NL8000246A - Inrichting voor het bakken van brood. - Google Patents

Description

ff.O. 28653 1

Inrichting voor het bakken van brood.

De uitvinding ligt op het terrein van de broodbakkerij en heeft meer in het bijzonder betrekking op het thuis bakken van brood.

Over het algemeen laat men brooddeeg drie keer rijzen 5 voordat er gebakken wordt en wordt het deeg neergeslagen tussen de eerste en tweede rijsperiode en gekneed tussen de tweede en derde rijsperiode. Na de derde rijsperiode wordt het brood gebakken. De totale tijd die nodig is vanaf het begin van de eerste periode tot aan het eind van de bak-10 periode bedraagt over het algemeen enkele uren.

De uitvinding heeft nu ten doel een inrichting te verschaffen waarmee het deeg automatisch op het juiste tijdstip wordt neergeslagen, waarmee de benodigde rijstijdperioden worden bepaald en waarmee de oven op de juiste tijdstippen 15 wordt in- en uitgeschakeld. De inrichting kan zelfs in een kleine oven van tafelmodel worden gebruikt. De inrichting kan verder automatisch de baktijd controleren terwijl tevens de diverse rijsperioden en bakperiodën kunnen worden gevarieerd en een van de rijsperioden zelfs tot nul kan worden 20 gereduceerd indien er slechts twee rijsperioden worden gewenst .

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding voert een paar platen een scharnierende beweging uit naar elkaar toe op de juisten tijdstippen teneinde het deeg tussen de 25 platen neer te drukken. Een besturingseenheid is verbonden met de oven en met de plaat aandrijf eenheid om te verzekeren dat alles gebeurt zoals gewenst is.

Verdere doelstellingen, voordelen en kenmerken van de uitvinding zullen duidelijk worden in de volgende beschrij-30 ving van de in de figuren geïllustreerde uitvoeringsvorm van de uitvinding.

Figuur 1 toont een aanzicht, gedeeltelijk in doorsnede van een bakinrichting volgens de uitvinding.

De figuren 2 en 3 tonen in perspectief, gedeeltelijk 35 in doorsnede, delen van het stelsel uit figuur 1.

Figuur 4 toont schematisch delen van het stelsel uit figuur 1.

In de figuren is een broodbakstelsel getoond voorzien

90 0 D 2 4 S

It 2 van een elektrische oven 10, een stuureenheid 12, twee horizontale stuurstangen 14, 15 en twee paar van in hun algemeenheid vertikaal staande platen 16. Elk par platen 16 is geplaatst binnen en aangrenzend aan de lange zijden 5 van een conventionele broodpan 18 en het brooddeeg 20 bevindt zich tussen de platen in de pan. De stuurblokken 22, 24, waarvan er twee aanwezig zijn op elk van de stuurstangen 14, 5 (een voor elke pan 18), werken samen met de plaatdelen 50, 52 die uitsteken van de platen 16. Op afstand van eΙ-ΙΟ kaar parallel geplaatste geleidingsrails 30, vastgeklonken aan de onderzijde van een plaat in de oven 10 werken samen met de zijkanten van de pan 18 en houden de pan op zijn plaats. Een derde geleidingsrail 52 werkt samen met de achterzijde van de pannen 18 om zodoende de afstand, waarover 15 de pannen in de oven worden ingeduwd, te begrenzen.

ne stuurstangen 14, 15 zijn gemonteerd in lagers 54 in de wanden van de oven 10, zodat de stangen axiaal heen en weer kunnen worden bewogen. De uiteinden van de staven buiten de oven 10 zijn bevestigd aan de verbindingsarmen 56 20 aangedreven door de armen 58 die bevestigd zijn aan de tegenover elkaar gelegen uiteinden van een aandrijfas 40. £oals in de figuur getoond is verlopen de aandrijf armen 58 radiaal buitenwaarts vanaf de aandrijfas 40 en de koppeldelen 56 zijn scharnierend bevestigd zowel aan de aandrijfarmen 58 25 als aan de stangen 14, 15. Een aandrijfketting 42 verloopt over een kettingwiel 41 dat bevestigd is aan de as 40 tussen de armen 58 en de uitgangsas van een met laag toerental werkende elektrische motor 44. Wanneer de motor wordt ingeschakeld dan wordt daardoor het kettingwiel 41 en zodoen-50 de de aandrijfas 40 met een snelheid van een omwenteling per minuut geroteerd waardoor de stuurstangen 14, 15 langzaam heen en weer oscilleren. De stuurstangen voltooien een oscillatiecyclus, daarbij bewegend vanaf de startpositie (getoond in de figuren 1 en 5) naar de maximaal verplaatste 55 positie (getoond met stippellijnen in figuur 1), waarbij het kettingwiel 41 over 180° is geroteerd en vervolgens weer bewegend naar de startpositie dit alles in een minuut. Na voltooiing van de cyclus wordt door de blokken 22, 24 een (niet getoonde) begrenzingsschakelaar bediend, waardoor de 40 motor 44 wordt uitgeschakeld.

S 9 0 0 2 4 e 3

A

De stuurblokken 22, 24 glijden over de stuurstangen 14, 15 en worden door middel van instelschroeven 46 op hun plaats vastgezet. Een paar vlak naast elkaar geplaatste vingers 48 steekt in zijn algemeenheid loodrec'ht op de 5 as van de respectievelijke stangen 14, 15 uit vanaf het hoofdlichaam van elk van de blokken 22, 24 en werkt samen met de plaatdelen 50, 52 die in bovenwaartse richting uitsteken vanaf de platen 16. ZiOals getoond is zijn de plaatdelen 50, 52 verlengingen van het hoofdlichaam van de res-10 pectievelijke platen 16, en deze plaatdelen hebben een zodanige dikte dat ze met speling passen tussen de vingers 48 respectievelijk bevestigd aan de blokken 22, 24.

Zoals duidelijk zal zijn zorgt een beweging van de stangen 14, 15 vanuit de startpositie (getoond in figuur 3 15 en met de getrokken lijnen in figuur 1) naar de maximaal verplaatste positie (getoond met de stippellijnen in figuur 1) ervoor dat de platen 16 naar elkaar toe scharnieren waardoor het deeg 20 in zijn gerezen toestand (getoond met getrokken lijnen) wordt samengedrukt tot een klomp van 20 kleinere afmetingen, ‘fijdens deze beweging scharnieren de plate 16 in zijn algemeenheid rond de onderranden 17, alhoewel er sprake is van een zekere slip omdat de onderzoden van de platen niet aan de pannen 18 zijn bevestigd maar door het deeg 20 uiteen gehouden worden. De uitstekende plaat-25 delen 50, 52 bewegen in hun algemeenheid langs boogvormige wegen en de speling tussen de plaatdelen en de vingers 48 van de blokken 22, 24 zorgt ervoor dat de noodzakelijke relatieve beweging tussen de plaatdelen en de blokken mogelijk is.

30 het ontwerp van de stuureenheid 12 is schematisch ge toond in figuur 4. Zoals uit deze figuur blijkt behoort tot de stuureenheid een variabele frequentieoscillfcor 60, waarvan de klokpulsuitgang T. verbonden is met de klokpulsin- w gang 62 van een teller 64 met vaste lengte. De teller 64 35 telt de T klokpulsen en genereert uitgangspulsen T die o p toegevoerd worden aan de klokpulsingang 66 van een teller 68 en die tevens gebruikt worden voor het terugstellen van de teller 64 op nul zodat deze teller opnieuw begint te tellen zodra de teller een vaste tellerstand heeft bereikt.

40 De tijd tussen de pulsen T wordt dus bepaald door de fre- 8 0 0 0 ? A 3 4 quentie van T . De teller 68 telt de T pulsen en levert o p zyn tellerstand via de uitgang 70 aan de decodeereenheid 72, die voorzien is van een aautal afzonderlijke uitgangen 74A-G-, elk voor een inogelijke tellerstand. Slechts een van 5 de uitgangen 7^, namelijk die uitgang die correspondeert met de tellerstand op de leiding 70 is momentaan actief.

De uitgangen 7^ zijn verbonden met de ingangen van de scha-kelcircuits 76, welke op selectieve wijze frequentie bepalende weerstanden 78A-G- verbinden met de frequen'tiekeuze-10 ingang 80 van de oscillator 60 teneinde de frequentie van T te bepalen. Elke uitgang 7^ bepaalt derhalve het tijd-

Q

interval waarin deze uitgang actief zal zijn (dat wil zeggen de breedte van de puls op de uitgang 74) door het besturen van de tijd tussen de pulsen aan het begin en het einde 35 van het interval.

In de geïllustreerde uitvoeringsvorm is de uitgang 7^A actief gedurende de eerste rijsperiode, de uitgang 74-C gedurende de tweede rijsperiode en de uitgang 7^E gedurende de derde rijsperiode. De tijdsperiode waarin elk van de uit-20 gangen actief is wordt bestuurd door de variabele frequentie bepalende weerstanden 78A respectievelijk 780 respectievelijk 78D. Door deze weerstanden te variëren kan de lengte van elk van de rijsperioden ingesteld bijvoorbeeld tussen 15 en 150 minuten, of kan indien gewenst worden ingesteld 25 op nul. Omdat de rijsperioden slechts wachtperioden zijn vervullen de uitgangen 7^A, 7^0 en 7^E geen actieve functie.

De uitgangen 74B, 74D, 74F en 740 activeren anderzijds respectievelijke gedeelten van de broodbakinrichting. De uitgangen 7^8 en 75D zijn elk gedurende een minuut actief, 50 hetgeen bepaald wordt door de respectievelijke vaste frequentie bepalende weerstanden 78B en 78D, en deze beide uitgangen zijn. gekoppeld met de poort 82 zodat elk ervan de motor 44 zal activeren. De uitgang 7^-B activeert de motor na afloop van de eerste rijsperiode, bepaald door de uitgang 35 74A en de uitgang 7^-D doet dit na de tweede rijsperiode, bepaald door de uitgang 7^0.

De uitgang 7^, waarvan de actieve periode wordt bepaald door de variabele frequentie bepalende weerstand 78F zorgt voor het inschakelen van de oven 10 en voor de ge-40 wenste bakperiode. Aan het einde van de bakperiode, dat wil

S 0 0 Ö 2 4 S

5' ·: zeggen aan het einde van de actieve periode van de uitgang 74]? zorgt de uitgang 74u voor het uitschakelen van de stuurschakeling, het terugstellen van de tellers 60 en 64 op nul, een en ander vla de grendelschakeling 84.

5 Aan het begin van een cyclus wordt de startknop 86 ingedrukt teneinde een startinstructie te leveren en de grendelschakeling 84 vrij te geven.

Tijdens bedrijf stelt de gebruiker de eerste, tweede en derde rijsperioden in (door het instellen van de weerstanden 10 78A, 78C en 78E) , Slsmede de bakperiode (door het instellen van de weerstand 78F) en de baktemperatuur. vervolgens plaatst de gebruiker het geknede deeg 20 in de pannen 18 tussen de platen 16, plaatst de pannen met het deeg in de oven 10 waarbij de uitstekende plaatdelen 50, 52 van de 15 platen 16 worden gepositioneerd tussen de vingers 48 van de respectievelijke blokken 20, 24, schakelt de hoofdschakelaar 88 om en drukt op de starttoets 86. Na de eerste rijsperiode, die in het algemeen ligt tussen 50-60 minuten, wordt de motor 44 geactiveerd zodat de stangen 14, 15 een oscillatie 20 uitvoeren waardoor het deeg wordt neergedrukt. Dit neerdrukken wordt herhaald c ; de tweede rijsperiode, en na de derde rijsperiode zorgt de uitgang 74F voor het inschakelen van de oven 10 zodat het deeg gedurende een vooraf bepaalde periode wordt gebakken hij een vooraf bepaalde tempera— 25 tuur.

3 ö 0 0 2 Λ 6

Claims (11)

1. Inrichting voor het hakken van brood, voorzien van een oven, gekenmerkt door een paar platen binnen de genoemde oven gepositioneerd in een bakpan aan 5 tegenover elkaar gelegen zijden van een hoeveelheid brooddeeg binnen de genoemde pan, een aandrijfeenheid gekoppeld met de genoemde platen voor het bewegen van de platen naar elkaar toe en van elkaar af teneinde het brooddeeg tussen de platen samen te drukken en een stuureenheid, gekoppeld 10 met de genoemde aandrijfeenheid en met de middelen voor het verwarmen van de genoemde oven, bestemd voor het activeren van de genoemde aandrijfeenheid voor het samendrukken van het brooddeeg op een eerste vooraf bepaald tijdstip volgend op een eerste vooraf bepaalde periode, en voor het active-15 ren van ofwel de aandrijfmiddelen ofwel de middelen voor het verwarmen van de oven volgend op een tweede vooraf bepaald tijdinterval dat optreedt na het eerstgenoemde vooraf bepaalde tijdsinterval en het genoemde tijdstip.

2. Inrichting volgens conclusie 1, m e t het 20 kenmerk, dat de stuureenheid de genoemde aandrijfeenheid activeert voor het samendrukken van het deeg op een tweede vooraf bepaald tijdstip volgend op de tweede genoemde vooraf bepaalde periode en voor het activeren van de genoemde middelen voor het verwarmen Van de oven na een vooraf 25 bepaald tijdsinterval volgend op de genoemde eerste en tweede vooraf bepaalde perioden en tijdstippen.

5· Inrichting volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de stuureenheid de genoemde middelen voor het verwarmen van de oven activeert gedurende een voor-30 af bepaalde verwarmingsperiode volgend op het genoemde tweede vooraf bepaalde tijdinterval en na afloop daarvan de verwarmingsmiddelen uitschakelt.

4. Inrichting volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de stuureenheid voorzien is van een 35 aantal interval stuurorganen elk bestemd voor het bepalen van een der respectievelijke tijdperioden en regelbaar teneinde de lengte van de betreffende tijdperiode te kunnen instellen.

5. Inrichting volgens conclusie 1, m e t het 4-0 kenmerk, dat elk van de genoemde platen in zijn alge- 8000246 Λ meenheid vertikaal is gepositioneerd parallel aan de andere van het betreffende paar platen waarbij de onderranden ervan aangrenzend aan en parallel met de onderzijde van de pan verlopen en de aandrijfmiddelen samenwerken met een boven-5 gedeelte van elk van de genoemde platen en deze bovengedeelten naar elkaar toe en van elkaar af bewegen zodanig dat de genoemde platen een scharnierende beweging uitvoeren naar elkaar toe en van elkaar af rond elk van de genoemde onderranden.

6. Inrichting volgens conclusie 5, m e t het k e n m e r k, dat de aandrijfeenheid voorzien is van een paar plaataangrijpmiddelen, waarbij elk van de genoemde plaataangrijpmiddelen een uitsparing definieert samenwerkend met de beide zijden van de bovenste plaatgedeelten op zo-15 danige wijze dat een relatieve glijbeweging tussen de uit-sparingswanden en het genoemde plaatgedeelte mogelijk is en de aandrijfeenheid wordt bediend voor het bewegen van elk van de plaataangrijporganen heen en weer over een lijn die in het algemeen loodrecht verloopt op het vlak van de 20 beide platen.

7. Inrichting volgens conclusie 5, m e t het kenmerk, dat de aandrijfeenheid voorzien is van een paar parallel verlopende aandrijf stangen elk in hoofdzaak loodrecht gepositioneerd op het vlak van de genoemde platen 25 voor het uitvoeren van eea heen en weer gaande axiale beweging, en een plaat aangrijporgaan gekoppeld is met elk van deze genoemde stangen en samenwerkt met een der genoemde platen, terwijl verder een motor aanwezig is voor het heen en weer bewegen van elk van de genoemde stangen. 5° 8. Inrichting volgens conclusie 7, m e t het kenmerk, dat de motor elk van de genoemde stangen beweegt met een snelheid resulterend in een complete cyclus in een minuut.

9. Inrichting volgens conclusie 5, m e t het 35 k e n m e r k, dat de aandrijfeenheid de genoemde platen doet scharnieren, tussen een eerste positie waarin de genoemde platen niet relatie f convergeren en zowel de bovenranden als de onderranden van de platen op afstand van elkaar zijn gepositioneerd en een tweede positie waarin de platen naar elkaar convergeren en waarbij de bovenranden van 8000246 Ύ V de platen zich veel dichter bij elkaar bevinden dan de onderranden ervan.

10. Inrichting volgens conclusie 5> m e t het kenmerk, dat de platen niet aan de genoemde pan zijn 5 bevestigd.

11. Inrichting volgens conclusie 1, m e t het « kenmerk, dat elk van de genoemde vooraf bepaalde tijdsintervallen ligt tussen 15 en 150 minuten.

12. Inrichting volgens conclusie 2, m e t het 10 kenmerk, dat de genoemde stuureenheid voorzien is van een intervalstuurorgaan voor het bepalen en regelen van de lengte van het genoemde tweede vooraf bepaalde tijdsinterval zodanig dat dit tweede vooraf bepaalde tijdsinterval kan worden gevarieerd tussen nul en niet minder dan 30 minuten. ******************** 80002*3