NL7902412A - Boothelling voor verrijdbare of vaste opstelling. - Google Patents

Description

r * 49 063/GB/MV 1

Eduard Wiek, ENSCHEDE.

Boothelling voor verrijdbare of vaste opstelling.

De uitvinding heeft betrekking op een boothelling voor vaste of verplaatsbare opstelling, omvattende een raamwerk met daarop aangebrachte ondersteuningsmiddelen voor een boot, welk raamwerk zich in een nagenoeg horizontale 5 stand kan bevinden wanneer er een boot door wordt ondersteund en verzwenkbaar is naar een meer schuine stand voor het vergemakkelijken van het van het raamwerk af en in het water brengen van een boot of omgekeerd.

Dergelijke inrichtingen en wel in hoofdzaak van het 10 verplaatsbare type, worden op grote schaal gebruikt voor het transport van boten achter motorvoertuigen.

Bij deze bekende, zogenaamde "helling-trailers", is de dissel, die kan worden verbonden met de trekhaak van een motorvoertuig, scharnierend verbonden met een punt van 15 het raamwerk, dat zich op enige afstand achter het voorste einde van het raamwerk bevindt. Het voorste punt van het raamwerk kan daardoor, bij het schuin stellen van de helling, ten opzichte van de dissel naar boven toe bewegen en deze beweging kan bijvoorbeeld worden bestuurd door middel 20 van een draadstang. De helling waaronder het raamwerk kan worden gebracht, is relatief gering, mede doordat de trailer in het algemeen verbonden zal moeten blijven met de trekhaak in verband met de stabiliteit van de trailer bij het te water laten van de boot. De dissel mag daardoor geen te 25 grote hoek gaan maken met de horizontaal, daar daardoor de kogel van de trekhaak teveel zou worden belast.

Een dergelijke inrichting is dan ook slechts bruikbaar wanneer voor het in en uit het water brengen van de boot een walkant ter beschikking staat, die geleidelijk aan 30 afloopt in het water en wel onder een hoek waarvan de groot- 790 24 12 r ’ ί ‘ 2 te slechts een beperkte variatie kan vertonen. Bij een te flauwe helling zal het motorvoertuig te ver in het water moeten rijden om de boot enigszins drijvend te krijgen, terwijl bij een te sterke helling een motorvoertuig met een 5 groot gewicht ter beschikking zal moeten staan.

Bij een dergelijke helling-trailer zal het raamwerk kantelen om het steunpunt waai^zich de as met de wielen bevindt. Wanneer deze as vast op de wal wordt opgesteld, zal een zeer lang raamwerk noodzakelijk zijn, dat dan zeer 10 zwaar moet worden uitgevoerd om, bij het in of uit het wa ter brengen van een boot, weerstand te kunnen bieden aan de hoge buigende belastingen.

De uitvinding heft nu deze bezwaren op, door een boothelling te verschaffen, die daardoor gekenmerkt is, dat 15 het raamwerk vrij verzwenkbaar is om een as en tenminste één in lengterichting van het raamwerk uitschuifbaar deel omvat, welk uitschuifbaar deel bij of nabij zijn van het raamwerk afstekende uiteinde is voorzien van middelen voor het verbinden van het raamwerk met tenminste één drijfli-20 chaam, zodanig dat het einde van het raamwerk, ook onder de maximale optredende belasting, op het water drijvende kan worden gehouden, terwijl middelen aanwezig zijn voor het regelen van het drijfvermogen van het drijflichaam, zodanig dat het uiteinde van het raamwerk onder het wateroppervlak. 25 kan worden gebracht bij het in en uit het water brengen van een boot.

Hierdoor wordt bereikt, dat het raamwerk funktio-neert als een ligger, die ongeveer bij de uiteinden wordt ondersteund, bij het in of uit het water brengen van een 30 boot. Hierdoor kunnen de, op het raamwerk uitgeoefende, bui gende momenten laag worden gehouden waardoor het raamwerk licht kan worden geconstrueerd.

Volgens een verdere uitwerking van de uitvinding is de boot geplaatst op een wagentje, dat verrijdbaar is 35 over het raamwerk en het uitschuifbare deel daarvan.

7902412 • r 3

Hierdoor kan wordenbereikt, dat de plaats van de i boot ten opzichte van de helling gemakkelijk iets kan worden gewijzigd voor een zeer geleidelijke verplaatsing van het zwaartepunt van boot met helling ten opzichte van de as, 5 waar omheen het raamwerk kan zwenken.

Bij een boottrailer is het bijvoorbeeld gewenst, dat de dissel met een zekere kracht op de trekhaak rust, zodat de boot tijdens het rijden op een zeer bepaalde plaats op het raamwerk moet zijn aangebracht en in deze 10 stand moet zijn vastgezet. Wanneer nu de uitschuifbare delen van het raamwerk naar buiten toe worden getrokken, kan het gewicht van deze delen ervoor zorgen, dat het raamwerk om de zwenkas gaat verdraaien, voordat het uitschuifbare deel geheel naar buiten toe is gebracht. Dit kan nu gemakkelijk 15 worden opgevangen, door het wagentje, waarop de boot is geplaatst, iets naar voren toe te verrijden in de richting van de trekhaak, waardoor het geheel in evenwicht kan blijven.

Na het geheel naar buiten toe schuiven en het blokkeren van het uitschuifbare deel van het raamwerk verplaatst men het 20 wagentje in de andere richting, naar het uitschuifbare deel toe, zodat het gehele raamwerk met de boot geleidelijk aan zal verzwenken totdat het drijflichaam op het water rust.

Dan brengt men het wagentje met de boot tot dicht bij het einde van het uitgeschoven deel en vermindert men geleide-25 lijk aan het drijfvermogen van het drijflichaam, zodat het uiteinde van het raamwerk onder het wateroppervlak zakt en de boot vrijkomt van het wagentje. Ten slotte maakt men de verbinding tussen de boot en het hoogste punt van het wagentje los om de boot geheel vrij te maken van het wagentje.

30 Een groot voordeel van het gebruik van een wagentje waarop zich de boot bevindt, is dat de boot niet verplaatst behoeft te worden over rollen, die een aanmerkelijke belasting uit kunnen oefenen op de romp van de boot, daar de vorm van de romp, over zijn lengte, zich aanmerkelijk verandert, 35 waardoor rollen, die eerst aanliggen tegen onder een scherpe 7902412 -- 4 t ' hoek ten opzichte van elkaar lopende wanden, naderhand aan komen te liggen tegen wanden, die een stompe hoek met elkaar maken. Bij het op een boottrailer trekken van een boot worden dan ook normaal aanmerkelijke belastingen uitgeoefend 5 op de wanden van romp en omgekeerd dus ook op de konstruktie waardoor de rollen worden ondersteund. Dit nu wordt voorkomen bij de inrichting volgens de onderhavige uitvinding, waardoor de boot ondersteund kan worden op plaatsen, die daartoe het meest geschikt zijn en die van tevoren kunnen 10 worden uitgezocht. Dit zullen bij voorkeur plaatsen zijn, die zich bij een spant van de boot bevinden.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm is het wagentje over het raamwerk verrijdbaar door middel van vier paarsgewijs achter elkaar aangebrachte rollen, voorzien van flenzen 15 voor het in dwarsrichting geleiden van het wagentje ten op zichte van het raamwerk, terwijl het wagentje verder is voorzien van organen, die naar beneden toe van het wagentje afsteken en een naar binnen toe gebogen deel bezitten, dat gedeeltelijk om iet raamwerk heenvalt, om het wagentje ook 20 in vertikale richting vast te houden ten opzichte van het raamwerk en het uitschuifbare deel daarvan.

De organen, die het wagentje in vertikale richting vasthouden, kunnen bijvoorbeeld zijn aangebracht bij de vier rollen, maar het is ook mogelijk om aan elke zijde van het 25 wagentje slechts éên orgaan aan te brengen, ongeveer tussen de twee, zich aan die zijde bevindende, rollen in. Hierdoor wordt voorkomen, dat het wagentje ten opzichte van het ene stel wielen kan gaan kantelen, wanneer een deel van de, zich op het wagentje bevindende, boot begint te drijven.

30 Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm zullen twee drijflichamen aanwezig zijn en wel één aan weerszijden van het uitschuifbare deel van het raamwerk. Hierdoor wordt een zekere dwarsstabiliteit ook van het op het water drijvende einde van het raamwerk verzekerd. Verder wordt de kans ver-35 kleind, dat een boot, bij het in of uit het water brengen 7902412 - 5 9 daarvan, in aanraking komt met een drijflichaam.

Als drijflichaam kan gebruik worden gemaakt van opblaasbare luchtzakken. Het opblazen ervan kan geschieden bijv. met behulp van een luchtpomp, die aangedreven wordt door 5 middel van de accu van een motorvoertuig.

Ook is het gebruik mogelijk van drijflichamen met vaste wanden, waarbij men water in de drijflichamen kan laten stromen en dit water eruit kan persen door middel van perslucht.

10 Bij het gebruik van opblaasbare luchtzakken kan elke luchtzak zijn vastgezet op de bovenzijde van een horizontaal raamwerk, dat door middel van ogen geschoven kan worden op een as, die zijdelings uitsteekt vanaf het uit-schuifbare deel van het raamwerk. Op deze wijze kunnen de 15 luchtzakken gemakkelijk op het raamwerk worden aangebracht en na het gebruik weer worden verwijderd, tijdens het transport van de inrichting. Een voordeel is verder, dat de luchtzak zich steeds naar de meest gunstige stand kan draaien ten opzichte van het wateroppervlak, welke hoek het raamwerk 20 ook met het wateroppervlak maakt.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm bestaat het raamwerk uit twee U-profielen, waarvan de poten naar elkaar zijn toe gericht en waarbij tenminste twee tegenover elkaar liggende poten met elkaar zijn verbonden, terwijl delen van 25 het uitschuifbare raamwerk passend in de beide ü-profielen zijn opgenomen. Hierdoor wordt een stabiele en weinig hoogte innemende konstruktie verkregen.

Volgens een verdere uitwerking van de uitvinding bestaat het uitschuifbare deel van het raamwerk uit in leng-30 terichting lopende kokerprofielen, die met elkaar zijn ver bonden door middel van strippen, die op zodanige afstand van elkaar liggen, dat zij de sporten van een ladder vormen, terwijl ook het zich bij het verschuifbare deel bevindende einde van het raamwerk dergelijke sporten bezit.

35 Op deze wijze wordt een gemakkelijke toegang ver- 790 2 4 12 ί ' ΐ 6 ...

kregen tot de boot wanneer deze met behulp van de inrichting in of uit het water moet worden gebracht.

Hoewel in het voorgaande in hoofdzaak gesproken is over het toepassen van de boothelling volgens de uitvinding 5 in de vorm van een boottrailer, die dus vervoerd kan worden achter een motorvoertuig, kan de boothelling ook zonder wielstel worden gebruikt. De scharnieras ervan wordt dan door middel van een ondersteuningsconstructie vast verbonden met de grond.

Een dergelijke mogelijkheid is van veel belang voor bootbezitters, die weliswaar beschikken over aan vaarwater gelegen grond, maar die geen aanlegsteiger mogen bouwen of zelfs ook maar hun boot ter plaatse af mogen meren.

Zij kunnen nu een constructie volgens de onderhavige uitvinding vast op hun eigen grond opstellen, zodat zij hun boot gemakkelijk vanaf hun eigen grond in het water kunnen brengen en na gebruik weer op de wal.

20 Een dergelijke mogelijkheid is natuurlijk ook aan wezig voor werven voor boten, waarbij van een inrichting volgens de uitvinding gebruik kan worden gemaakt ©m de boten in en uit het water brengen. Een dergelijke werf kan dan aan minder breed vaarwater worden gesitueerd, daar 33 slechts gedurende korte tijd een deel van het vaarwater zal zijn geblokkeerd, nl. bij het in en uit het water brengen van een boot.

Bij een dergelijke werf kan het wagentje, gebruikt voor het in en uit het water brengen van een boot, zodanig 30 zijn uitgevoerd, dat het van de helling af op de vaste wal kan rijden, zodat de boot tijdens reparatie of opslag ervan op hetzelfde wagentje blijft staan.

Er kan dan dus één helling worden gebruikt voor een groot aantal boten.

33 De uitvinding wordt nu nader toegelicht aan de 790 2 4 12 7 hand van een uitvoeringsvoorbeeld, weergegeven in de tekening, waarin: fig. 1 een zijaanzicht toont van een verplaatsbare boothelling volgens de onderhavige uitvinding, in de stand 5 waarbij het uitschuifbare deel van het raamwerk naar buiten toe is geschoven en met de drijflichamen rust op een wateroppervlak, zoals dit het geval is bij het te water laten van een boot of na het uit het water halen van een boot; fig. 2 een zijaanzicht toont van de inrichting van 10 fig. 1, waarbij het raamwerk zich in zijn horizontale stand bevindt en het uitschuifbare deel slechts iets naar buiten toe is geschoven, terwijl er zich geen boot op het wagentje bevindt; fig. 3 een bovenaanzicht toont van het raamwerk, met het 15 uitschuifbare deel en een deel van het daarover lopende wagentje; zoals dit weergegeven is in fig. 2; fig. 4 een doorsnede toont over het raamwerk, het daarin verschuifbare deel en het er overheen lopende wagentje, ongeveer volgens de lijn IV-IV van fig. 2; 20 fig. 5 een eindaanzicht toont van het onderste deel van de inrichting als weergegeven in fig. 1; en fig. 6 een perspectivisch onderaanzicht toont van een raamwerk en een daarop aangebracht drijflichaam.

De in de tekening weergegeven inrichting omvat het 25 chassis 1, dat ondersteund wordt door het wielstel 2 en het hulpwiel 3 en de koppeling 4. De koppeling 4 kan worden verbonden met een niet weergegeven trekhaak van een voertuig.

Het chassis 1 omvat verder een scharnieras 5, die dient voor het scharnierbaar ondersteunen van het raamwerk 6, 30 dat voorzien is van het uitschuifbare deel 7. Over het raamwerk 6 en het uitschuifbare deel 7 daarvan is het wagentje 8 verplaatsbaar, waarop door middel van steunen 9 de boot 10 wordt ondersteund.

Aan het vrije uiteinde van het uitschuifbare deel 7 35 kunnen de drijflichamen 11 worden bevestigd, zoals dit in het bijzonder weergegeven is in fig. 1.

790 24 12 f · ί .... g-

Zoals blijkt uit de fig. 3 en 4 is het raamwerk 6 opgebouwd uit de profielen 12, die bij het ene uiteinde met elkaar zijn verbonden door middel van een profiel 13 en verder door middel van strippen 14. Ter plaatse waar zich 5 het scharnierpunt bevindt is een dergelijke strip zwaar uitgevoerd en voorzien van ogen 15/ voor het opnemen van de scharnieras 5/ (zie fig. 2).

Binnen de U-profielen 12 van het raamwerk 6 bevindt zich -het uitschuifbare deel 7, dat opgebouwd is uit de 10 twee in lengterichting lopende kokerprofielen 16/ die met elkaar zijn verbonden door middel van stangen 17. Zoals blijkt uit fig. 3 kunnen de stangen 17 de sporten voor een ladder vormen.

Bij het naar buiten toe stekende einde zijn de koker-15 profielen 16 met elkaar verbonden door middel van een profiel 18, waarop de stangen 19 zijn aangebracht. Op de stangen 19 kunnen de ogen 20, zie fig. 6, worden geschoven, die zijn verbonden met een raamwerk 21, waarop een luchtzak 22 is aangebracht met behulp van een net 23. Voor het 20 vastzetten van het raamwerk 21 op een stang 19, kan deze stang 19 aan het vrije einde zijn voorzien van schroefdraad, waarop een moer 24 kan worden gedraaid.

Het uitschuifbare deel 7 kan op een bepaalde plaats in het raamwerk 6 vast worden gezet, bijvoorbeeld met 25 een penconstructie. Verder zullen uiteraard aanslagen aanwezig zijn, om te voorkomen dat het uitschuifbare deel 7 uit het raamwerk 6 wordt getrokken, terwijl er voor wordt gezorgd, dat het uitschuifbare deel 7 steeds over een zekere lengte wordt ondersteund door het raamwerk 6.

30 Zoals blijkt uit fig. 2 en 3 is het wagentje 8 opgebouwd i uit twee in lengterichting lopende kokerprofielen 26, die bij hun uiteinde met elkaar zijn verbonden door de profielen 27.

Vanuit de kokerprofielen 26 steken de profielen 28, zie ook fig. 2, die met elkaar kunnen zijn verbonden door middel 35 van profielen 29 en die bij de niet in de kokerprofielen 26 stekende einden naar elkaar toe 7902412 t 9 t kunnen lopen en daar verbonden zijn met de steun 30.

De steun 30 kan op de bekende wijze van uitschuifbare constructie zijn, zodat de aan het boveneinde aangebrachte V-vormige bootsteun 31 op de gewenste hoogte kan worden 5 ingesteld. De steun 30 is verder voorzien van het oog 32 om een boot op bekende wijze te verbinden met de steun 30.

Het zal duidelijk zijn dat de plaats van de steun 30, gezien in lengterichting van het wagentje, op de lengte van een boot kan worden aangepast door het meer of minder 10 naar buiten toe schuiven van de profielen 28 vanuit de profielen 26. Na het eenmaal instellen van de juiste lengte kunnen de profielen 28 op een bekende, niet weergegeven, wijze worden vastgezet ten opzichte van de profielen 26.

Elk der profielen 26 is voorzien van twee assen 33, fig.

15 4, op elk waarvan zich een wiel 34 bevindt. Door middel van de wielen 34 kan het wagentje worden verplaatst over het raamwerk 6 en over het uitschuifbare deel 7 daarvan.

Om te voorkomen dat het wagentje vrijkomt van het raamwerk 6 of het uitschuifbare deel 7, zijn zijdelings 20 op het wagentje haakse steunen 35 aangebracht, die zich om de Ü-profielen 12 heen uitstrekken en aan de onderzijde zijn voorzien van een as 36, waarop zich een rol 37 bevindt.

In fig. 4 is ter wille van de duidelijkheid slechts één van deze steunen 35 weergegeven. Het zal duidelijk 25 zijn dat dergelijke steunen aan voor- en achtereind van het wagentje kunnen zijn aangebracht, maar het is ook mogelijk om op elke zijde van het wagentje slechts ëën steun 35 aan te brengen, die zich dan ongeveer tussen de wielen 34 in zal bevinden.

30 De verplaatsing van het wagentje geschiedt door middel van een handbediende lier 38, waarop een kabel 39 kan worden gewikkeld, die loopt over een kabelrol 40, aangebracht op het profiel 13 van het raamwerk 6 en vandaar naar het bevestigingspunt 41 op een profiel 27 van het wagentje 8.

35 Ten slotte is het chassis 1 nog voorzien van een verplaatsbare ondersteuning 42, zodat tijdens het transport 790 24 1 2 » 1 ___ ______ '10 de steun 30 ofwel de boot 10 ook nog direkt kan worden verbonden met het chassis 1.

De werking van de inrichting is nu als volgt:

Nadat het door het wielstel 2 ondersteunde chassis 1 5 door middel van een voertuig op een bepaalde plaats langs de waterkant is gereden, kan het hulpwiel 3 worden neergelaten, zodat in elk geval een te grote neerwaartse kracht op de trekhaak van het voertuig wordt voorkomen.

Nadat de verbinding tussen de boot 10 of de steun 30 10 en de steun 42 van het chassis 1 is losgemaakt, wordt het uitschuifbare deel 7 uit het raamwerk 6 getrokken. De drijflichamen 11, weergegeven in fig. 6, worden nu aangebracht op de stangen 19, zoals weergegeven in fig. 5.

Bij het naar buiten toe trekken van het uitschuifbare 15 deel 7 zou het zwaartepunt van het samenstel, scharnierend om de as 5, naar links toe worden verplaatst, als gezien in fig. 1, waardoor het gevaar aanwezig zou zijn, dat het gehele samenstel te snel linksom zou gaan zwenken. Om dit te voorkomen kan door middel van de lier 38 het wagentje 8 20 iets naar voren toe worden getrokken, dus naar boven toe, als gezien in fig. 1.

In de uitgeschoven toestand van het deel 7 wordt dit door middel van de pennen vastgezet op het raamwerk 6 en het chassis 1 kan nu verder achterwaarts naar 25 de waterkant worden gereden. In de stand van het chassis 1, zoals ongeveer weergegeven in fig. 1, laat men de kabel 39 door middel van de lier 38 vieren, zodat het wagentje langzaam naar achteren toe begint te bewegen en het gehele samenstel om de as 5 gaat scharnieren, totdat de drijflichamen 30 11 zich in het water bevinden, zoals weergegeven in fig. 1.

Nu laat men het wagentje 8 verder over het raamwerk 6 en het deel 7 heen naar beneden toe rijden, zodat op een gegeven moment de achtersteven van de boot 10 in het water terecht zal komen en de boot 10 voor een groot deel 35 op het water zal gaan drijven. Dan vermindert men het drijfvermogen van de drijflichamen 11, zodat het gehele 70-02412 11 samenstel van raamwerk 6 en uitschuifbaar deel 7 nog verder linksom zal draaien, als gezien in fig. 1, waardoor het vrije einde van het uitschuifbare deel 7 verder van de boot af zal zwenken en de boot geheel vrij in het water 5 zal komen te liggen. Dan kan de verbinding tussen de boot en de steun 30 worden verbroken.

De boot kan wegvaren en vervolgens trekt men door middel van de lier 38 en de kabel 39 het lege wagentje 8 omhoog. Het uitschuifbare deel 7 wordt in het raamwerk 6 10 geschoven, de drijflichamen 11 worden verwijderd, waarna ongeveer de stand als weergegeven in fig. 2 is bereikt.

Om de boot vanuit het water weer op het wagentje te brengen, gaat men op omgekeerde wijze tewerk, waarbij dus het drijfvermogen van de drijflichamen 11 eerst zo klein 15 mogelijk is bij het omlaag brengen van het lege wagentje, terwijl na het tot stand brengen van de verbinding tussen het wagentje en de boot het drijfvermogen van de drijf-lichamen 11 wordt vergroot om de boot, in elk geval aan de voorzijde, uit het water te tillen.

20 Zoals reeds boven gezegd kan, in het geval dat de drijflichamen 11 uitgevoerd zijn op de wijze als weergegeven in fig. 6, het drijfvermogen worden verkregen door het pompen van lucht in de luchtzakken 22, terwijl door het laten leeglopen van de zakken het drijfvermogen kan worden 25 verminderd. Door de zakken 22 te verbinden met slangen,lopend naar een luchtpomp opgesteld bij het motorvoertuig, kan vanaf de wal het drijfvermogen van de zakken worden aangepast, via bijv. een regelventiel en een driewegkraan.

Zoals reeds boven aangegeven, kan de scharnieras 5 30 ook zijn aangebracht op een vaste ondersteuning op de wal, waarbij dan uiteraard voorzieningen zullen worden getroffen voor het ondersteunen van het vooreinde van het raamwerk 6 in de ongeveer horizontale stand daarvan.

Wanneer vereist is dat geen onderdelen buiten de 35 wal uit mogen steken wanneer de boot zich op de wal bevindt, kan de scharnieras 5 eventueel worden aangebracht op een 790 24 1 2 I. * 12 ongeveer horizontaal verplaatsbare slede. Verplaatsing van de slede kan bijv. geschieden door middel van een lier en een enigszins schuine opstelling van de slede, zoals dit beschreven is voor de verplaatsing van het wagentje 8.

5 Het zal verder duidelijk zijn, dat ook voor het verplaatsen van het uitschuifbare deel 7 in het raamwerk 6 mechanische middelen kunnen worden toegepast. Dit zal in het bijzonder het geval zijn, wanneer de inrichting vrij zwaar wordt uitgevoerd zoals bijv. voor gebruik op een 10 scheepswerf.

De in de tekening weergegeven en boven beschreven uitvoeringsvorm dient uiteraard slechts ter toelichting van de uitvinding, daar vele constructieve wijzigingen kunnen worden aangebracht zonder buiten de uitvindings-15 gedachte te vallen.

In het bovenstaande werden reeds enkele variaties aangegeven, terwijl ook nog zij gewezen op de mogelijkheid het uitschuifbare deel in twee delen te splitsen, zodat een telescopische constructie wordt verkregen en nog 20 grotere horizontale en/of vertikale afstanden kunnen worden overbrugd.

- conclusies - 7902412

Claims (10)

1. Boothelling voor vaste of verplaatsbare opstelling, omvattende een raamwerk met daarop aangebrachte on-dersteuningsmiddelen voor een boot, welk raamwerk zich in 5 een nagenoeg horizontale stand kan bevinden wanneer er een boot door wordt ondersteund en verzwenkbaar is naar een meer schuine stand voor het vergemakkelijken van het van het raamwerk af en in het water brengen van een boot of omgekeerd, met het kenmerk, dat het raamwerk vrij 10 verzwenkbaar is om een as en tenminste één in lengterich ting van het raamwerk uitschuifbaar deel omvat, welk uit-schuifbare deel bij of nabij zijn van het raamwerk afstekende uiteinde is voorzien van middelen voor het verbinden van het raamwerk met tenminste één drijflichaam, zodanig dat 15 het einde van het raamwerk, ook onder de maximaal optreden de belasting, op het water drijvende kan worden gehouden, terwijl middelen aanwezig zijn voor het recpLen van het drijf vermogen van het drij f lichaam, zodanig dat het uiteinde van het raamwerk onder het wateroppervlak kan worden ge-20 bracht bij het in en uit het water brengen van een boot.

2. Inrichting volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de boot is geplaatst op een wagentje, dat verrijdbaar is over het raamwerk en het uitschuifbare deel daarvan.

3. Inrichting volgens conclusie 2, m e t het kenmerk, dat het wagentje over het raamwerk verrijdbaar is door middel van tenminste vier paarsgewijs achter elkaar aangebrachte rollen, voorzien van flenzen voor het in dwarsrichting geleiden van het wagentje ten opzichte van 30 het raamwerk, terwijl het wagentje verder is voorzien van organen, die naar beneden toe van het wagentje afsteken en een naar binnen toe gebogen deel bezitten, dat gedeeltë.ijk om het raamwerk heenvalt om het wagentje ook in vertikale richting vast te houden ten opzichte van het raamwerk en 35 het uitschuifbare deel daarvan. 790 24 12 f ' * -- X4

4. Inrichting volgens ëën der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat twee drijflichamen aanwezig zijn en wel ëën aan weerszijden van het uitschuif-bare deel van het raamwerk.

5. Inrichting volgens conclusie 4, m e t het kenmerk, dat als drijflichamen gebruik wordt gemaakt van opblaasbare luchtzakken.

6. Inrichting volgens conclusie 5,met het kenmerk, dat elke luchtzak is vastgezet op de boven- 10 zijde van een horizontaal raamwerk, dat door middel van ogen geschoven kan worden op een as, die zijdelings uitsteekt vanaf het uitschuifbare deel van het raamwerk.

7. Inrichting volgens conclusie 5, m e t het kenmerk, dat de luchtdruk in beide opblaasbare lucht- 15 zakken gelijk gehouden wordt via een centraal regelventiel en een driewegkraan.

8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het raamwerk bestaat uit twee U-profielen, waarvan de poten naar elkaar zijn toe 20 gericht en waarbij tenminste twee tegenover elkaar liggende poten met elkaar zijn verbonden, terwijl delen van het uitschuifbare raamwerk passend in de beide U-profielen zijn opgenomen .

9. Inrichting volgens conclusie 8, m e t het 25 kenmerk, dat het uitschuifbare deel van het raamwerk bestaat uit in lengterichting lopende kokerprofielen, die met elkaar zijn verbonden door middel van strippen, die op zodanige afstand van elkaar liggen, dat zij de sporten van een ladder vormen, terwijl ook het zich bij het uitschuif- 30 bare deel bevindende einde van het raamwerk dergelijke spor-i ten bezit.

10. Inrichting als beschreven en/of weergegeven in de tekening. ------ 790 2412