 13. Zodoende zal tijdens de verdraaiing van de eindplaten een vullen en lossen van het materiaal gelijktijdig worden uitgevoerd in compartimenten, die over' een hoek van 180° ten opzichte van elkaar verdraaid zijn opgesteld, en dit opeenvolgend van het.ene compartiment naar het andere.

30 In de afmeetinrichting volgens de huidige uitvinding, zijn maat regelen getroffen om te voorkomen, dat indien een af te meten materiaal in een compartiment wordt ingevoerd dit materiaal ook binnentreedt in de smalle ruimte, die is gevormd tussen de achterlopende rand van het gat of het ondervlak van de bovenste eindplaat gelegen nabij deze achterlopende 35 rand van het gat en het bovenste eindvlak van een scheidingswand, welke naburige afmeetcompartimenten begrenst, ten einde een verstoring van de vlotte draaiing van de eindplaat te voorkomen.

Hiertoe is bij voorkeur op het onderopperviak van de bovenste 800 3 6 66 " . -5- 21365/CV/jl eindplaat een oor 30 aangebracht. Dit oor 30 is zodanig opgesteld, dat het kan uitsteken voorbij de achterlopende rand 24b in de richting van de voorlopende rand 24a van het gat 24 ter begrenzing van het oppervlak van dit gat 24. Dit oor 30 komt aan bij de scheidingswand 15 voordat de ach-5 terlopende rand van het gat 24 daar= aankomt tijdens de draaiing van de eindplaten. Dienovereenkomstig buigt dit oor 30 de richting van de neerwaartse stroming van het af te meten materiaal af naar een andere naburige scheidingswand, welke juist voor de eerstoptredende scheidingswand is gelegen en voorkomt zo dat het materiaal langs de eerst-verschijnende schei-10 dingswand, die juist onder de achterlopende rand van het gat is gelegen, stroomt. Zodoende voorkomt dit oor 30 met succes het intreden van het af te meten materiaal in de ruimte, die is gevormd tussen de achterlopende rand of het ondervlak van de bovenste eindplaat 9 nabij deze achterlopende rand, en het boveneinde van de scheidingswand.

15 Verder is volgens de huidige uitvinding dit oor 30 zodanig opge steld, dat het verschuifbaar kan worden bewogen vanaf de achterlopende rand naar de voorlopende rand van het gat 24 tot aan een gewenste stand om daarin te worden vastgehouden ter beperking van de afmeting van het gat 24 op de gewenste wijze. Dienovereenkomstig kan de afmeting van'het gat 20 24 naar wens worden gewijzigd, om daarbij het volume van het af te meten materiaal, dat in de desbetreffende afmeetcompartimenten wordt ingebracht, te variëren. Het oor 30 is van een zodanige sectorvorra, dat het oor 30 het gat 24 geheel kan sluiten. Boutgaten 31 zijn op gelijke tussenruimtes in het oor 30 aangebracht en vormen een boogpatroon om de draaiingsas van 25 de as 21. Boutgaten 32 zijn aangebracht in de’· bovenste eindplaat 17 met gelijke tussenruimtes op plaatsen, die overeenkomen met de boutgaten van het oor 30. Door een bout 33 in een boutgat 32 te schroeven door de boutgaten 31j wordt het oor 30 aan de bovenste eindplaat 17 vastgezet. Dienovereenkomstig wordt bij keuze van een geschikt boutgat 32 het oor met 30 de bout vastgezet door het boutgat 31 in het schroefgat 32 ten einde te waarborgen, dat het oor 30 over een gewenste afstand voorbij de aflopende rand van het gat 24 van de bovenste eindplaat uitsteekt in de richting van de voorlopende rand daarvan, waarbij de afmeting van het gat 24 op gewenste wijze kan worden beperkt. Het intreden van het korrel- of poeder-35 vormig materiaal in de nauwe ruimte tussen het ondergedeelte van de bovenste eindplaat nabij de achterlopende rand \an het gat 24 en de bovenste eindrand van de scheidingswand van een compartiment kan zo dus worden voorkomen. 800 36 65 -6- 21365/CV/jl

De opstelling van de bovenste en onderste eindplaten en de as waaraan deze eindplaten zijn bevestigd, kan op verschillende wijze worden uitgevoerd. In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld zijn de eindplaten opgesteld om te worden gedraaid om een vaste as met behulp van een buiten 5 de inrichting opgestelde motor. Meer in het bijzonder is een buitenste hol orgaan 35 opgestemd tussen het lichaam 11 en het centrale holle cilindrische deel 14 en aan deze beide delen bevestigd, zodat dit orgaan 35 zich uitstrekt door een afmeetcompartiment waaraan dit holle orgaan eveneens is bevestigd. Een binnenste Hól orgaan 36 is nauw passend opgenomen bin-10 nen het buitenste holle orgaan 35. Een flens, welke is aangebracht bij het oratreksdeel van dit binnenste holle orgaan 36 is met behulp van bouten vastgezet aan een omtreksflens van het buitenste holle orgaan 35, zodati het holle orgaan 36- tegen verdraaiing is geborgd. In het binnenste holle orgaan 36 zijn legers 37 en 38 aangebracht ter ondersteuning van een as 15 39. Een conisch tandwiel 40 is opgesteld binnen het holle cilindrische orgaan 14 en bevestigd aan het binneneinde van de as 39. Een verder conisch tandwiel 41 is aan de as 21 bevestigd en is verder in ingrijping met het conische tandwiel 40 . Het buiteneinde van de as 39 is gekoppeld met de aandrijfas van een niét nader weergegeven motor via bijvoor-20 beeld een kettingoverbrenging . Indien de as 39 met de motor in draaiing wordt gebracht, wordt eveneens de as 21 tezamen met de bovenste en onderste eindplaten 17 en 18 in draaiing gebracht.

-CONCLUSIE - 800 3 6 66

Claims

m . -7- 21365/CV/jl Inrichting voor het kwantitatief afmeten van poeder- of korrelvormig materiaal, zoals poeders en deeltjes van synthetische harsen, dat 5 te gebruiken is als uitgangsmateriaal, pigmenten, cement, kunstmest en voedingsmaterlaal, voorzien van een hoofdlichaam met een aantal onafhankelijke afmeetcompartimenten, die bovenste en onderste open einden bezitten en radiaal-om een hartlijn zijn opgesteld, van bovenste en onderste eind-platen, die zijn aangepast voor het afdekken van de bovenste en onderste 10 open einden van de compartimenten en die draaibaar zijn om de hartlijn, waarbij de bovenste plaat is voorzien van een gat, dat is aangepast om in lijn te worden gebracht met het bovenste open einde van ieder compartiment tijdens de verdraaiing van deze eindplaten, terwijl de onderste eindplaat i3 voorzien van een gat, dat zodanig is opgesteld, dat het niet in lijn is 15 gelegen met het gat in de bovenste eindplaat en is aangepast om in lijn te worden gebracht met het onderste open einde van ieder compartiment in-dieh de onderste eindplaat wordt verdraaid, zodat met de draaiing van deze eindplaten een af te meten materiaal in de compartimenten wordt toegevoerd, « compartiment na compartiment, via het gat van de bovenste eindplaat, en 20 het afgemeten materiaal, dat zich in deze compartimenten bevindt, wordt toegestaan om uit te stromen door het gat van de onderste eindplaat, com -partiment na*compartiment, met het kenmerk, dat op de bovenste eindplaat een uitsteekbaar oor is aangebracht, zodanig, dat dit verschuifbaar uitsteekt voorbij de achterlopende rand van het gat naar de voorlopende 25 rand van dit gat ter beperking van de grootte van het oppervlak van dit gat, waarbij het oor in iedere gewenste mate van uibsteking kan worden vastgehouden. Eindhoven, juni 1980. 8003666