NL2027584B1 - Systeem voor het met olie behandelen van voedingsproducten - Google Patents

Abstract

De uitvinding verschaft een systeem voor het met olie behandelen van voedingsproducten, omvattende - een houder voor olie, - een transportinrichting voor het in een transportrichting door olie in de houder heen transporteren van te behandelen voedingsproducten, - een toevoerinrichting voor het toevoeren van olie aan de houder, - een afvoerinrichting voor het afvoeren van olie van de houder, - een verwarmingsinrichting voor het verwarmen van de olie, de toevoerinrichting omvattende - een toevoerIichaam omvattende - een langwerpige verzamelruimte voor de olie waarbij de lengterichting van de verzamelruimte zich dwars op de transportrichting uitstrekt, en - ten minste een toevoerkanaal omvat waarbij elk toevoerkanaal aan een respectievelijke stroomopwaartse zijde daarvan aansluit op de verzamelruimte en aan een respectievelijke stroomafwaartse zijde daarvan via een uitstroomopening van het betreffend toevoerkanaal in de houder uitmondt, - een pomp voor het toevoeren van door de verwarmingsinrichting verwarmde olie aan de verzamelruimte, en - een doseerinrichting voor het doseren van de hoeveelheid olie die aan de uitstroomopeningen wordt toegevoerd, waarbij de doseerinrichting voor elk toevoerkanaal een doorstroomopening heeft die tussen het betreffend toevoerkanaal en de verzamelruimte is voorzien via welke doorstroomopening olie vanuit de verzamelruimte in de toevoerkanalen kan stromen en waarbij de grootte van elke doorstroomopening instelbaar is.

Description

Korte aanduiding: Systeem voor het met olie behandelen van voedingsproducten Beschrijving De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een systeem voor het met olie behandelen van voedingsproducten. In de Amerikaanse publicatie US 5,085,137 wordt een doorloopfrituuroven voor aardappelproducten omschreven. Bij toepassing van deze doorloopfrituuroven worden aardappelproducten gelegen op een transportband in een transportrichting door een met olie gevuld bad geleid. De olie wordt via zogenaamde manifold samenstellen toegevoerd aan het bad. De manifold samenstellen omvatten elk een cilindrische drukruimte waarvan de respectievelijke hartlijnen zich dwars op de transportrichting uitstrekken en welke drukruimtes zich over vrijwel de gehele breedte van het bad uitstrekken. Verwarmde olie wordt aan elke drukruimte toegevoerd via een toevoerleiding die in het midden van de lengte van de drukruimte op de drukruimte aansluit. De drukruimtes staan verder elk met het bad in verbinding via een spleetvormige toevoerdoorgangen. De lengte van de spleetvorm strekt zich loodrecht op de transportrichting en over vrijwel de gehele breedte van het bad uit. Om de temperatuur en kwaliteit van de olie in het bad op een gewenst niveau te houden wordt tevens olie uit het bad afgevoerd en gefilterd en verwarmd waarna deze wordt toegevoerd aan voornoemde manifold samenstellen. De mate van toevoer kan worden geregeld met behulp van kleppen die in voornoemde toevoerleidingen zijn voorzien. Aldus is er dus sprake van circulatie van olie.

De uitvinding beoogt een systeem te verschaffen waarbij de individuele voedingsproducten, zoals aardappelschijven, op gelijke wijze door de olie worden behandeld. De uitvinding berust daarbij op het inzicht dat het optreden van draaikolken in de olie in het bad een negatieve invloed heeft op de mate waarin voedingsproducten gelijk worden behandelt. Draaikolken kunnen er namelijk de reden van zijn dat individuele voedingsproducten rond gaan draaien in het bad en de verblijftijden van voedingsproducten in het bad daardoor kunnen verschillen. De uitvinding berust verder op het inzicht dat er een relatie is tussen de wijze waarop olie aan de houder wordt toegevoerd en het risico dat draaikolken kunnen optreden. Meer specifiek berust de uitvinding op het inzicht dat de wijze van toevoer van olie aan een houder via de spleetvormige toevoerdoorgangen zoals deze bij de doorloopfrituuroven volgens US 5,085,137 wordt toegepast, ondanks die spleetvorm, niet optimaal is om een draaikolken te voorkomen. De uitvinding verschaft een systeem volgens conclusie

1. Door het systeem te voorzien van een doseerinrichting waarbij voor elk toevoerkanaal via welke olie aan de houder wordt toegevoerd een doorstroomopening is voorzien die instelbaar is, kan een gelijkmatige toevoer van olie aan elk van de toevoerkanalen worden bewerkstelligd waardoor behalve een egale warmte-inbreng over de breedte van het bad aan de olie wordt bevorderd ook het risico op draaikolken wordt beperkt. Hier is vervolgens de gelijke behandeling van voedingsproducten door de olie in het bad bij gebaat.

Het is gebleken dat het optreden van draaikolken met name kan worden voorkomen indien het toevoerlichaam twee of meer toevoerkanalen omvat, waarbij in een verdere uitvoeringsvorm, waarbij het toevoerlichaam drie of meer toevoerkanalen omvat de uitstroomopeningen in een rij, die zich in een verdere uitvoeringsvorm dwars op de transportrichting uitstrekt, zijn opgesteld. De onderlinge afstand van de uitstroomkanalen is bij voorkeur gelegen tussen 5 cm en 30 cm.

In een bijzondere uitvoeringsvorm die constructief eenvoudig kan worden uitgevoerd omvat de doseerinrichting ten minste één doseerlichaam dat voor elk toevoerkanaal een doseerdoorgang heeft waarbij een vrij deel van een doseerdoorgang een doorstroomopening vormt en waarbij het ten minste ene doseerlichaam tussen doseerstanden verplaatsbaar is ten opzichte van het ten minste ene toevoerkanaal voor het in afhankelijkheid van de toegepaste doseerstand instellen van de grootte van de ten minste ene doorstroomopening.

De gelijkmatige toevoer van olie aan het bad wordt bevorderd indien, in een uitvoeringsvorm waarbij het toevoerlichaam twee of meer toevoerkanalen omvat, onafhankelijk van de toegepaste doseerstand, de groottes van de respectievelijke doorstroomopeningen aan elkaar gelijk zijn.

In een praktische uitvoeringsvorm is het doseerlichaam draaibaar om een draai-as ten opzichte van het ten minste ene toevoerkanaal waarbij de draai-as zich evenwijdig aan de rij kan uitstrekken.

In een verdere uitvoeringsvorm heeft het doseerlichaam althans een deels ronde, bij voorkeur een volledig ronde, dwarsdoorsnede heeft. Een dergelijk doseerlichaam kan geschikt zijn voor draaiing daarvan.

Het kan verder de voorkeur genieten dat de ten minste ene doseerdoorgang zich tussen twee radiaal tegen over elkaar gelegen zijden van de althans deels ronde dwarsdoorsnede uitstrekt.

In een verdere uitvoeringsvorm is het doseerlichaam verschuifbaar ten opzichte van het ten minste ene toevoerkanaal. Door het doseerlichaam te verschuiven kunnen verschillende doseerstanden worden ingesteld.

In een Uitvoeringsvorm waarbij het toevoerlichaam drie of meer toevoerkanalen omvat en de bijbehorende uitstroomopeningen in een rij zijn opgesteld kan het verder de voorkeur genieten dat het doseerlichaam evenwijdig aan de rij verschuifbaar is ten opzichte van het ten minste ene toevoerkanaal.

Een constructief eenvoudige uitvoeringsvorm kan worden verkregen indien het doseerlichaam stripvormig is. De ten minste ene doseerdoorgang daarin kan eenvoudig middels een boring worden gecreëerd.

De constructieve eenvoud en de uniforme warmte-inbreng kan er verder bij gebaat zijn indien volgens een verdere uitvoeringsvorm de houder een breedte heeft en de lengte van de verzamelruimte gelijk is aan ten minste 85 % van de grootte van de breedte van de houder. Aldus kan de ten minste ene uitstroomopening op eenvoudige wijze, de gehele of althans nagenoeg de hele breedte van de houder bestrijken.

Alternatief is het ook mogelijk dat het systeem twee, in lijn met elkaar gelegen, toevoerlichamen omvat. Dat kan met name voordelig zijn bij relatief brede houders, bijvoorbeeld houders met een breedte groter dan 1,5 meter zoals een breedte van 3 meter. Het is daarbij van belang dat de doorstroomopeningen behorende bij de respectievelijke twee, in lijn met elkaar gelegen toevoerlichamen op gelijke wijze worden aangestuurd in die zin dat de groottes van de doorstroomopeningen aan elkaar gelijk zijn en blijven.

Met name voor relatief brede houders kan het alternatief ook gunstig zijn indien het systeem twee, in lijn met elkaar gelegen doseerlichamen omvat. Ook hierbij is het van belang dat de respectievelijke doseerlichamen op gelijke wijze worden aangestuurd.

In een verdere uitvoeringsvorm heeft het systeem een servomotor voor het aandrijven van de verplaatsing van het doseerlichaam tussen de doseerstanden. De toepassing van een servomotor maakt het mogelijk om de grootte van de ten minste ene doorstroomopening en aldus de volumestroom van de olie aan de houder, in te stellen in afhankelijkheid van metingen door sensoren die deel uitmaken van een regelcircuit waar ook de servomotor deel van uitmaakt. De betreffende metingen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de hoeveelheid olie in de houder, de temperatuur van de olie in de houder en/of de kwaliteit van de olie in de houder.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de omschrijving van mogelijke uitvoeringsvormen van een systeem volgens de uitvinding onder verwijzing naar de navolgende figuren: figuur 1a toont een schematisch zijaanzicht van een systeem volgens de uitvinding voor het met olie behandelen van voedingsproducten; figuur 1b toont schematisch een bovenaanzicht van het systeem volgens figuur 1a; figuur 2a toont schematisch een zijaanzicht van een deel van een toevoerinrichting van een systeem volgens de uitvinding ; figuur 2b toont schematisch een bovenaanzicht van een toevoerinrichting van het systeem volgens figuur 2a; figuur 3a toont schematisch in gedeeltelijk opengewerkt vooraanzicht een uitvoeringsvorm van een doseerinrichting zoals toepasbaar bij een systeem volgens de voorgaande figuren; Figuur 3b toont doorsnede IIIb — IIIb in figuur 3a; figuur 4a toont schematisch in gedeeltelijk opengewerkt vooraanzicht vaneen alternatieve uitvoeringsvorm van een doseerinrichting; Figuur 4b toont doorsnede IVb — IVb in figuur 4a. Figuren 1a en 1b tonen een systeem 100 voor het met olie 103 behandelen van voedingsproducten, zoals aardappelschijven of aardappelfrietjes. Het systeem 100 omvat een als frituurpan 101 uitgevoerde houder met bodem 121 voor de olie 103 en een transportinrichting met een eindloze transportband 102 die onder andere is geslagen om omlooprollen 1194, 119b die aan tegen over elkaar gelegen uiteinden van het systeem 100 zijn voorzien. De bovenste slag van de transportband 102 strekt zich in een stroomopwaarts deel 1024 neerwaarts hellend, in een middelste deel 102b horizontaal en in een stroomafwaarts deel 102c omhoog hellend uit. Het middelste deel 102b is volledig in de olie 103 gelegen. De respectievelijke bovenste uiteinden van het stroomopwaartse deel 1024 en het stroomafwaartse deel 102c zijn boven het niveau van de olie 103 gelegen. Met behulp van de transportinrichting kunnen door geschikte roterende aandrijving van ten minste één van de omlooprollen

1194, 119b met de olie 103 te behandelen voedingsproducten in een transportrichting T door de olie 103 in de frituurpan 101 heen worden getransporteerd waarbij de betreffende producten op de bovenste slag van de transportband 102 zijn gelegen.

Het systeem 100 omvat verder een circulatiesysteem voor de olie 5 103. Dit circulatiesysteem omvat een op de frituurpan 101 aansluitend leidingstelsel voor de olie 103 met daarin een circulatiepomp 109. Het aan de stroomopwaartse zijde van de circulatiepomp 109 gelegen deel van het circulatiesysteem vormt samen met de circulatiepomp 109 een afvoerinrichting voor het afvoeren van olie 103 uit de frituurpan 101. Het aan de stroomopwaartse zijde van de circulatiepomp 109 gelegen deel van het circulatiesysteem vormt samen met de circulatiepomp 109 een toevoerinrichting voor het toevoeren van olie 103 aan de frituurpan.

De afvoerinrichting omvat afvoerleidingen 1074, 107b en 107c via welke olie 103 vanaf respectievelijk afvoeropeningen 1084, 106b en 106c in de bodem 121 wordt afgevoerd uit de frituurpan 101 richting de pomp 109. De afvoerinrichting omvat verder een niet nader getoond, de vakman op zicht bekend, filtersysteem voor het filteren van de olie 103 zoals afkomstig uit de frituurpan 101. De afvoeropeningen 10634, 106b, 106c zijn in de onderhavige uitvoeringsvorm respectievelijk op circa 1/3, 2/3 en nabij het stroomafwaartse einde van de lengte van de frituurpan 101 gepositioneerd.

De afvoerleidingen 107a en 107b sluiten aan hun respectievelijke stroomafwaartse uiteinden aan op de afvoerleiding 107c.

In zijn algemeenheid geldt dat de afvoeropeningen, ongeacht het aantal daarvan, op onderling althans in hoofdzaak, gelijke afstand van elkaar zijn voorzien.

De toevoerinrichting omvat een toevoerleiding 131 die zich uitstrekt tussen de pomp 109 en verdeelstuk 117. In de toevoerleiding 131 is een doorstroomverwarmingsinrichting 108 opgenomen voor het verwarmen van olie 103 die door de toevoerleiding 131 stroomt.

De toevoerinrichting omvat verder toevoerleidingen 1054, 105b en 105c die zich uitstrekken tussen enerzijds het verdeelstuk 117 en anderzijds respectievelijk doseerinrichtingen 1124, 112b en 112c.

Zoals zichtbaar in figuur 2B zijn er in totaal vier toevoerleidingen 105b en vier toevoerleidingen 105c.

Doseerinrichting 1124 is van een ander type dan doseerinrichtingen 112b en 112c.

De doseerinrichtingen 112b en 112c zijn met name van belang voor de onderhavige uitvinding en onderstaand zullen aan de hand van de figuren 3 en 4 een tweetal mogelijke uitvoeringsvormen van dergelijke doseerinrichtingen meer in detail worden omschreven.

Voor wat betreft doseerinrichting 112a wordt opgemerkt dat aan het stroomafwaartse uiteinde van de toevoerleiding 1054 naar doseerinrichting 112a toe een, de vakman op zich bekende, regelklep 133 is opgenomen. Net als voor de afvoeropeningen geldt voor de doseerinrichtingen in zijn algemeenheid dat deze op onderling, althans in hoofdzaak, gelijke afstand van elkaar zijn voorzien. Overigens kan het ook zo zijn dat het aantal doseerinrichtingen afwijkt van, bijvoorbeeld groter is dan, het aantal afvoeropeningen. De doseerinrichting 1124 omvat een verdeelbuis 141 (zie ook figuren 2a en 2b) die zich over nagenoeg de volledige breedte van de frituurpan 101 uitstrekt en waarvandaan, in de onderhavige uitvoeringsvorm, een zestal verdere toevoerleidingen 142 zich uitstrekken. Alternatief zou laatst genoemd aantal ook groter of kleiner kunnen zijn, bijvoorbeeld twee of groter en tien of kleiner. De onderlinge afstand is bij voorkeur gelegen tussen 20 cm en 40 cm, bijvoorbeeld 30 cm. De toevoerleidingen 142 monden uit in een drukruimte 144 die aan de bovenzijde is voorzien van een naar boven gerichte spleetvormige uitstroomopening 143 en monden via die uitstroomopeningen 143 in de bodem 121 van de frituurpan 101 uit, meer specifiek aan de stroomopwaartse zijde daarvan zodat de voedingsproducten direct nadat zij worden ondergedompeld in de olie 103 in de frituurpan 101, de werkzaamheid kunnen ondervinden van de via uitstroomopeningen 143 aan de frituurpan 101 toegevoerde olie 103. De mate waarin via de uitstroomopeningen 143 olie 103 aan de frituurpan 101 wordt toegevoerd word geregeld door het instellen van regelklep 133. Figuur 3a toont doseerinrichting 112b meer in detail. Doseerinrichting 112c is overeenkomstig doseerinrichting 112b uitgevoerd. Doseerinrichting 112b heeft een langwerpige verzamelruimte 151 die zich in horizontale richting loodrecht op transportrichting T uitstrekt en waarvan grootte van de lengte nagenoeg gelijk is aan de grootte van de breedte van de frituurpan 101. De vier toevoerleidingen 105b monden op onderling gelijke afstand uit in de verzamelruimte 151 zodat olie 103 gelijkmatig verdeeld over de lengte van de verzamelruimte 151 aan de verzamelruimte 151 kan worden toegevoerd via de toevoerleidingen 105b.

Doseerinrichting 112b omvat verder recht boven verzamelruimte 151 een, star met verzamelruimte 151 verbonden, langwerpig uitstroomlichaam 152 waarin evenwijdig aan elkaar verlopende uitstroomkanalen 111 zijn voorzien die zich onderling op gelijke afstand bevinden. De uitstroomkanalen 111 monden aan hun bovenste uiteinden uit in de frituurpan 101 bij uitstroomopeningen 153 die samenvallen met de bodem 121 van de frituurpan 101. De uitstroomopeningen 153 zijn op regelmatige afstand van elkaar voorzien en vormen een rij die zich dwars op de transportrichting T en nagenoeg over de volledige breedte van de frituurpan 101 uitstrekt. Tussen de verzamelruimte 151 en het uitstroomlichaam 152 is een zich over de volledige lengte van de verzamelruimte 151 uitstrekkende, althans in hoofdzaak cilindrische, ruimte voorzien. In die ruimte is een cilindrisch doseerlichaam 115 voorzien met een hartlijn 154. Op overeenkomstige onderlinge afstand als die van toepassing is voor uitstroomkanalen 111 zijn in doseerlichaam 115 doseerkanalen 118 voorzien die zich dwars op de hartlijn 154 van doseerlichaam 115 door doseerlichaam 115 heen uitstrekken. De vorm van de dwarsdoorsneden alsmede de diameter van de doseerkanalen 118 zijn gelijk aan die van uitstroomkanalen 111. Voor het deel waarover de doseerkanalen 118 aan hun bovenste uiteinden overlappen met de onderste uiteinden van de bijbehorende uitstroomkanalen vormen de bovenste uiteinden van de doseerkanalen 118 doorstroomopeningen voor olie 103.

Het doseerlichaam 115 is roteerbaar om hartlijn 154 en kan daartoe worden aangedreven door servomotor 155 via tandwieloverbrenging 120 of eventueel handmatig in een uitvoeringsvorm zonder servomotor 155 en eventueel zonder overbrenging 120. De tandwieloverbrenging 120 omvat tandwiel 181 op uitgaande aslichaam 162 van servomotor 155. Toepassing van een servomotor biedt de mogelijkheid om afhankelijk van de gewenste toevoer van olie 103 aan de frituurpan 101, bijvoorbeeld op basis van metingen van de kwaliteit en/of temperatuur van de olie in de frituurpan 101, geautomatiseerd de snelheid waarmee olie 103 aan de frituurpan 101 wordt toegevoerd te regelen.

Tandwiel 181 is in aangrijping op tandwiel 163 die gezamenlijk roteerbaar met tandwiel 164 is voorzien op aslichaam 165. Tandwiel 164 is in aangrijping met tandwiel 166 die star is verbonden met aslichaam 167. Aslichaam 167 is start verbonden met doseerlichaam 115. Geschikte bekrachtiging van servomotor 155 kan aldus het doseerlichaam over een gewenste hoek verdraaien.

Uit de dwarsdoorsnede volgens figuur 3b blijkt hoe middels verdraaiing van het doseerlichaam 115 de bovenste uiteinden van doseerkanalen 118 dusdanig op de onderste uiteinden van uitstroomkanalen 111 aansluiten dat in een volledige doorstroomstand de doseerkanalen 118 volledig aansluiten op uitstroomkanalen 111. De groottes van de doorstroomopeningen zijn dan dus gelijk aan de grootte van de dwarsdoorsnedes van de doseerkanalen 118. In een volledig gesloten stand sluiten de doseerkanalen 118 in het geheel niet aan op uitstroomkanalen 111 zodat er geen olie 103 vanuit verzamelruimte 151 de uitstroomkanalen 111 kan bereiken. De groottes van de doorstroomopeningen is dan dus gelijk aan nul. Door het doseerlichaam 115 middels geschikte bekrachtiging van elektromotor 155 te positioneren in doseerstanden van het doseerlichaam 115 gelegen tussen genoemde volledige doorstroomstand en de volledig gesloten stand kan de hoeveelheid olie 103 die vanuit verzamelruimte 151 de uitstroomkanalen 111 kan bereiken worden gedoseerd. De groottes van de doorstroomopeningen is derhalve, afhankelijk van de traploos instelbare doseerstand, gelegen tussen nul en de grootte van de dwarsdoorsnedes van de doseerkanalen 118.

Figuren 4a en 4b tonen een alternatieve doseerinrichting 212 die gelijkenis heeft met doseerinrichting 112b. Onderstaand zal met name nader worden ingegaan op de verschillen met doseerinrichting 112b.

Doseerinrichting 212 omvat een langwerpige verzamelruimte 251 waarop toevoerleidingen als toevoerleidingen 105b (niet getoond in figuren 4a en 4b) aansluiten voor toevoer van olie 103 aan de verzamelruimte 251. Verder omvat doseerinrichting 212 recht boven verzamelruimte 251 een, star met verzamelruimte 251 verbonden, langwerpig uitstroomlichaam 252 waarin evenwijdig aan elkaar verlopende uitstroomkanalen 211 zijn voorzien. De uitstroomkanalen 211 monden aan hun bovenste uiteinden uit bij uitstroomopeningen 253 die samenvallen met de bodem 121 van de frituurpan 101.

Tussen de verzamelruimte 251 en het uitstroomlichaam 252 is een zich over de volledige lengte van de verzamelruimte 251 uitstrekkende rechthoekige ruimte voorzien met daarin een stripvormig doseerlichaam 215. Op overeenkomstige onderlinge afstand als die van toepassing is voor uitstroomkanalen 211 zijn in doseerlichaam 215 doseerkanalen 218 voorzien. De vorm van de dwarsdoorsneden alsmede de diameter van de doseerkanalen 218 zijn gelijk aan die van uitstroomkanalen 211.

Het doseerlichaam 115 is heen en weer verschuifbaar volgens dubbele pijl 261 met behulp van een niet nader getoond servomotor. Alternatief zou dit ook met behulp van een stelmotor of een, al dan niet handmatige te bedienen, pneumatische of mechanische verstelling mogelijk kunnen zijn. Uit de dwarsdoorsnede volgens figuur 4b blijkt hoe middels verschuiving van het doseerlichaam 215 de bovenste uiteinden van doseerkanalen 218 dusdanig op de onderste uiteinden van uitstroomkanalen 211 in aansluiting kunnen worden gebracht dat in een volledige doorstroomstand de doseerkanalen 218 volledig aansluiten op uitstroomkanalen 211 en dat in een volledig gesloten stand de doseerkanalen 218 in het geheel niet aansluiten op uitstroomkanalen 211 zodat er geen olie 103 vanuit verzamelruimte 251 de uitstroomkanalen 211 kan bereiken. Door het doseerlichaam 215 te positioneren in posities van de het doseerlichaam 215 gelegen tussen genoemde volledige doorstroomstand en de volledig gesloten stand kan de hoeveelheid olie 103 die vanuit verzamelruimte 251 de uitstroomkanalen 211 kan bereiken worden gedoseerd.

Toepassing van doseerinrichtingen zoals doseerinrichtingen 1124, 112b en 212 dragen bij aan een gelijkmatige verdeling van de toevoer van olie 103 aan de frituurpan 101 over de breedte daarvan, ook onafhankelijk van de druk die heerst in de drukkamers 151 of 251. Aldus kan het optreden van draaikolken in de olie 103 in de frituurpan 101 worden tegengegaan en wordt bovendien een egale warmte- inbreng aan de olie 103 in de frituurpan 101 bevordert waardoor de individuele voedingsproducten die met behulp van de transporteur door de olie 103 in de frituurpan 101 worden getransporteerd mede dankzij een gelijke verblijftijd in de olie 103 een gelijke behandeling ondergaan.

De uitvinding is niet beperkt tot de bovenstaand omschreven uitvoerinsgvormen. Bij een alternatieve uitvoeringsvorm is het bijvoorbeeld mogelijk dat een doseerinrichting twee, doseerlichamen in plaats van een enkel doseerlichaam, omvatten welke twee doseerlichamen in lijn met elkaar zijn gelegen en op gelijke wijze worden aangestuurd, bijvoorbeeld met twee gesynchroniseerde aandrijvingen. Een dergelijke uitvoeringsvorm kan met name voordelig zijn bij relatief brede frituurpannen, bijvoorbeeld 2 meter of zelfs 3 meter breed. Indien bijvoorbeeld een cilindrisch doseerlichaam zoals doseerlichaam 115 een lengte van 3 meter zou hebben, bestaat het risico dat storende torsie-verschijnselen optreden.

Claims (17)

CONCLUSIES

1. Systeem voor het met olie behandelen van voedingsproducten, omvattende - een houder voor olie, - een transportinrichting voor het in een transportrichting door olie in de houder heen transporteren van te behandelen voedingsproducten, - een toevoerinrichting voor het toevoeren van olie aan de houder, - een afvoerinrichting voor het afvoeren van olie van de houder, - een verwarmingsinrichting voor het verwarmen van de olie, de toevoerinrichting omvattende - een toevoerlichaam omvattende - een langwerpige verzamelruimte voor de olie waarbij de lengterichting van de verzamelruimte zich dwars op de transportrichting uitstrekt, en - ten minste één toevoerkanaal omvat waarbij elk toevoerkanaal aan een respectievelijke stroomopwaartse zijde daarvan aansluit op de verzamelruimte en aan een respectievelijke stroomafwaartse zijde daarvan via een uitstroomopening van het betreffend toevoerkanaal in de houder uitmondt, - een pomp voor het toevoeren van door de verwarmingsinrichting verwarmde olie aan de verzamelruimte, en - een doseerinrichting voor het doseren van de hoeveelheid olie die aan de uitstroomopeningen wordt toegevoerd, waarbij de doseerinrichting voor elk toevoerkanaal een doorstroomopening heeft die tussen het betreffend toevoerkanaal en de verzamelruimte is voorzien via welke doorstroomopening olie vanuit de verzamelruimte in de toevoerkanalen kan stromen en waarbij de grootte van elke doorstroomopening instelbaar is.

2. Systeem volgens conclusie 1, waarbij het toevoerlichaam twee of meer toevoerkanalen omvat.

3. Systeem volgens conclusie 2, waarbij de uitstroomopeningen in een rij zijn opgesteld.

4. Systeem volgens conclusie 3, waarbij de rij zich in horizontale richting en dwars op de transportrichting uitstrekt.

5. Systeem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de doseerinrichting ten minste één doseerlichaam omvat dat voor elk toevoerkanaal een doseerdoorgang heeft waarbij een vrij deel van een doseerdoorgang een doorstroomopening vormt en waarbij het ten minst ene doseerlichaam tussen doseerstanden verplaatsbaar is ten opzichte van het ten minste ene toevoerkanaal voor het in afhankelijkheid van de toegepaste doseerstand instellen van de grootte van de ten minste ene doorstroomopening.

6. Systeem volgens conclusie 2 en volgens conclusie 5 waarbij, onafhankelijk van de toegepaste doseerstand, de groottes van de respectievelijke doorstroomopeningen aan elkaar gelijk zijn.

7. Systeem volgens conclusie 5 of 6 waarbij het doseerlichaam draaibaar is om een draai-as ten opzichte van het ten minste ene toevoerkanaal.

8. Systeem volgens conclusie 3 en volgens conclusie 7, waarbij de draai-as zich evenwijdig aan de rij uitstrekt.

9. Systeem volgens conclusie 7 of 8, waarbij het doseerlichaam althans een deels ronde, bij voorkeur een volledig ronde, dwarsdoorsnede heeft.

10. Systeem volgens conclusie 9, waarbij de ten minste ene doseerdoorgang zich tussen twee radiaal tegen over elkaar gelegen zijden van de althans deels ronde dwarsdoorsnede uitstrekt.

11. Systeem volgens conclusie 5 of 6, waarbij het doseerlichaam verschuifbaar is ten opzichte van het ten minste ene toevoerkanaal.

12. Systeem volgens conclusie 3 en volgens conclusie 11, waarbij het doseerlichaam evenwijdig aan de rij verschuifbaar is ten opzichte van het ten minste ene toevoerkanaal.

13. Systeem volgens conclusie 11 of 12, waarbij het doseerlichaam stripvormig is.

14. Systeem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de houder een breedte heeft en de lengte van de verzamelruimte gelijk is aan ten minste 85 % van de grootte van de breedte van de houder.

15. Systeem volgens één van de conclusies 1 tot en met 13, waarbij het systeem twee, in lijn met elkaar gelegen, toevoerlichamen omvat.

16. Systeem volgens conclusie 5, waarbij het systeem twee, in lijn met elkaar gelegen doseerlichamen omvat.

17. Systeem volgens conclusie 5, waarbij het systeem een servomotor heeft voor het aandrijven van de verplaatsing van het ten minste ene doseerlichaam tussen de doseerstanden.